Stb. 2004, 685, datum inwerkingtreding 01-01-2005, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 11-03-2004.
1 Als een verzekeraar van een pensioen of een voorziening voor vervroegde uittreding
als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel f, van de wet kan door Onze Minister
worden aangewezen een verzekeraar die op grond van de artikelen 111, eerste lid, onderdelen
a tot en met c, of tweede lid, 113, eerste of vierde lid, 116, eerste lid, onderdelen
a tot en met c, of derde lid, of 118, tweede of vijfde lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993
bevoegd is diensten naar Nederland te verrichten.
2 Als een pensioenfonds als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel f, van de
wet kan door Onze Minister worden aangewezen een lichaam dat naar het recht van de
staat van diens zetel bevoegd gelden beheert strekkende tot verzekering van aanspraken
ingevolge een pensioenregeling of een regeling voor vervroegde uittreding van tenminste
100 werknemers of gewezen werknemers en dat met betrekking tot deze aanspraken vanuit
een vestiging buiten Nederland overeenkomsten sluit.
3 Alvorens tot een aanwijzing wordt overgegaan, dient de verzekeraar, onderscheidenlijk
het pensioenfonds zich tegenover Onze Minister, onder door hem te stellen voorwaarden,
te verplichten om met betrekking tot de bij deze verzekeraar of dit fonds verzekerde
of nog te verzekeren aanspraken ingevolge een pensioenregeling of een regeling voor
vervroegde uittreding, bedoeld in de artikelen 18 en 18i van de wet inlichtingen te
verstrekken over de uitvoering van de pensioenregelingen en de regelingen voor vervroegde
uittreding en een in Nederland uitwinbare zekerheid jegens de ontvanger te stellen
voor de invordering van de belasting die mocht worden verschuldigd door toepassing
van artikel 19b van de wet. In afwijking van de eerste volzin behoeft een in een van
de lidstaten van de Europese Unie gevestigde verzekeraar of gevestigd pensioenfonds
jegens de ontvanger geen in Nederland uitwinbare zekerheid te stellen indien deze
verzekeraar of dit pensioenfonds, onder door Onze Minister te stellen voorwaarden,
ingevolge een overeenkomst met de ontvanger aansprakelijkheid aanvaardt voor de in
die volzin bedoelde belasting.
4 De aanwijzing kan eveneens plaatsvinden indien de in het derde lid bedoelde zekerheid
niet door de verzekeraar of het pensioenfonds maar door de werknemer of de gewezen
werknemer wordt gesteld, waarbij deze tevens de mogelijkheid heeft zekerheid te stellen
door middel van verpanding van de aanspraken ingevolge een pensioenregeling of de
regeling voor vervroegde uittreding aan de ontvanger, mits de verzekeraar of het pensioenfonds
instemt met deze verpanding.
5 De aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken wanneer de verzekeraar of
het pensioenfonds niet meer aan de verplichtingen met betrekking tot het verschaffen
van inlichtingen of het stellen van zekerheid voldoet of niet aan een juiste wijze
van uitvoering van een verpanding of van de in het derde lid bedoelde overeenkomst
inzake aansprakelijkheid meewerkt.
6 Indien de aanwijzing wordt ingetrokken, worden de aanspraken ingevolge een pensioenregeling
of een regeling voor vervroegde uittreding niet op het onmiddellijk daaraan voorafgaande
tijdstip aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking van de werknemers of gewezen
werknemers, dan wel indien een werknemer of gewezen werknemer is overleden, van de
gerechtigden tot de aanspraken, indien de aanspraken onder door Onze Minister te stellen
voorwaarden alsnog overgaan op een verzekeraar van een pensioen of een voorziening
voor vervroegde uittreding die voldoet aan de in artikel 19a van de wet gestelde voorwaarden.