Tarievenbesluit geregeld luchtvervoer

Geraadpleegd op 11-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 24-09-2008 en zichtdatum 22-09-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 11-06-2010

Besluit van 23 november 1990, houdende regels inzake tarieven voor geregeld luchtvervoer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 23 maart 1990, nr. JBZ/L 90.002813, Rijksluchtvaartdienst;

Overwegende dat de Raad van de Europese Gemeenschappen op 14 december 1987 een richtlijn heeft vastgesteld betreffende de tarieven voor geregelde luchtdiensten tussen de Lid-Staten, welke in de Nederlandse wetgeving dient te worden geïmplementeerd (PbEG L 374/12);

Gelet op artikel 76, eerste lid, onder j, van de Luchtvaartwet (Stb. 1958, 47);

De Raad van State gehoord (advies van 4 juli 1990 nr. W09.90.0129);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 21 november 1990, nr. JBZ/L 90.011811, Rijksluchtvaartdienst;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

EEG-Verdrag: het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap van 25 maart 1957 (Trb. 1957, 91);

de richtlijn: de richtlijn 87/601/EEG betreffende de tarieven voor geregelde luchtdiensten tussen de Lidstaten, zoals vastgesteld door de Raad op 14 december 1987 (PbEG, L 374/12);

tarief: prijs in euro’s die wordt berekend voor luchtvervoer tussen een gegeven plaats van vertrek en een gegeven plaats van bestemming alsmede de voorwaarden waaronder deze prijs geldt, met inbegrip van de vergoeding en de voorwaarden voor agentschappen en andere bijkomende diensten.

communautaire luchtvaartmaatschappij: een luchtvaartmaatschappij met een geldige, door een Lid-Staat overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen (PbEG L 240/1) afgegeven exploitatievergunning.

Artikel 1a

Voor tarieven die worden berekend door communautaire, Zweedse en Noorse luchtvaartmaatschappijen voor luchtdiensten tussen een luchthaven in Nederland en een luchthaven gelegen in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap, in het Koninkrijk Zweden of in het Koninkrijk Noorwegen geldt het bepaalde in de verordening (EEG) nr. 2409/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1992 inzake tarieven voor luchtdiensten (PbEG L 240/15).

Artikel 1b

Een wijziging van het bepaalde bij de verordening genoemd in artikel 1a, treedt voor de toepassing van artikel 1a in werking met ingang van de dag waarop de betrokken wijzigingsverordening in werking treedt.

Artikel 1c

De hierna volgende bepalingen gelden voor tarieven die worden berekend door:

  • a. communautaire, Zweedse en Noorse luchtvaartmaatschappijen voor geregeld luchtvervoer tussen een luchthaven in Nederland en een luchthaven gelegen buiten het grondgebied van de Europese Gemeenschap, het Koninkrijk Zweden en het Koninkrijk Noorwegen;

  • b. andere dan communautaire, Zweedse of Noorse luchtvaartmaatschappijen voor geregeld luchtvervoer.

Artikel 2

  • 1 Het is een luchtvaartmaatschappij verboden andere tarieven te berekenen voor geregeld luchtvervoer van en naar Nederland dan de tarieven waarmee Onze Minister heeft ingestemd.

  • 2 De voor geregeld luchtvervoer van en naar Nederland gehanteerde tarieven moeten door de betrokken luchtvaartmaatschappijen op duidelijke voor het publiek waarneembare wijze worden medegedeeld; Onze Minister kan terzake nadere regels stellen.

Artikel 3

  • 1 Een verzoek om instemming moet door de betrokken luchtvaartmaatschappij tenminste vijf weken vóór de voorgestelde datum van toepassing van het betrokken tarief bij Onze Minister worden ingediend.

  • 2 Indien meerdere luchtvaartmaatschappijen in onderling overleg gelijke tarieven zullen toepassen, kan de instemming door één van hen worden aangevraagd onder gelijktijdige overlegging van een verklaring van de andere betrokken luchtvaartmaatschappijen dat de tarieven eveneens voor hen zullen gelden.

Artikel 4

  • 1 Het verzoek tot instemming bevat tenminste de volgende gegevens:

    • a. een aanduiding van de betrokken route, het daarvoor te berekenen tarief en de periode gedurende welke dit tarief zal gelden;

    • b. de bevoegde instanties van andere betrokken staten bij welke een verzoek om instemming met het tarief wordt ingediend alsmede het tijdstip waarop dit geschiedt;

    • c. de opbouw en berekeningswijze van het tarief alsmede informatie betreffende de kosten en de ontwikkeling daarvan in de periode gedurende welke het tarief zal gelden.

  • 2 In het geval van een verzoek als bedoeld in artikel 3, tweede lid, dient bij het verzoek tevens een verklaring te worden overgelegd dat het overleg heeft plaatsgevonden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens Verordening 3976/87/EEG van de Raad van 14 december 1987 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector van het luchtvervoer (PbEG, L 374, blz. 9).

Artikel 5

  • 1 Onze Minister beslist op het verzoek om instemming met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 en artikel 4, vierde en vijfde lid, van de richtlijn.

  • 2 Onze Minister onthoudt instemming indien het tarief in strijd is met het terzake van een eerlijke mededinging geldende recht of indien het in strijd met dit recht tot stand is gekomen.

  • 3 Met een tarief is ingestemd indien Onze Minister niet binnen vijftien dagen te kennen heeft gegeven instemming eraan te onthouden.

  • 4 Onze Minister kan binnen de in het derde lid bedoelde termijn, indien hij zulks voor zijn beslissing nodig oordeelt, de betrokken luchtvaartmaatschappij schriftelijk om aanvullende informatie vragen, in welk geval de in het derde lid bedoelde termijn opnieuw begint te lopen op het moment waarop de gevraagde gegevens worden verstrekt.

Artikel 6

  • 1 Met het tarief wordt ingestemd voor de in de aanvraag vermelde termijn.

  • 2 Een tarief mag evenwel tot ten hoogste twaalf maanden na het verstrijken van de termijn waarvoor met het tarief is ingestemd, worden gehanteerd indien niet voordien positief op een nieuw verzoek is beslist.

  • 3 Een luchtvaartmaatschappij kan te allen tijde een verzoek tot instemming met nieuwe tarieven indienen.

Artikel 8

  • 1 Een verleende instemming kan worden ingetrokken:

    • a. indien hetzelfde tarief eveneens de instemming behoeft van de bevoegde instantie van een andere Staat en deze instemming daaraan wordt onthouden;

    • b. indien niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens artikel 2, tweede lid;

    • c. indien de aan de luchtvaartmaatschappij toegerekende kosten zich zodanig anders hebben ontwikkeld dan op het moment van instemming kon worden voorzien, dat de tarieven waarvoor instemming is verleend niet meer kunnen worden geacht in een redelijke verhouding te staan tot deze kosten;

    • d. indien het tarief waarvoor instemming is verleend blijkt in strijd te zijn met het terzake van een eerlijke mededinging geldende recht;

    • e. indien bij het verzoek om instemming onjuiste informatie is verschaft.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 6, derde lid, stelt Onze Minister bij de intrekking van de instemming een door de betrokken luchtvaartmaatschappij te hanteren tarief vast.

Artikel 11

Met betrekking tot tarieven voor geregeld luchtvervoer tussen luchthavens in Nederland enerzijds en luchthavens die niet gelegen zijn in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen anderzijds voert Onze Minister regelmatig overleg met de Minister van Economische Zaken terzake van het te voeren beleid.

Artikel 14

Dit besluit wordt aangehaald als: Tarievenbesluit geregeld luchtvervoer.

Artikel 15

Dit besluit treedt in werking met ingang van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is geplaatst.

Lasten en bevelen, dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

’s-Gravenhage, 23 november 1990

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

J. R. H. Maij-Weggen

Uitgegeven de negenentwintigste november 1990

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin