Herleiding gedeelten van kalenderjaren en van jaarpremies

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 23-12-2006 en zichtdatum 20-09-2024.
Geldend van 03-07-1985 t/m 31-12-2012

Herleiding gedeelten van kalenderjaren en van jaarpremies

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L. de Graaf,

Gelet op artikel 13, derde lid, van de Algemene Ouderdomswet

Gehoord de Sociale Verzekeringsbank:

Besluit:

Artikel 1

  • 1 Gedeelten van kalenderjaren, gedurende welke de pensioengerechtigde na het bereiken van de 15-jarige, doch voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd, niet verzekerd is geweest, worden voor de vaststelling van de korting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet, samengesteld en herleid tot gehele kalenderjaren.

  • 2 Gedeelten van kalenderjaren, gedurende welke de echtgenoot van de pensioengerechtigde na het bereiken van de 15-jarige leeftijd, doch vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd van die pensioengerechtigden niet verzekerd is geweest, worden voor de vaststelling van de korting, bedoeld in artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet, samengesteld en herleid tot gehele kalenderjaren.

  • 3 De samenstelling en herleiding, in het eerste en tweede lid bedoeld, geschiedt met inachtneming van het volgende:

    • Een kalenderjaar wordt op 360 dagen en elke kalendermaand op 30 dagen gesteld.

    • Een dag, waarop de verzekering een aanvang nam of eindigde, wordt:

      • a. voor een gehele dag gerekend, wanneer de betrokkene gedurende die gehele dag ingezetene was;

      • b. verwaarloosd, wanneer de betrokkene gedurende die dag of gedurende een gedeelte van die dag geen ingezetene was.

  • 4 Een na de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde herleiding overblijvend gedeelte van een kalenderjaar blijft verder buiten beschouwing. Het bepaalde in de vorige volzin vindt overeenkomstig toepassing, indien de samenstelling minder dan een kalenderjaar oplevert, alsmede indien de betrokkene slechts éénmaal gedurende een voor korting meetellend gedeelte van een kalenderjaar niet verzekerd is geweest.

Artikel 2

  • 2 Gedeelten van jaarpremies, welke de echtgenoot van de pensioengerechtigde na het bereiken van de 15-jarige leeftijd, doch vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd van die pensioengerechtigde schuldig nalatig is geweest te betalen, worden voor de vaststelling van de korting, bedoeld in artikel 13, tweede lid, onderdeel b, van de Algemene Ouderdomswet, samengeteld en herleid tot gehele jaarpremies.

  • 3 Voor de samenstelling, in het eerste en tweede lid bedoeld, wordt elk gedeelte van een jaarpremie uitgedrukt in honderdsten van een jaarpremie. Daarbij wordt een gedeelte van een jaarpremie, dat minder bedraagt dan een honderdste jaarpremie, verwaarloosd.

  • 4 Een na de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde herleiding overblijvend gedeelte van een jaarpremie blijft verder buiten beschouwing, indien het minder dan de helft van een jaarpremie bedraagt, en wordt voor een gehele jaarpremie gerekend, indien het tenminste de helft van een jaarpremie bedraagt. Bedoeld overblijvend gedeelte wordt eveneens voor een gehele jaarpremie gerekend, indien het minder dan de helft van een jaarpremie bedraagt, doch de betrokkene over het gehele tijdvak, waarover hij verzekerd is geweest, schuldig nalatig zijnde, geen premie heeft betaald.

    Het bepaalde in de beide vorige volzinnen vindt overeenkomstige toepassing, indien de samentelling minder dan een jaarpremie oplevert, alsmede indien de betrokkene slechts éénmaal een gedeelte van een jaarpremie schuldig nalatig is geweest te betalen.

Artikel 3

  • 1 Ten aanzien van degene, die slechts gedurende een gedeelte van een kalenderjaar verzekerd is geweest, wordt onder jaarpremie verstaan de premie, die hij bij herleiding naar tijdsruimte van de gedeeltelijke jaarpremie over het kalenderjaar verschuldigd zou zijn geweest, indien hij gedurende dat gehele kalenderjaar verzekerd zou zijn geweest.

  • 2 De herleiding, in het eerste lid bedoeld geschiedt met inachtneming van het volgende:

    • Een kalenderjaar wordt op 360 dagen en elke kalendermaand op 30 dagen gesteld.

    • Bij het bepalen van het gedeelte van een kalenderjaar, gedurende hetwelk de betrokkene verzekerd is geweest, wordt een dag waarop de verzekering een aanvang nam of eindigde:

      • a. verwaarloosd, wanneer de betrokkene gedurende die gehele dag ingezetene was;

      • b. voor een gehele dag gerekend, wanneer de betrokkene gedurende die dag of gedurende een gedeelte van die dag geen ingezetene was.

Artikel 4

De beschikking van de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 17 juni 1957, nr. 1869, Stcrt. 1957, 118 wordt ingetrokken.

Artikel 5

Deze beschikking treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking in de Nederlandse Staatscourant en werkt terug tot en met 1 april 1985.

's-Gravenhage, 27 juni 1985

De

staatssecretaris

voornoemd,

L. de Graaf