Besluit van 5 juni 1975, houdende vaststelling van een aanvullende regel ten aanzien
van de rechtspositie van de ambtenaren bij de militaire inlichtingendiensten
Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 17 februari 1975, nr.
AW75/136, Directoraat-Generaal voor Overheidspersoneelsbeleid, Directie Overheidspersoneelszaken,
Hoofdafdeling Pensioenen en Wachtgelden, gedaan mede namens Onze Minister van Defensie;
Overwegende, dat het in verband met hun bijzondere taak wenselijk is een aanvullende
regel betreffende de rechtspositie van de ambtenaren van de militaire inlichtingendiensten
vast te stellen;
Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet 1929;
De Raad van State gehoord (advies van 16 april 1975, nr. 23);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 28 mei 1975,
nr. AW75/428, Directoraat-Generaal voor Overheidspersoneelsbeleid, Directie Overheidspersoneelszaken,
Hoofdafdeling Pensioenen en Wachtgelden, uitgebracht mede namens Onze Minister van
Defensie.
Hebben goedgevonden en verstaan: