Dagloonregelen W.A.O.

Geraadpleegd op 18-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2018.
Geldend van 01-01-2005 t/m heden

Dagloonregelen W.A.O.

De Sociale Verzekeringsraad,

Gelet op het bepaalde in artikel 14, eerste en tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

Besluit:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid onder a worden geacht tot het loon te behoren:

    • a. het rechtens geldend loon, voor zover dit niet is genoten;

    • b. bijdragen strekkende tot betaling van premie van een door of voor de werknemer afgesloten particuliere ziektekostenverzekering, indien er op de datum van ingang van de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder medeberekening van die bijdragen in het dagloon dat aan de uitkering ten grondslag ligt geen verplichte verzekering ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van de Ziekenfondswet ontstaat en er bij arbeidsongeschiktheid geen vrijstelling bestaat tot betaling van de premie voor de particuliere ziektekostenverzekering.

    • c. bedragen welke zijn ingehouden als bijdrage voor aanspraken die naar aard en strekking overeenkomen met aanspraken ingevolge sociale verzekeringswetten, waaronder begrepen aanspraken op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg, of als bijdrage voor aanspraken op uitkeringen wegens overlijden of invaliditeit ten gevolge van een ongeval.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid onder a, worden geacht niet tot het loon te behoren:

    • a. aanspraken uit een dienstbetrekking, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, behoudens die op vakantietoeslag;

    • b. bedragen, welke de hoogte van het rechtens geldende loon te boven gaan;

    • c. bedragen, strekkende tot vergoeding van te maken onkosten, ook al zijn deze niet in een afzonderlijke onkostenvergoeding vastgesteld;

    • d. gratificaties, tantièmes, uitkeringen ingevolge winstdeling, uitkeringen in de vorm van aandelen en andere dergelijke uitkeringen, voor zover deze niet tot het normale regelmatig verstrekte loon behoren, alsmede éénmalige uitkeringen;

    • e. loon, bestemd voor vakantiedagen, niet zijnde vakantietoeslag, alsmede vergoeding voor niet-genoten vakantie;

    • f. feestdagentoeslag, tenzij in het desbetreffende beroep onder normale omstandigheden in de bedrijfstak arbeid op feestdagen wordt verricht;

    • g. prestatie- en produktiepremie, voor zover deze een incidenteel of uitzonderlijk karakter dragen;

    • h. vergoeding voor reisuren, voor zover door het in aanmerking nemen van deze uren de normale wekelijkse arbeidsduur volgens arbeidsovereenkomst en toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst zou worden overschreden;

    • i. afzonderlijke bijdragen strekkende tot betaling van premie van een door of voor de werknemer afgesloten verzekering;

    • j. uitkeringen en verstrekkingen uit fondsen, behoudens die welke naar aard en strekking overeenkomen met uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de wettelijke kinderbijslagverzekering;

    • k. uitkeringen en verstrekkingen tot dekking van kosten ter zake van ziekte, invaliditeit, bevalling en sterfgeval.

    • l. het voordeel dat voor de werknemer is gelegen in het gebruik voor privé-doeleinden van een auto en/of telefoon, waarvan de kosten geheel of gedeeltelijk door de werkgever worden gedragen;

    • m. uitkeringen en verstrekkingen op grond van sociale verzekeringswetten, waaronder begrepen toeslagen op grond van de Toeslagenwet en uitkeringen op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg;

    • n. periodieke uitkeringen, die naar aard en strekking overeenkomen met uitkeringen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Ziektewet, hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg of de Werkloosheidswet;

    • o. uitkeringen over tijdvakken, waarin de werknemer geen arbeid verricht, indien die uitkeringen minder bedragen dan de helft van zijn loon.

    • p. het voordeel dat de werknemer heeft van aan hem, vanwege zijn werkgever, verstrekte geldleningen waarvoor hem geen of een lagere rente, dan wel geen of een lagere afsluitprovisie in rekening wordt gebracht.

    • q. de waarde van door de werkgever verstrekte aandelenoptierechten.

    • r. het voordeel dat voor de werknemer, werkzaam in de geestelijke en/of lichamelijke gezondheids- of welzijnszorg, is gelegen in het gebruiken van de maaltijd in de werktijd tezamen met de hem toevertrouwde patiënten, pupillen of bewoners, indien hiertoe op basis van de arbeidsovereenkomst of aanstelling een verplichting bestaat op grond van opvoedkundige of therapeutische overwegingen of anderszins overwegingen van resocialiserende aard;

    • s. het voordeel dat voor de werknemer is gelegen in kinderopvang, welke door of vanwege de werkgever wordt verzorgd, alsmede een vergoeding van de werkgever in de kosten van kinderopvang;

    • t. niet in geld genoten loon in de vorm van produkten uit het bedrijf van de werkgever, waarvan de hoeveelheid niet uitgaat boven hetgeen in een gezin als dat van de werknemer pleegt te worden geconsumeerd, behoudens voor zover het bedrag van de integrale kostprijs voor de werkgever meer bedraagt dan de bijdrage van de werknemer;

    • u. het voordeel dat voor de werknemer van een dagbladuitgeversbedrijf is gelegen in een gratis abonnement op een dagblad uitgegeven door dat bedrijf.

  • 4 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onder a, wordt voor ongehuwde buitenlandse werknemers, die tijdelijk hier te lande te werk zijn gesteld en die behoren tot een gezin, dat in het buitenland verblijft, de door de werkgever aan de werknemer verstrekte kostgeldvergoeding geacht niet tot het loon te behoren.

Hoofdstuk II. Dagloonberekening bij één beroep

Artikel 2

  • 1 Indien de uitkeringsgerechtigde slechts één beroep gewoonlijk uitoefende, wordt het dagloon vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de volgende artikelen van dit hoofdstuk.

  • 2 In die artikelen wordt onder beroep verstaan het in het vorige lid bedoelde beroep.

Artikel 3

  • 1 Voor de vaststelling van het dagloon wordt berekend het loon, dat de uitkeringsgerechtigde in het jaar, aan het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid onmiddellijk voorafgaande, in zijn beroep gemiddeld heeft genoten over de in de volledige salarisbetalingsperioden in dat jaar gelegen dagen, waarop hij gedurende tenminste de voor hem normale werktijd in dat beroep werkzaam was, met dien verstande, dat bij deze berekening:

    • a. een evenredig deel van de vakantietoeslag, alsmede een evenredig deel van een uitkering, die het karakter heeft van een 13e maandloon of eindejaarsuitkering, wordt aangemerkt als loon, dat over bedoelde dagen is genoten;

    • b. de dagen, waarop hij als gevolg van arbeidsongeschiktheid niet tegen zijn normale loon werkzaam was, benevens het over die dagen genoten loon, buiten aanmerking blijven;

    • c. buiten aanmerking blijft hetgeen hij heeft genoten in de vorm van uitkeringen, als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel d, die tot het normale regelmatig verstrekte loon behoren;

    • d. het aantal dagen werken in een kalender- of loonweek geacht wordt niet meer dan 5 te bedragen.

  • 2 Indien er geen sprake is van volledige salarisbetalingsperioden als bedoeld in het eerste lid wordt voor de vaststelling van het dagloon het loon berekend, dat de uitkeringsgerechtigde in het jaar, aan het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid onmiddellijk voorafgaande, in zijn beroep gemiddeld heeft genoten over in dat jaar gelegen dagen, waarop hij gedurende ten minste de voor hem normale werktijd in dat beroep werkzaam was. Bij deze berekening is het eerste lid, onderdelen a tot en met d, van toepassing.

  • 3 Voor de vaststelling van de periode van een jaar, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt onbetaald verlof tot een maximum van 18 maanden niet in aanmerking genomen.

Artikel 4

  • 1 Indien een of meer uitkeringen, als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder d, tot het normale regelmatig verstrekte loon behoorden, of – als de uitkeringsgerechtigde niet arbeidsongeschikt was geworden – daartoe zouden hebben behoord, wordt de uitkomst van de berekening ingevolge het vorige artikel ter zake van elk dier uitkeringen verhoogd op de wijze, in de volgende leden bepaald.

  • 2 Indien een uitkeringsgerechtigde in een periode van 3 jaren aan het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid onmiddellijk voorafgaande een dergelijke uitkering genoot:

    • a. in elk van die 3 jaren, bedraagt de verhoging 1/783 van de som van het bedrag der uitkeringen in die 3 jaren;

    • b. in 2 van die 3 jaren, bedraagt de verhoging 1/522 van de som van het bedrag der uitkeringen in die 2 jaren;

    • c. in 1 van die 3 jaren, bedraagt de verhoging 1/261 van het bedrag der uitkeringen in dat jaar.

  • 3 Indien de uitkeringsgerechtigde een dergelijke uitkering niet heeft genoten in de periode van 3 jaren bedoeld in het vorige lid, doch wel heeft genoten, dan wel – als hij niet arbeidsongeschikt was geworden – zou hebben genoten in het jaar aan de dag van ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering voorafgaande, wordt de verhoging vastgesteld op 1/261 van het bedrag van de uitkering die hij in dat jaar heeft, dan wel zou hebben genoten.

Artikel 5

Indien het loon van de uitkeringsgerechtigde na de aanvang van het in artikel 3 bedoelde jaar, doch uiterlijk op de dag van ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, krachtens een voor hem geldende regeling is of zou zijn gewijzigd, wordt de uitkomst van de berekening ingevolge de vorige artikelen – voor zoveel nodig – herzien, alsof die wijziging reeds was ingegaan op de eerste dag, waarop hij zijn beroep uitoefende in het jaar, in artikel 3 bedoeld.

Artikel 6

  • 1 Indien het op grond van artikel 3 berekende aantal dagen minder bedraagt dan 65 wordt voor de toepassing van de artikelen 3 en 5 het in artikel 3 bedoelde jaar verlengd met een zodanige periode dat:

    • a. indien artikel 3, eerste lid, van toepassing is, een zodanig aantal volledige salarisbetalingsperioden wordt bereikt dat het aantal in aanmerking te nemen dagen ten minste 65 bedraagt;

    • b. indien artikel 3, tweede lid, van toepassing is, het aantal van 65 dagen wordt bereikt;

    doch met ten hoogste een jaar.

  • 2 Indien ook na verlenging met een jaar het aantal van 65 dagen niet wordt bereikt, wordt het loon, bedoeld in artikel 3, eerste lid, geacht gelijk te zijn aan het loon, dat gelijksoortige werknemers in hetzelfde of een gelijksoortig bedrijf in dezelfde of een gelijksoortige gemeente in het jaar, aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid van de uitkeringsgerechtigde onmiddellijk voorafgaande, in diens beroep gemiddeld hebben genoten over de in de volledige salarisbetalingsperioden in dat jaar gelegen dagen, waarop zij gedurende ten minste de voor de uitkeringsgerechtigde normale werktijd in diens beroep werkzaam waren. De artikelen 3, eerste lid, onderdelen a, b, c en d, 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing, alsof het een berekening van het dagloon voor de gelijksoortige werknemers betrof en zij op dezelfde datum als de uitkeringsgerechtigde arbeidsongeschikt waren geworden.

  • 3 Indien ook na verlenging met een jaar het aantal van 65 dagen niet wordt bereikt, wordt het loon, bedoeld in artikel 3, tweede lid, geacht gelijk te zijn aan het loon, dat gelijksoortige werknemers in hetzelfde of een gelijksoortig bedrijf in dezelfde of een gelijksoortige gemeente in het jaar, aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid van de uitkeringsgerechtigde onmiddellijk voorafgaande, in diens beroep gemiddeld hebben genoten over in dat jaar gelegen dagen, waarop zij gedurende ten minste de voor de uitkeringsgerechtigde normale werktijd in diens beroep werkzaam waren. De artikelen 3, eerste lid, onderdelen a, b, c en d, 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing, alsof het een berekening van het dagloon voor de gelijksoortige werknemers betrof en zij op dezelfde datum als de uitkeringsgerechtigde arbeidsongeschikt waren geworden.

  • 5 Indien de werknemer tariefverdiensten heeft genoten die, gelet op hetgeen in de bedrijfstak gebruikelijk is, uitzonderlijk hoog zijn en de uitkomst van de berekening overeenkomstig artikel 3 of de vorige leden, gelet op de tariefverdiensten, die in de bedrijfstak gebruikelijk zijn, geen juiste maatstaf voor de vaststelling van het dagloon biedt, wordt voor die vaststelling uitgegaan van laatstgenoemde verdiensten.

  • 6 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd om, indien opgave van het loon over de perioden, genoemd in de artikelen 3 en 4 en in de vorige leden van dit artikel, in verband met de inrichting van de loonadministratie van de betrokken werkgever bezwaarlijk is, in overleg met die werkgever andere perioden vast te stellen, welke zo weinig mogelijk van eerstbedoelde perioden afwijken.

Artikel 7

  • 1 Indien de uitkeringsgerechtigde laatstelijk vóór het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid in zijn beroep werkzaam was tegen een loon, dat was vastgesteld op een vast bedrag per dag, week, maand of jaar – al dan niet vermeerderd met uitkeringen, als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder d, voor zover deze tot het normale regelmatig verstrekte loon behoorden – wordt het dagloon vastgesteld op de wijze, in de volgende leden bepaald. Regelmatig verstrekte, naar tijdsruimte vastgestelde, toeslagen worden tot het vaste bedrag gerekend.

  • 2 Indien het loon uitsluitend bestond uit een vast bedrag, als bedoeld in het vorige lid, is het dagloon gelijk aan respectievelijk het vaste bedrag per dag, 1/260 van het 52-voud van het weekloon of 1/261 van het 12-voud van het maandloon of van het jaarloon.

  • 3 Het bepaalde in de artikelen 4 en 5 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Het in dit artikel bepaalde blijft buiten toepassing indien het – mede gelet op het loon, dat de uitkeringsgerechtigde in zijn beroep pleegt te genieten – tot een kennelijk onjuist dagloon zou leiden.

Artikel 8

Voor het geval het loonpeil in het beroep van de uitkeringsgerechtigde op de dag van ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering afwijkt van dat, hetwelk mede bepalend was voor het loon, waarmede bij de toepassing van de vorige artikelen rekening werd gehouden, wordt dit loon – voor zoveel nodig – in overeenstemming met eerstbedoeld loonpeil herzien.

Hoofdstuk III. Dagloonberekening bij meer dan één beroep

Artikel 9

  • 1 Indien de uitkeringsgerechtigde meer dan één beroep gewoonlijk uitoefende wordt voor de vaststelling van het dagloon berekend het loon, dat hij in het jaar, aan het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid onmiddellijk voorafgaande, in die beroepen gemiddeld heeft genoten over de in de volledige salarisbetalingsperioden in dat jaar gelegen dagen, waarop hij gedurende tenminste de voor hem normale werktijd in één of meer van die beroepen werkzaam was.

  • 2 Indien de uitkeringsgerechtigde meer dan één beroep gewoonlijk uitoefende en er in één of meer van die beroepen geen sprake is van volledige salarisbetalingsperioden als bedoeld in het eerste lid, wordt voor de vaststelling van het dagloon berekend het loon, dat hij in het jaar, aan het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid onmiddellijk voorafgaande, in die beroepen gemiddeld heeft genoten over de in dat jaar gelegen dagen, waarop hij gedurende tenminste de voor hem normale werktijd in één of meer van die beroepen werkzaam was.

Hoofdstuk IV. Bijzondere bepalingen

Artikel 10

  • 1 Indien de uitkeringsgerechtigde niet één of meer beroepen gewoonlijk uitoefende, wordt voor de vaststelling van het dagloon berekend het loon, dat hij in het jaar, aan het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid onmiddellijk voorafgaande, gemiddeld heeft genoten over de in de volledige salarisbetalingsperioden in dat jaar gelegen dagen, waarop hij gedurende ten minste de voor hem normale werktijd in de desbetreffende dienstbetrekking of dienst-betrekkingen werkzaam was.

  • 2 Indien de uitkeringsgerechtigde niet één of meer beroepen gewoonlijk uitoefende en er geen sprake is van volledige salarisbetalingsperioden als bedoeld in het eerste lid, wordt voor de vaststelling van het dagloon berekend het loon, dat hij in het jaar, aan het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid onmiddellijk voorafgaande, gemiddeld heeft genoten over de in dat jaar gelegen dagen, waarop hij gedurende ten minste de voor hem normale werktijd in de desbetreffende dienstbetrekking of dienstbetrekkingen werkzaam was.

Artikel 11

  • 1 Indien de uitkeringsgerechtigde op de dag van ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering de leeftijd van 25 jaar nog niet heeft bereikt, terwijl hij, ware hij niet arbeidsongeschikt, met ingang van een daarna gelegen dag krachtens een regeling, zoals deze op eerstbedoelde dag luidde, aanspraak zou hebben gehad op een hoger loon op grond van zijn leeftijd, wordt met ingang van laatstbedoelde dag dat hogere loon aan zijn dagloon ten grondslag gelegd.

  • 2 Telkens alvorens het dagloon in verband met de leeftijd ingevolge het bepaalde in het eerste lid wordt herzien vindt ten aanzien van dit dagloon het bepaalde bij of krachtens, dan wel met betrekking tot de toepassing van, artikel 15 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering overeenkomstige toepassing, alsof bedoeld dagloon was vastgesteld op de dag van ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid is van toepassing tot dat het loon, waarop de uitkeringsgerechtigde, ware hij niet arbeidsongeschikt, bij het bereiken van de leeftijd van 25 jaar aanspraak zou hebben gehad volgens de in het eerste lid bedoelde regeling, aan zijn dagloon ten grondslag ligt.

Artikel 11a

  • 1 Indien de uitkeringsgerechtigde partieel leerplichtig is, wordt zijn dagloon evenredig herzien naar de mate van het aantal dagen per week, waarop hij partieel leerplichtig is op de dag van ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 2 Indien tijdens het genot van arbeidsongeschiktheidsuitkering het aantal arbeidsdagen zich wijzigt doordat de partiële leerplicht zich over een ander aantal dagen per week gaat uitstrekken, dan wel eindigt, wordt het dagloon m.i.v. 15 augustus van het jaar waarin de wijziging of beëindiging zich voordoet, evenredig herzien naar de mate waarin de uitkeringsgerechtigde – ware hij niet arbeidsongeschikt – als gevolg daarvan meer of minder per week zou kunnen verdienen.

Artikel 12

Voor de uitkeringsgerechtigde, die wegens het ontvangen van opleiding geen loon of niet het volle loon genoot, wordt het dagloon berekend overeenkomstig het bepaalde in de vorige artikelen, met dien verstande, dat:

  • a. onder beroep wordt verstaan, het beroep, dat hij, gelet op zijn werkzaamheden ten tijde van het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid, te dien tijde uitoefende of geacht kon worden uit te oefenen;

  • b. hij geacht wordt te verkeren in het geval, bedoeld in het tweede lid van artikel 6, waarbij onder ‘gelijksoortige werknemers’ wordt verstaan ‘gelijksoortige werknemers, die geen opleiding genieten’.

Artikel 13

  • 1 Het dagloon van de uitkeringsgerechtigde van wie de dag van ingang van de arbeids-ongeschiktheidsuitkering ligt in een tussen hem en zijn werkgever overeengekomen periode van verlof, waarbij wel een dienstbetrekking aanwezig is, wordt vastgesteld met toepassing van de artikelen 1 tot en met 12. Bij deze berekening wordt de normale werktijd gesteld op de werktijd in die verlofperiode.

  • 2 Het dagloon van de uitkeringsgerechtigde, bedoeld in het eerste lid, wordt, indien zijn arbeidsongeschiktheid na afloop van de periode, bedoeld in het eerste lid, voortduurt, herzien met ingang van de eerste dag na afloop van die periode. Het dagloon wordt daarbij bepaald op het bedrag, dat op de dag van ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering zou zijn vastgesteld, indien het verlof zou worden aangemerkt als onbetaald verlof. Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

  • 1 Het volgens de voorgaande artikelen berekende dagloon wordt evenredig verlaagd voor de uitkeringsgerechtigde, die

    • a. anders dan ingevolge een regeling tot toepassing van een kortere dan de voor hem normale werktijd, onbetaald verlof, of verlof als bedoeld in artikel 13, eerste lid, gemiddeld een geringer dan het normale aantal uren per week placht werkzaam te zijn;

    • b. uit eigen verkiezing placht afwisselend wel en niet werkzaam te zijn:

    • c. placht afwisselend wel en niet arbeid te verrichten ter zake waarvan een verzekering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering bestaat.

  • 2 Het bepaalde in het vorige lid vindt geen toepassing:

    • a. voor zover in verband met de in dat lid genoemde omstandigheden reeds een lager dagloon is vastgesteld;

    • b. indien het arbeidspatroon van de uitkeringsgerechtigde kennelijk zodanig is gewijzigd dat hij geacht kan worden niet meer te verkeren in een van de in het eerste lid genoemde omstandigheden.

Artikel 15

  • 1 Indien op de uitkeringsgerechtigde het bepaalde in artikel 18, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van toepassing is, wordt voor de toepassing van deze regelen verstaan onder:

    • a. het beroep, dat hij gewoonlijk uitoefende: het beroep dat hij na de aanvang van zijn verzekering gewoonlijk uitoefende;

    • b. de beroepen, die hij gewoonlijk uitoefende: de beroepen, die hij na de aanvang van zijn verzekering gewoonlijk uitoefende;

    • c. zijn normale loon: het loon dat voor hem, gezien zijn bij de aanvang der verzekering aanwezige gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, normaal was in het beroep, dat hij na de aanvang van zijn verzekering gewoonlijk uitoefende;

    • d. het hogere loon, bedoeld in artikel 11, eerste lid: het hogere loon, waarop hij aanspraak zou hebben gehad met inachtneming van zijn gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, zoals deze bestond bij de aanvang van zijn verzekering.

  • 2 Indien op de uitkeringsgerechtigde het bepaalde in de tweede volzin van artikel 18, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van toepassing is, wordt in het voorgaande lid in plaats van de woorden ‘de aanvang van zijn verzekering’ gelezen ‘het tijdstip, waarop de bij de aanvang van zijn verzekering aanwezige arbeidsongeschiktheid is afgenomen’.

Artikel 15a

  • 1 Ten aanzien van de berekening van het dagloon voor de werknemer van 55 jaar of ouder, op wie artikel 7 van toepassing is en die aantoont dat zijn loon, bij dezelfde werkgever tot wie hij in dienstbetrekking stond als bij het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid, op de dag van het bereiken van die leeftijd, of daarna, is verlaagd, zijn de volgende leden van dit artikel van toepassing.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    a. verlaging van zijn loon:

    verlaging van het vaste bedrag per dag, week, maand of jaar waarop het loon was vastgesteld;

    b. voorafgaande dagloon:

    het dagloon, dat voor de werknemer zou hebben gegolden indien zijn arbeidsongeschiktheid op de dag voorafgaand aan de verlaging van zijn loon zou zijn ingetreden en hij vanaf die dag onafgebroken arbeidsongeschikt zou zijn geweest.

  • 3 Voorzover de verlaging van zijn loon, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt aangemerkt als een wijziging krachtens een voor hem geldende regeling, is artikel 5, in afwijking van artikel 7, derde lid, bij de vaststelling van het voorafgaande dagloon van de werknemer niet van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Indien het dagloon berekend op grond van de voorgaande artikelen lager zou zijn dan het voorafgaande dagloon, wordt het dagloon vastgesteld op een bedrag dat overeenkomt met het voorafgaande dagloon doch niet meer dan het dagloon vermenigvuldigd met 9/7.

  • 5 Met betrekking tot de werknemer op wie het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van toepassing is, wordt het bepaalde in het vorige lid op deze wijze toegepast, dat het dagloon en het voorafgaande dagloon worden vastgesteld zonder toepassing van artikel 14, eerste lid. Op het aldus vastgestelde bedrag wordt vervolgens artikel 14, eerste lid, toegepast.

Hoofdstuk V. Dagloonberekening bij herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering

Artikel 16

  • 2 Bij hernieuwde vaststelling van een dagloon, wordt het bedrag dat overeenkomstig het voorgaande lid is berekend, verhoogd met een percentage van het dagloon, dat op de dag voor de toename van de arbeidsongeschiktheid gold.

  • 3 Het percentage, bedoeld in het voorgaande lid, bedraagt bij een mate van arbeidsongeschiktheid van:

    • 15–25% 20;

    • 25–35% 30;

    • 35–45% 40;

    • 45–55% 50;

    • 55–65% 60;

    • 65–80% 72½.

's-Gravenhage, 20 april 1967

De Sociale Verzekeringsraad,

J. van der Ven

voorzitter

C. M. Swiebel

algemeen secretaris