Bezoldigingsbesluit Korps van deskundigen voor de technische hulp aan ontwikkelingslanden

Geraadpleegd op 22-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 07-07-2006.
Geldend van 01-07-1970 t/m heden

Besluit van 21 mei 1970, tot regeling van de Bezoldiging van de leden van het Korps van deskundigen voor de technische hulp aan ontwikkelingslanden

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister zonder Portefeuille belast met de aangelegenheden betreffende de hulp aan ontwikkelingslanden van 11 februari 1970, DTH no. 26143;

Gelet op artikel 72 van de Grondwet en artikel 10 van het "Rechtspositiereglement Korps van deskundigen voor de technische hulp aan ontwikkelingslanden";

Overwegende, dat het wenselijk is ten aanzien van de bezoldiging van de leden van het evengenoemde Korps regelen te stellen;

De Raad van State gehoord (advies van 18 maart 1970, no. 3);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 13 mei 1970, DTH no. 82977;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister zonder Portefeuille belast met de aangelegenheden betreffende de hulp aan ontwikkelingslanden;

ambtenaar: de ambtenaar, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Rechtspositiereglement Korps van deskundigen voor de technische hulp aan ontwikkelingslanden;

rang: een rang, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van dit besluit;

bezoldiging: het voor de ambtenaar geldende bedrag van de op zijn rang betrekking hebbende salarisschaal;

anciënniteit: de tijd, die in aanmerking komt voor de vaststelling van de bezoldiging van een ambtenaar op een hoger bedrag dan het minimum van de schaal, welke op zijn rang betrekking heeft.

Artikel 2

  • 1 Bij aanstelling van een ambtenaar wordt, behoudens het bepaalde in het volgende lid, de bezoldiging vastgesteld op het minimumbedrag van de schaal, welke op zijn rang betrekking heeft.

  • 2 Indien het tot aanstellen bevoegd gezag daartoe termen aanwezig acht, kan bij aanstelling een door dat gezag vast te stellen anciënniteit worden toegekend.

  • 3 In geval van bevordering wordt de anciënniteit, door toepassing van het tweede lid, zodanig vastgesteld dat de bezoldiging in de nieuwe rang te allen tijde uitgaat boven de bezoldiging, die de ambtenaar in de verlaten rang zou hebben genoten.

Artikel 3

  • 1 Bij voldoende bekwaamheid, geschiktheid en toewijding verwerft de ambtenaar een anciënniteit, gelijk aan de tijd, gedurende welke hij na zijn aanstelling in de rang, waarin hij is geplaatst, als ambtenaar werkzaam is geweest.

  • 2 Bij buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en toewijding kan het tot aanstellen bevoegde gezag de ambtenaar extra anciënniteit toekennen.

Artikel 4

  • 1 De tijd, gedurende welke de ambtenaar krachtens wettelijk voorschrift verlof geniet ter vervulling van militaire of daarvoor in de plaats tredende dienst, wordt in aanmerking genomen voor de vaststelling van de anciënniteit.

  • 2 Niet wordt in aanmerking genomen de tijd, gedurende welke de ambtenaar in de uitoefening van zijn ambt is geschorst:

    • a. bij wijze van disciplinaire straf;

    • b. op grond van het feit, dat door de justitie binnen het Koninkrijk een strafrechtelijke vervolging tegen hem is ingesteld, of hem door het daartoe bevoegde gezag het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven, of hem van de oplegging van deze straf mededeling is gedaan, dan wel dat hij zich binnen het Koninkrijk in verzekering of in voorlopige hechtenis bevindt;

    • c. omdat het belang van de dienst de schorsing vorderde, tenzij het tot schorsen bevoegde gezag het tegendeel bepaalt.

  • 3 Indien vaststaat dat een schorsing, als bedoeld in het vorige lid onder b., niet door het ten uitvoer leggen van een straf is gevolgd noch zal worden gevolgd, telt de tijd van deze schorsing alsnog mede voor de vaststelling van de anciënniteit.

Artikel 5

Een verhoging van de bezoldiging gaat in met de eerste dag van de maand, waarin op grond van de verworven anciënniteit voor verhoging aanleiding bestaat.

Artikel 6

  • 1 Het genot van de bezoldiging vangt aan met de dag, waarop de aanstelling ingaat.

  • 2 De bezoldiging wordt per maand uitbetaald.

  • 3 In gevallen, waarin de bezoldiging moet worden berekend over een gedeelte van een maand, wordt deze per dag vastgesteld door de bezoldiging per maand te delen door het aantal dagen van de desbetreffende kalendermaand.

Artikel 7

  • 1 De bezoldigingen worden voor iedere rang vastgelegd in een bij dit besluit behorende bijlage. Deze rangen zijn: deskundige A tot en met F.

  • 3 Wijzigingen, welke worden aangebracht in de schaalbedragen, vermeld in bijlage A1, bedoeld in het voorgaande lid, worden gevolgd met ingang van de data, waarop deze wijzigingen ingaan.

Artikel 8

Bij de aanstelling van een ambtenaar, krachtens artikel 57 van het Rechtspositiereglement Korps van deskundigen voor de technische hulp aan ontwikkelingslanden, zal zijn bezoldiging worden gesteld op het bedrag dat hij laatstelijk genoot bij het Ministerie van Landbouw en Visserij, dan wel op het naast hogere bedrag van de schaal, volgens welke hij zal worden bezoldigd.

Artikel 9

Voor gevallen, waarin dit besluit niet of niet naar billijkheid voorziet, wordt door Ons een bijzondere regeling getroffen op gemeenschappelijke voordracht van de Minister-President, Onze Minister en Onze Minister van Binnenlandse Zaken.

Artikel 10

Wijziging van dit besluit en vaststelling of wijziging van de uit dit besluit resulterende voorschriften vindt niet plaats dan nadat de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken, bedoeld in artikel 105 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, over de desbetreffende voorstellen is gehoord.

Artikel 12

Dit besluit kan worden aangehaald als "Bezoldigingsbesluit Korps van deskundigen voor de technische hulp aan ontwikkelingslanden".

Onze Minister belast met de aangelegenheden betreffende de hulp aan ontwikkelingslanden is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk, 21 mei 1970

JULIANA.

De Minister zonder Portefeuille belast met de aangelegenheden betreffende de hulp aan ontwikkelingslanden,

UDINK.

Uitgegeven de elfde juni 1970.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.

Bijlage bedoeld in artikel 7 van het Koninklijk besluit van 21 mei 1970, Stb. 257.

Rang:

Bijlage A1 van het BBRA 1948.

Deskundige

Schaal

A

57

B

71

C

103

D

130

E

148

F

150