Vaststelling Regeling ter bepaling grondslag uitkeringsgerechtigden

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2017.
Geldend van 22-10-1986 t/m heden

Vaststelling Regeling ter bepaling grondslag uitkeringsgerechtigden

De minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

Gelet op artikel 10, zesde lid, van de Wet buitengewoon pensioen Indisch Verzet (Stb. 1986, 360);

Gehoord de Buitengewone Pensioenraad en de Stichting Pelita;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de wet:

de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (Stb. 1986, 360);

b. de belanghebbende:

de deelnemer aan het verzet in de zin van artikel 2, eerste lid, onder b, van de wet, alsmede degene die behoort tot een der categorieën van personen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de wet, op wie artikel 10, zesde lid, van de wet van toepassing is;

c. de grondslag:

de pensioengrondslag, bedoeld in artikel 10 van de wet.

Artikel 2

Indien de belanghebbende geen onderwijs heeft kunnen volgen of indien het gevolgde onderwijs beperkt is gebleven tot basisonderwijs, wordt de grondslag vastgesteld op het bedrag, bedoeld in artikel 10, achtste lid, onder a, van de wet, tenzij de leeftijd van de belanghebbende, zijn verworven bekwaamheid en zijn persoonlijke instelling ten tijde van de aanvraag duidelijk redenen vormen om daarvan af te wijken.

Artikel 3

Indien de belanghebbende lager of middelbaar beroepsonderwijs dan wel algemeen voortgezet of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs heeft gevolgd, wordt de grondslag vastgesteld naar het inkomen dat hij na voltooiing van zijn opleiding uit arbeid in een met die opleiding overeenstemmende werkkring ten tijde van de aanvraag zou hebben verdiend.

Artikel 4

  • 1 Indien de belanghebbende hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs heeft gevolgd en de desbetreffende opleiding heeft voltooid, wordt de grondslag vastgesteld naar het inkomen dat hij, gezien de aard van de voltooide opleiding, uit arbeid in een met die opleiding overeenstemmende werkkring ten tijde van de aanvraag zou hebben verdiend.

  • 2 Indien de belanghebbende de in het eerste lid bedoelde opleiding niet heeft kunnen voltooien, kan de grondslag, gezien de aard en de duur van die opleiding, en mede gezien zijn leeftijd, verworven bekwaamheid en persoonlijke instelling ten tijde van de aanvraag, worden vastgesteld op de wijze als in het eerste lid omschreven.

Artikel 5

Indien de belanghebbende, na beëindiging van zijn al dan niet voltooide opleiding, arbeid heeft aanvaard welke niet in overeenstemming is met het niveau van het gevolgde onderwijs, en de belanghebbende uit die arbeid een inkomen geniet of heeft genoten dat ten tijde van de aanvraag minder bedraagt of zou hebben bedragen dan het inkomen dat hij op grond van die opleiding ten tijde van de aanvraag redelijkerwijs had kunnen verwerven, kan de grondslag worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2, 3 en 4.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van bekendmaking in de Nederlandse Staatscourant en werkt terug tot en met 1 januari 1983.

Rijswijk, 13 oktober 1986

De

minister

voornoemd,

L. C. Brinkman