Besluit observatie-inrichtingen gedetineerden

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-09-2006.
Geldend van 01-01-1994 t/m heden

Besluit van 4 December 1925, tot uitvoering van artikel 198 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onzen Minister van Justitie van 27 October 1925, 2de afdeeling A n°. 897;

Gezien artikel 198 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering;

Den Raad van State gehoord (advies van 17 November 1925 n°. 19);

Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Justitie van 30 November 1925, 2de afdeeling A n°. 931;

Hebben goedgevonden en verstaan te bevelen:

Artikel 1

De aanwijzing van eene inrichting ingevolge artikel 198 van het Wetboek van Strafvordering kan niet plaats hebben dan indien met betrekking tot die inrichting voldaan wordt aan de navolgende voorwaarden:

  • a. de inrichting moet voldoende ruimte bevatten voor het daarin te huisvesten aantal personen; zij moet, met het oog op den aard der daarin op te nemen verdachten, voldoen aan behoorlijke eischen van veiligheid en waarborgen opleveren tegen hun ontvluchting;

  • b. voor de reinheid moet nauwgezet zorg worden gedragen;

  • c. aan de verdachten moet worden verschaft gezond voedsel in voldoende hoeveelheid en behoorlijke kleeding en ligging; aan iederen verdachte moet een afzonderlijk bed worden verstrekt;

  • d. de verdachten mogen geen anderen arbeid verrichten dan die evenredig is aan hun krachten;

  • e. in dezelfde inrichting mogen geen verdachten van verschillend geslacht worden opgenomen, tenzij in geheel van elkander gescheiden afdeelingen;

  • f. voor zooveel de verdachten gedurende den nacht niet onderling afgezonderd worden, moeten de voor hen bestemde slaapzalen zijn ingericht en moet daarbij gedurende den nacht toezicht worden gehouden overeenkomstig de regelingen voor elke inrichting te dien aanzien door Onze Minister van Justitie goed te keuren;

  • g. het personeel aan de inrichting verbonden moet zijn van goed zedelijk gedrag;

  • h. de geldelijke voorwaarden der opneming moeten in redelijkheid zijn bepaald;

  • i. aan de door Onzen Minister van Justitie aan te wijzen personen moet te allen tijde tot de inrichting toegang worden verleend en hun moeten daarbij alle gewenschte inlichtingen worden verschaft;

  • j. alle aanwijzingen, te geven door de deskundigen met het onderzoek naar de geestvermogens van de verdachten belast, moeten worden opgevolgd;

  • k. voor de uitvoering van maatregelen in het belang van het onderzoek door den rechter-commissaris of het gerecht ten opzichte van de verdachten bevolen, moet worden zorg gedragen.

Artikel 2

Een aanwijzing als bedoeld in artikel 198 van het Wetboek van Strafvordering, wordt aangevraagd door middel van een verklaring van het bestuur van de inrichting, dat het zich wenst te onderwerpen aan de in artikel 1 omschreven voorwaarden.

Artikel 4

De aanwijzing kan geschieden onder voorbehoud, dat binnen een daarbij te stellen termijn bepaalde verbeteringen worden aangebracht.

Artikel 5

  • 1 Bij niet-naleving of overtreding der voorwaarden, zulks ter beoordeeling van Onzen Minister van Justitie, kan de aanwijzing worden ingetrokken. De intrekking geschiedt niet dan nadat het bestuur in de gelegenheid is gesteld alsnog ten genoege van Onzen Minister van Justitie aan de voorwaarden te voldoen tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet.

  • 2 Op straffe van intrekking der aanwijzing mogen wijzigingen ten aanzien van de punten, waarop de voorwaarden van artikel 1 betrekking hebben, niet worden aangebracht, dan nadat Onze Minister van Justitie verklaard heeft, dat ondanks die wijzigingen de inrichting aan de voorwaarden van artikel 1 blijft voldoen.

Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State.

Het Loo, den 4den December 1925

WILHELMINA.

De Minister van Justitie,

J. SCHOKKING.

Uitgegeven den zevenden December 1925.

De Minister van Justitie,

J. SCHOKKING.