Wet overgang bijzondere rechtspleging

Geraadpleegd op 16-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-12-2016 en zichtdatum 15-12-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Wet van 13 mei 1948, tot opheffing van de bijzondere gerechtshoven, de Bijzondere Raad van Cassatie en de tribunalen

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de berechting van politieke delinquenten en het opleggen van bijzondere maatregelen krachtens het Tribunaalbesluit zo spoedig mogelijk aan de organen van de gewone rechterlijke macht over te dragen door de bijzondere gerechtshoven, de Bijzondere Raad van Cassatie en de tribunalen op te heffen en de rechtsmacht dezer colleges te doen overgaan op de organen der gewone rechterlijke macht, alsmede enige andere met de bijzondere rechtspleging verband houdende voorzieningen te treffen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Afdeling I. Opheffing van de bijzondere gerechtshoven en overgang van hun rechtsmacht.

Artikel 1

Een bijzonder gerechtshof wordt - gehoord de president daarvan - opgeheven op een nader door Ons te bepalen tijdstip.

Artikel 2

Indien een bijzonder gerechtshof is opgeheven, nemen de arrondissements-rechtbanken binnen zijn voormalig rechtsgebied kennis van de misdrijven, waarop het Besluit Buitengewoon Strafrecht van toepassing is.

Artikel 3

Voor het bij uitsluiting behandelen en beslissen van de misdrijven waarop het Besluit Buitengewoon Strafrecht van toepassing is, vormen en bezetten de besturen van de rechtbanken één of meer bijzondere strafkamers.

De bijzondere strafkamers bestaan uit drie rechters.

Artikel 4

Wij behouden Ons voor in verband met de instelling van bijzondere strafkamers meer vice-presidenten, rechters, substituut-officieren van justitie en substituut-griffiers te benoemen dan is toegelaten volgens de wet van 18 December 1947 (Staatsblad no. H 430).

Artikel 5

Eenzelfde persoon kan bij meer dan één arrondissements-rechtbank als lid van een bijzondere strafkamer werkzaam zijn.

Artikel 6

  • 1 De op het tijdstip van opheffing van een bijzonder gerechtshof bij dat hof aanhangige zaken - daaronder begrepen de zaken, waarin een bevel, als bedoeld bij artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht, is gegeven - worden op de wijze, door de Minister van Justitie te regelen, overgebracht bij de door de president van het bijzonder gerechtshof aangewezen, of - mocht zodanige aanwijzing op het tijdstip van opheffing niet hebben plaats gehad - door de Minister van Justitie aan te wijzen arrondissements-rechtbanken binnen het rechtsgebied van het hof. In afwijking van de geldende regelen betreffende de betrekkelijke bevoegdheid is iedere aangewezen rechtbank bevoegd van de bij haar overgebrachte zaak kennis te nemen.

  • 2 In de gevallen, waarin de wet een taak opdraagt aan het bijzonder gerechtshof, dat een sententie heeft gewezen, treedt in de plaats van het opgeheven hof de arrondissements-rechtbank ter plaatse, waar de kamer van het hof, die de sententie heeft gewezen, placht zitting te houden.

  • 3 De overbrenging der bescheiden van de parketten en griffies wordt door de Minister van Justitie nader geregeld.

Artikel 7

Op de rechtspleging in zaken, waarop de bepalingen van het Besluit Buitengewoon Strafrecht van toepassing zijn en waarvan de arrondissements-rechtbanken kennis nemen, zijn de artikelen 3, 6, 11, 14, 15, 20, 26, 29, tweede lid, 31, 33, 35, 43, 44 en 46-48 van het Besluit Buitengewone Rechtspleging van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

  • 1 Een beklag, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van een misdrijf, waarvan na de opheffing van een bijzonder gerechtshof de vervolging bij een arrondissements-rechtbank zou behoren plaats te vinden, kan worden gedaan bij de Bijzondere Raad van Cassatie en na de opheffing van die Raad bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Artikel 10

Tegen de beslissingen van de arrondissements-rechtbanken in zaken, waarop de bepalingen van het Besluit Buitengewoon Strafrecht van toepassing zijn, staat geen hoger beroep open.

Artikel 11

  • 1 Tot het tijdstip, waarop de Bijzondere Raad van Cassatie wordt opgeheven, wordt beroep in cassatie tegen vonnissen en beschikkingen van de arrondissements-rechtbanken in zaken, waarop de bepalingen van het Besluit Buitengewoon Strafrecht van toepassing zijn, behandeld door de Bijzondere Raad van Cassatie.

Artikel 12

  • 1 Tot het tijdstip, waarop de Bijzondere Raad van Cassatie wordt opgeheven, wordt herziening van in kracht van gewijsde gegane vonnissen van arrondissements-rechtbanken in zaken, waarop de bepalingen van het Besluit Buitengewoon Strafrecht van toepassing zijn, behandeld door de Bijzondere Raad van Cassatie.

Afdeling II. Opheffing van de Bijzondere Raad van Cassatie en overgang van diens rechtsmacht.

Artikel 13

De Bijzondere Raad van Cassatie wordt, gehoord de president van de Raad en de president van de Hoge Raad der Nederlanden, opgeheven op een nader door Ons te bepalen tijdstip.

Artikel 14

  • 1 De rechtsmacht van de Bijzondere Raad van Cassatie gaat met ingang van het tijdstip, bedoeld in het voorgaande artikel, over op de Hoge Raad der Nederlanden.

Artikel 15

  • 1 De op het tijdstip van opheffing van de Bijzondere Raad van Cassatie bij die Raad aanhangige zaken - daaronder begrepen de zaken, waarin een bevel, als bedoeld bij artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht, is gegeven - worden op de wijze, door de Minister van Justitie te regelen, overgebracht bij de Hoge Raad.

  • 2 In de gevallen, waarin de wet een taak opdraagt aan de Bijzondere Raad van Cassatie nadat een arrest is gewezen, treedt in de plaats van die Raad de Hoge Raad.

  • 3 De overbrenging der bescheiden van het parket en van de griffie wordt door de Minister van Justitie nader geregeld.

Afdeling III. Opheffing van de tribunalen en overgang van hun rechtsmacht.

Artikel 16

  • 1 De tribunalen worden opgeheven met ingang van 1 Juni 1948.

  • 2 De leden der tribunalen, die door Ons tot het einde van het kalenderjaar 1948 zijn benoemd, worden geacht benoemd te zijn tot 1 Juni 1948.

Artikel 17

  • 1 De rechtsmacht van de tribunalen gaat met ingang van de datum, genoemd in het voorgaande artikel, over op de kantongerechten.

  • 2 Door Ons worden voor ieder arrondissement één of meer kantonrechters aangewezen om te beslissen omtrent de oplegging van de in de eerste titel van het Tribunaalbesluit bedoelde maatregelen.

  • 3 Wij behouden Ons voor meer substituut-griffiers bij de rechtbanken te benoemen dan is toegelaten volgens de wet van 18 December 1947 (Staatsblad no. H 430).

  • 4 De beslissing omtrent de oplegging van de in de eerste titel van het Tribunaalbesluit bedoelde maatregelen geschiedt uitsluitend door kantonrechters of kantonrechters-plaatsvervangers, door Ons aan te wijzen.

Artikel 18

  • 1 De op 1 Januari 1948 bij de tribunalen aanhangige zaken - daaronder begrepen de zaken, waarin het fiat-executie nog niet is verleend, en die, waarin een bevel, als bedoeld in artikel 3a van het Tribunaalbesluit, is gegeven - worden op de wijze, door de Minister van Justitie te regelen, overgebracht bij een door de procureur-fiscaal aan te wijzen kantongerecht, dat krachtens artikel 17, tweede lid, tot kennisneming van tribunaalzaken bevoegd is.

  • 2 De stukken betreffende zaken, die op 1 Januari 1948 nog niet in behandeling zijn genomen, worden aan de procureur-fiscaal teruggezonden.

  • 3 De overbrenging van de bescheiden van de tribunalen wordt door de Minister van Justitie nader geregeld.

Artikel 19

Voor de toepassing van het Tribunaalbesluit treden in plaats van:

  • a. het tribunaal: de kantonrechter;

  • b. de secretaris, de adjunct-secretaris of de waarnemend-secretaris van het tribunaal: de griffier, de substituut-griffier of de waarnemend-griffier bij de rechtbank.

Artikel 20

In het gebied, waarin de rechtsmacht van een bijzonder gerechtshof op de rechtbanken is overgegaan, kan de officier van justitie na verlening van een fiatbehandeling de aangifte met de op de zaak betrekkelijke stukken in handen stellen van een krachtens artikel 17, tweede lid, tot kennisneming van tribunaalzaken bevoegde kantonrechter binnen het rechtsgebied van de rechtbank, waarbij hij is geplaatst.

Artikel 21

  • 1 Met ingang van de dag, waarop in enig gebied de rechtsmacht van een bijzonder gerechtshof op de arrondissements-rechtbanken is overgegaan, kan in dat gebied in geval van een gedraging, genoemd in artikel 1 van het Tribunaalbesluit, door de officier van justitie of de hulpofficier een bevel tot inverzekeringstelling en op vordering van de officier van justitie een bevel tot voorlopige hechtenis worden gegeven.

  • 2 De artikelen 57-69, 73, 77-86, 88-90, 92 en 93 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat hetgeen in die artikelen omtrent de rechter-commissaris, de rechtbank en de rechter is bepaald, ten deze geldt voor de krachtens artikel 17, tweede lid, tot kennisneming van tribunaalzaken bevoegde kantonrechter binnen het rechtsgebied van de rechtbank, waarbij de officier van justitie is geplaatst. Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Een vordering van de officier van justitie tot verlening of verlenging van een bevel tot voorlopige hechtenis geldt als verlening van een fiatbehandeling.

Artikel 22

Met ingang van een nader door Ons te bepalen tijdstip gaan de bevoegdheden van de Hoge Autoriteit, bedoeld in het Koninklijk besluit van 23 December 1944 (Staatsblad no. E 153), houdende tijdelijke wijziging van het Tribunaalbesluit, over op de president van het gerechtshof, binnen welks ressort het tribunaal of het kantongerecht, dat de uitspraak heeft gedaan, is gevestigd.

Artikel 23

Met ingang van een nader door Ons te bepalen tijdstip kan de bijzondere maatregel van internering overeenkomstig door de Minister van Justitie te geven regelen en aanwijzingen worden ten uitvoer gelegd als gevangenisstraf, te ondergaan in een rijkswerkinrichting.

Afdeling IV. Slotbepalingen

Artikel 24

Artikel 25

In het gebied, waarin de rechtsmacht van een bijzonder gerechtshof op de rechtbanken is overgegaan, treden voor de toepassing van de afdelingen III, VII en VIII van het Besluit politieke delinquenten 1945 volgens door de Minister van Justitie nader te stellen regelen de officieren van justitie in de plaats van de procureur-fiscaal en treedt voor de toepassing van artikel 32 van dat besluit de voorzieningenrechter van de rechtbank in de plaats van de president van het bijzonder gerechtshof of een door deze aangewezen rechtsgeleerde raadsheer.

Artikel 26

In het gebied, waarin de rechtsmacht van een bijzonder gerechtshof op de arrondissementsrechtbanken is overgegaan, treedt voor de toepassing van de artikelen 10, tweede lid, en 11, tweede lid, van het Besluit Vijandelijk Vermogen de officier van justitie in de plaats van de procureur-fiscaal.

Artikel 27

Voor de toepassing van artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht wordt met betrekking tot personen, die tot gevangenisstraf zijn veroordeeld wegens het begaan van een misdrijf, waarop het Besluit Buitengewoon Strafrecht van toepassing is, onder de werkelijke straftijd begrepen de tijd in bewaring of voorlopige hechtenis doorgebracht, waaromtrent is bepaald, dat hij bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.

Artikel 30

  • 1 Deze wet kan worden aangehaald als "Wet overgang bijzondere rechtspleging".

  • 2 Zij treedt in werking met ingang van de dag na die harer afkondiging.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize het Loo, 13 Mei 1948

WILHELMINA.

De Minister van Justitie,

J. H. VAN MAARSEVEEN.

Uitgegeven de achttiende Mei 1948.

De Minister van Justitie,

J. H. VAN MAARSEVEEN.