Besluit ex artikel 11a der Wet buitengewoon pensioen 1940-1945

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2017 en zichtdatum 21-11-2024.
Geldend van 01-01-2011 t/m heden

Besluit van 21 februari 1972, tot uitvoering van artikel 11a der Wet buitengewoon pensioen 1940-1945

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk van 12 januari 1972, Afdeling Buitengewone Pensioenen en Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië (A.O.R.), nr. U 7310, mede namens Onze Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Sociale Zaken;

Gelet op de artikelen 3, 11a en 46 van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. 1947, H 313);

Gezien de adviezen van de Buitengewone Pensioenraad en de Stichting 1940-1945;

De Raad van State gehoord (advies van 26 januari 1972, nr. 16);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris voornoemd van 18 februari 1972, nr. 7563;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

de wet: de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. 1986, 575);

Onze Minister: Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur;

de Sociale verzekeringsbank: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

de belanghebbende: de deelnemer aan het verzet in de zin van artikel 1, eerste lid, van de wet, alsmede degene die behoort tot een van de categorieën van personen, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet.

Artikel 2

De behandeling en verpleging als bedoeld in artikel 11a der wet, omvat naast genees- en heelkundige voorzieningen, voorzieningen van medisch-sociale aard alsmede al hetgeen geacht kan worden dienstig te zijn voor het herstel, het behoud of de bevordering van de geschiktheid tot werken, voor zover die geschiktheid is verminderd ten gevolge van verwonding, verminking, ziekten of gebreken, welke het recht op buitengewoon pensioen hebben doen ontstaan.

Artikel 3

  • 1 De kosten van de in artikel 2 bedoelde behandeling en verpleging worden slechts vergoed, indien en voor zover de belanghebbende niet op grond van andere voorschriften of krachtens overeenkomst op volledige of gedeeltelijke vergoeding van die kosten aanspraak kan maken. Daarbij wordt de in het derde lid bedoelde vaste vergoeding niet in aanmerking genomen.

  • 2 Behoudens de in het derde lid bedoelde vaste vergoeding wordt de vergoeding voor behandeling en verpleging verleend volgens door Onze Minister te stellen regelen.

  • 3 Voor de bestrijding van kosten van voorzieningen van medisch-sociale aard wordt aan de belanghebbende, die een vermeerdering, bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet, geniet, jaarlijks een vaste vergoeding toegekend van € 1361,34. Deze vergoeding wordt in maandelijkse termijnen van € 113,45 uitbetaald. Het recht op deze vergoeding gaat in op de eerste dag van de maand waarin bedoelde vermeerdering wordt toegekend, en eindigt met het einde van de maand, waarin de belanghebbende is overleden.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot 1 januari 1970.

Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

’s-Gravenhage, 21 februari 1972

JULIANA.

De Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,

S. VAN VEENENDAAL-VAN MEGGELEN.

Uitgegeven de eenentwintigste maart 1972.

De Minister van Justitie,

VAN AGT.