Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening van
14 Juni 1955, No. 12.974/73, Afdeling Wetgeving en Juridische Zaken/L;
Gelet op de artikelen 32 en 36 van de Jachtwet (Stb. 1954, 523);
De Raad van State gehoord (advies van 12 Juli 1955, No. 37);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 19 Juli 1955, No. JZ/L 13.377/73,
Afdeling Wetgeving en Juridische Zaken/L;
Hebben goedgevonden en verstaan: