Artikel 4.
1. De metingen worden uitgevoerd per begrenzingsvlak met behulp van een luidspreker
of een luidsprekercombinatie op zodanige wijze dat de metingen voor wat betreft de
invalsrichtingen representatief kunnen worden geacht. Daarbij wordt uitgegaan van
een geluidsbron op één of meer vaste posities. Het begrenzingsvlak wordt daartoe onder
een hoek van 45° ± 5° ten opzichte van de normaal aangestraald, zodanig dat de geluidsbelasting
op de andere van belang zijnde begrenzingsvlakken te verwaarlozen is. De afstand van
de bron tot het begrenzingsvlak gemeten vanuit de geluidsgevoelige ruimte is tenminste
tweemaal de breedte van de uitwendige scheidingsconstructie (van die ruimte).
2. De bron dient een signaal voort te brengen met het karakter van een ruis en met
een breedte van tenminste één octaaf waarvan de middenfrequentie overeenkomt met de
middenfrequentie van het te meten octaafgeluiddrukniveau. De frequentiekarakteristiek
van de bron mag geen scherpe variaties vertonen. De richtingskarakteristiek moet vlak
zijn binnen een hoek van circa 40°.
3. De door de bron veroorzaakte geluidsniveaus dienen tenminste 10dB hoger te zijn
dan het achtergrondgeluid, dat wil zeggen alle geluiden die niet van de bron afkomstig
zijn.
4. Het geluiddrukniveau buiten het gebouw L2,i wordt per octaafband bepaald op 2 meter
afstand van het begrenzingsvlak.
5. Het (ruimtelijk gemiddelde) geluiddrukniveau binnen de ruimte Lb,i wordt per octaafband
bepaald. Voor indicatieve doeleinden kan voor de bepaling van het geluiddrukniveau
binnen de verblijfsruimte - Lb,i - eventueel worden volstaan met één meting op 1 à
1,5 meter afstand van de uitwendige scheidingsconstructie, ter hoogte van het midden.
Ter compensatie van een systematische fout dient het aldus gemeten geluiddrukniveau
met 1 dB te worden verlaagd.
6. In de verblijfsruimte dient per octaafband met de middenfrequenties 125 Hz, 250
Hz, 500 Hz, 1000 Hz, 2000 Hz, de nagalmtijd Ti te worden bepaald.
7. Uit de waarden L2,1, Lb,i en Ti en de referentienagalmtijd To, (zie artikel 3,
vijfde lid) wordt het partiële geluidsniveauverschil van de uitwendige scheidingsconstructie
Di bepaald volgens de formule:
Di = L2,i - Lb,i + 10 log (Ti/To) (dB) (4)
8. In verband met de reflecties van het geluid op de uitwendige scheidingsconstructie
dient het partiële geluidsniveauverschil te worden gecorrigeerd voor de bepaling van
de partiële geluidwering volgens de formule:
Gi = Di - Cr (dB) (5)
waarin Cr = 0 of 3 dB, overeenkomstig artikel 3, tweede lid.
9. Uit de partiële geluidwering Gi (voor de octaafbanden met de middenfrequenties
125 Hz, 250 Hz, 500 Hz, 1000 Hz en 2000 Hz) wordt, rekening houdende met het standaardspectrum,
de waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie bepaald volgens
de formule (3) (zie artikel 3, zesde lid).
10. De apparatuur ter bepaling van de geluiddrukniveaus dient zodanig te zijn dat
voor de meetketen wordt voldaan aan IEC-publicatie 651, uitgave 1979, type 2.