Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981

[Regeling vervallen per 01-01-2014.]
Geraadpleegd op 30-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2003 en zichtdatum 20-12-2024.
Geldend van 01-01-2003 t/m 30-09-2004

Besluit van 25 juni 1981, houdende toepassing van artikel 74 van de Kernenergiewet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Economische Zaken, van Volksgezondheid en Milieuhygiëne en van Sociale Zaken van 5 februari 1981, no. 681/54 W.J.A., gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Financiën;

Gelet op de artikelen 74 en 76, eerste lid, van de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82);

De Raad van State gehoord (advies van 21 april 1981, no. 810415/22);

Gezien het nader rapport van Onze Ministers van Economische Zaken, van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, en van Sociale Zaken van 19 juni 1981, no. 681/457 W.J.A., uitgebracht in overeenstemming met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Inleidende bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 3 In dit besluit wordt onder «voorhanden hebben» mede verstaan: vervaardigen, bewerken, hanteren en opslaan.

§ 2. Bijdragen, verschuldigd ter zake van een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder a, van de wet

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Hij, aan wie een vergunning wordt verleend voor het vervoeren van splijtstoffen, is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 272,27.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Hij, aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben of zich ontdoen van splijtstoffen, is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van:

§ 3. Bijdragen, verschuldigd ter zake van een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Hij, aan wie een vergunning wordt verleend voor het oprichten van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b , van de wet, is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van:

  • a. € 202 839,76, indien het betreft een inrichting voor de opwekking van elektrische of thermische energie, dan wel voor het chemisch opwerken van bestraalde splijtstoffen;

  • b. € 6 761,33, indien het een andere inrichting betreft.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Hij, aan wie een vergunning wordt verleend voor het in werking brengen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b , van de wet, is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van:

    • a. € 202 839,76, indien het betreft een inrichting voor de opwekking van elektrische of thermische energie, dan wel voor het chemisch opwerken van bestraalde splijtstoffen;

    • b. € 6 761,33, indien het een andere inrichting betreft.

  • 2 Hij, aan wie een vergunning wordt verleend voor het in werking houden van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b , van de wet, is verplicht, zolang de vergunning van kracht is, jaarlijks aan de staat een bedrag te betalen van:

    • a. € 521 847,25, indien het betreft een inrichting voor de opwekking van elektrische of thermische energie, dan wel voor het chemisch opwerken van bestraalde splijtstoffen;

    • b. € 15 655,42, indien het een andere inrichting betreft.

  • 3 De verplichting, bedoeld in het tweede lid, vervalt indien de betrokken inrichting definitief buiten gebruik is gesteld.

Artikel 5a

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Hij, aan wie een vergunning wordt verleend voor het buiten gebruik stellen of ontmantelen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 6761,33.

§ 4. Bijdragen, verschuldigd ter zake van een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder c, van de wet

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Hij, aan wie een vergunning wordt verleend voor het aanbrengen in een vaartuig van een uitrusting als bedoeld in artikel 15, onder c, van de wet, is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 202 839,76.

  • 2 Hij, aan wie een vergunning wordt verleend voor het aangebracht houden of wijzigen van een uitrusting als bedoeld in artikel 15, onder c, van de wet, is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 2 722,68.

§ 5. Bijdragen, verschuldigd ter zake van een vergunning als bedoeld in artikel 29 van de wet

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Hij, aan wie een vergunning wordt verleend om radioactieve stoffen te bereiden, voorhanden te hebben of toe te passen, is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van:

    • a. € 272,27, indien het een ingekapselde bron betreft waarvan de activiteit meer bedraagt dan een miljoen maal de waarden, genoemd in de bij het Besluit stralingsbescherming behorende bijlage 1, tabel 1;

    • b. € 340,34, indien het een open bron betreft, waarvan de activiteit gelijk is aan, of meer bedraagt dan honderdmaal, doch niet meer dan honderd duizend maal de waarden, genoemd in de bij het Besluit stralingsbescherming behorende bijlage 1, tabel 1;

    • c. € 544,54, indien het een open bron betreft, waarvan de activiteit hoger is dan de onder b bedoelde waarden.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Hij, aan wie een vergunning wordt verleend voor het vervoeren van radioactieve stoffen, is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 272,27.

§ 6. Bijdragen, verschuldigd ter zake van een vergunning voor een ioniserende stralen uitzendend toestel

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Hij, aan wie een vergunning wordt verleend als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van:

§ 7. Bijdragen, verschuldigd ter zake van rijksgeleide of rijkstoezicht

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Hij, aan wie een vergunning is verleend voor het vervoeren van splijtstoffen of radioactieve stoffen of voor het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met het vervoer, is, indien daaraan het voorschrift is verbonden, dat het vervoer of het voorhanden hebben dient te geschieden onder rijksgeleide of onder rijkstoezicht, verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 35 voor elk gewerkt uur of gedeelte van een uur gedurende hetwelk begeleiding heeft plaatsgevonden of toezicht is gehouden.

  • 2 Onverminderd het eerste lid is de vervoerder of zijn gemachtigde dan wel degene die voorhanden heeft verplicht aan de staat te betalen:

    • a indien het vervoer plaatsheeft tussen 18.00 uur en 6.00 uur of op een zaterdag, een zondag dan wel een algemeen erkende feestdag als genoemd in artikel 3 van de Algemene termijnenwet, of een bij of krachtens dat artikel daarmee gelijkgestelde dag, een bedrag van € 20 voor elk gewerkt uur of gedeelte van een uur gedurende hetwelk begeleiding heeft plaatsgevonden of toezicht is gehouden;

    • b indien het in verband met begeleiding of toezicht noodzakelijk is dat degene die begeleidt of toezicht houdt voor, tijdens of na zijn dienst buiten zijn standplaats nachtverblijf in een hotel moet houden, voor elk nachtverblijf een bedrag van € 50;

    • c indien het vervoer later aanvangt dan het door of in overleg met de vervoerder of zijn gemachtigde dan wel degene die voorhanden heeft, vastgestelde tijdstip, een bedrag van € 20 voor elk uur of gedeelte van een uur van de daaruit voortvloeiende wachttijd van degene die begeleidt of toezicht houdt.

  • 3 Het tweede lid, onder a, is niet van toepassing op het vervoer per spoor tussen 18.00 uur en 6.00 uur op andere dan de in het tweede lid, onder a, genoemde dagen.

  • 4 Onverminderd het tweede lid is de vervoerder of zijn gemachtigde dan wel degene die voorhanden heeft, indien in een door of in overleg met de vervoerder of zijn gemachtigde dan wel degene die voorhanden heeft, vastgesteld tijdstip van aanvang van een transport op een zodanig tijdstip wijziging wordt gebracht dat degene die begeleidt of toezicht houdt zich reeds heeft begeven of reizende is naar de plaats waar het transport zou aanvangen, verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 20 voor elk uur of gedeelte van een uur van de daaruit voortvloeiende reistijd van degene die begeleidt of toezicht houdt.

§ 8. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Indien gelijktijdig aan dezelfde persoon meerdere, met elkaar samenhangende vergunningen worden verleend, waarvoor bijdragen als in dit besluit bedoeld verschuldigd zijn, is slechts één bijdrage verschuldigd, waarvan het bedrag gelijk is aan het hoogste van de bedragen, welke op grond van dit besluit ter zake van die vergunningen verschuldigd zouden zijn.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Indien een vergunning wordt verleend voor het oprichten of in werking brengen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, dan wel voor het in een vaartuig aanbrengen, aangebracht houden of wijzigen van een uitrusting als bedoeld in artikel 15, onder c, van de wet en ten aanzien van die inrichting of uitrusting in hetzelfde vaartuig reeds een vergunning als hiervoor bedoeld gold ten behoeve van een ander, in wiens plaats de aanvrager treedt, is geen bijdrage als in dit besluit bedoeld verschuldigd.

  • 2 Indien een vergunning wordt verleend voor een handeling, waarvoor ingevolge artikel 15, onder a, 29 of 34 van de wet een vergunning is vereist, en voor een gelijke handeling reeds een overeenkomstige vergunning gold ten behoeve van een ander, in wiens plaats de aanvrager treedt, is geen bijdrage als in dit besluit bedoeld verschuldigd.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 De verplichting tot het betalen van een in dit besluit vastgestelde bijdrage ontstaat op de dag waarop de beroepstermijn met betrekking tot de beschikking, waarbij de vergunning werd verleend, is verstreken of, indien beroep is ingesteld, waarop op het beroep is beslist.

  • 2 Indien het betreft een jaarlijkse bijdrage als bedoeld in artikel 5, tweede lid, ontstaat de verplichting tot betalen voor de eerste maal op de eerste dag waarop de betrokken vergunning van kracht is nadat dertig dagen zijn verstreken sinds de dag, waarop de beschikking, waarbij de vergunning werd verleend, is verzonden en vervolgens elk volgend jaar op dezelfde dag als waarop de verplichting voor de eerste maal ontstond.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Onze Minister, wie het aangaat, deelt aan de betrokkene mede, welke bijdrage deze is verschuldigd, op welke wijze betaling van de bijdrage kan plaatsvinden en binnen welke termijn deze dient te geschieden.

§ 9. Overgangs- en slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Artikel 5, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing ingeval een vergunning als daar bedoeld is verleend vóór het in werking treden van dit besluit.

  • 2 Ingeval op de dag van in werking treden van dit besluit de vergunning van kracht is en dertig dagen zijn verstreken sinds de dag, waarop de beschikking, waarbij de vergunning werd verleend, is verzonden, ontstaat de verplichting tot betalen in afwijking van artikel 14, tweede lid, voor de eerste maal op de dag van in werking treden van dit besluit en vervolgens elk volgend jaar op dezelfde dag als waarop de verplichting voor de eerste maal ontstond.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Het Bijdragenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 475) wordt ingetrokken.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Dit besluit kan worden aangehaald als: Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981.

  • 2 Het treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

Lage Vuursche, 25 juni 1981

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. M. V. van Aardenne

De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne,

L. Ginjaar

De Minister van Sociale Zaken,

Albeda

Uitgegeven de drieëntwintigste juli 1981

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter