Stb. 2003, 164, datum inwerkingtreding 25-04-2003, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2001.
In dit besluit wordt verstaan onder:
"de wet": de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers;
"de Raad": de Pensioen- en Uitkeringsraad, genoemd in artikel 2 van de Wet op de Pensioen-
en Uitkeringsraad;
"gepensioneerde": degene, aan wie een buitengewoon pensioen is toegekend;
«kortingsinkomen»: het totaal van het inkomen uit werk en woning, bedoeld in artikel
3.1, tweede lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet IB 2001, en de feitelijke inkomsten
uit sparen en beleggen, verminderd met:
-
a. indien in het kalenderjaar loon wordt genoten het hoogste van de uit de toepassing
van de volgende onderdelen voortvloeiende bedragen:
-
1°. bij loon uit tegenwoordige dienstbetrekking: 12% van dat loon, maar niet minder dan
€ 119 en niet meer dan € 1605;
-
2°. bij loon uit vroegere dienstbetrekking: € 487, en
-
b. het bedrag van het over het jaar 2000 toegepaste reiskostenforfait tot een maximum
van € 939,
met dien verstande evenwel, dat, in afwijking van artikel 2.17 van de Wet IB 2001,
alle bestanddelen van het inkomen van een gehuwde, niet duurzaam gescheiden van haar
man levende vrouw worden aangemerkt als bestanddelen van het inkomen van haar man;
"kinderbijslag": kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of enige andere
daarmede gelijk te stellen wettelijke regeling buiten het Rijk in Europa.