In deze regeling wordt verstaan onder:
-
a. EDC: 1,2-dichloorethaan;
-
b. verwerken van EDC: elk industrieel proces waarbij EDC of EDC bevattende stoffen worden
geproduceerd, omgezet of gebruikt, of waarbij EDC of EDC bevattende stoffen vrijkomen;
-
c. bestaand bedrijf: bedrijf dat EDC verwerkt, dat op 31 juli 1991 in werking is en waarvan
de capaciteit voor het verwerken van EDC na 31 juli 1991 niet aanzienlijk is uitgebreid;
-
d. nieuw bedrijf: bedrijf dat EDC verwerkt en geen bestaand bedrijf is;
-
e. bijlage I: bij deze regeling behorende bijlage I;
-
f. bijlage II: bij deze regeling behorende bijlage II;
-
g.
lozen: brengen van:
-
1°. stoffen in een oppervlaktewaterlichaam;
-
2°. afvalwater of andere afvalstoffen in een openbaar hemelwaterstelsel, een openbaar
ontwateringstelsel, een openbaar vuilwaterriool of een andere voorziening voor de
inzameling en het transport van afvalwater, of
-
3°. stoffen op een zuiveringtechnisch werk met behulp van een werk niet zijnde een voorziening
voor de inzameling en het transport van afvalwater.
-
1 Voor een nieuw bedrijf gelden, als de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en concentratie
EDC voorkomend in afvalwater dat wordt geloosd, de grenswaarden die overeenkomen met
de waarden die het resultaat zijn van toepassing van de beste bestaande technieken,
met dien verstande dat voor een nieuw bedrijf behorende tot een van de in bijlage I genoemde bedrijfstakken, die gewichtshoeveelheid en concentratie in ieder geval niet
hoger is dan de in die bijlage opgenomen grenswaarde die op de betrokken bedrijfstak
van toepassing is.
Voor een bestaand bedrijf gelden als de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en
concentratie EDC voorkomend in afvalwater dat wordt geloosd:
-
a. indien dat bedrijf behoort tot een van de in bijlage I genoemde bedrijfstakken: de in die bijlage voor die bedrijfstak opgenomen grenswaarde,
met ingang van de in die bijlage opgenomen datum die daarop van toepassing is;
-
b. indien dat bedrijf niet behoort tot een in bijlage I genoemde bedrijfstak: de grenswaarden die op 31 januari 1992 overeenkomen met de
waarden die het resultaat zijn van de toepassing van de beste bestaande technieken.
De wijze van meting van de gewichtshoeveelheid en concentratie EDC, bedoeld in de
artikelen 2 en 3, dient ten minste te voldoen aan de in bijlage II daaraan gestelde
eisen.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 31 januari 1992.
Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling grenswaarden voor EDC in afvalwater.
Bedrijfstak
|
Grenswaarden
|
|
gewicht (g per ton)
|
concentratie (mg/l)
|
van toepassing per
|
1. Uitsluitend produktie van EDC (zonder omzetting of gebruik op dezelfde locatie)
|
4 2,5
|
2 1,25
|
1-1-1993 1-1-1995
|
2. Produktie van EDC en omzetting of gebruik op dezelfde locatie behalve gebruik van
EDC voor de produktie van ionenwisselaars
|
12 5
|
6 2,5
|
1-1-1993 1-1-1995
|
3. Omzetting van EDC in andere stoffen dan vinylchloride
|
2,5
|
1
|
1-1-1993
|
4. Gebruik van EDC voor ontvetting van metalen (buiten een onder 2 vallende locatie)
|
|
0,1
|
1-1-1993
|
a. Voor de onder 1 en 2 genoemde bedrijfstakken worden de grenswaarden voor lozing
van EDC gegeven ten opzichte van de totale produktiecapaciteit van gezuiverd EDC,
uitgedrukt in ton. b. Voor de onder 3 genoemde bedrijfstak worden de grenswaarden
voor lozing van EDC gegeven ten opzichte van de totale omzettingscapaciteit van EDC,
uitgedrukt in ton. c. Indien, in het geval van de onder 2 genoemde bedrijfstak, de
omzettings- en de gebruikscapaciteit groter is dan de produktiecapaciteit, worden
de grenswaarden toegepast in verhouding tot de totale omzettings- en gebruikscapaciteit.
Indien er verscheidene bedrijven op dezelfde locatie zijn, gelden de grenswaarden
voor de gezamenlijke bedrijven.
g. De grenswaarden gelden op het punt waar het EDC bevattende afvalwater het bedrijfsterrein
verlaat. In het geval dat gebruik wordt gemaakt van een procédé met open beluchting
van afvalwater dat EDC bevat, dient ook bovenstrooms van de betrokken installaties
aan de grenswaarden te worden voldaan. Alle afvalstromen die verontreinigd kunnen
zijn met EDC dienen bij de beoordeling of aan de grenswaarden wordt voldaan betrokken
te zijn. h. De grenswaarden geven de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en concentratie
EDC aan, die gemiddeld per maand mag worden geloosd. Daarbij geldt dat de hoogst toelaatbare
gewichtshoeveelheid en concentratie op één dag ten hoogste twee maal de in de tabel
aangegeven waarden mag bedragen. i. Voor de onder 2 genoemde bedrijfstak zijn alle
interne diffuse bronnen en/of het gebruik van EDC als oplosmiddel binnen de industriële
produktielocatie in de grenswaarden verdisconteerd. j. Voor de onder 4 genoemde bedrijfstak
gelden de grenswaarden niet voor bedrijven die 30 kg/jaar of minder lozen.d. Voor
de onder 1 genoemde bedrijfstak zijn de grenswaarden voor concentraties EDC vastgesteld
voor het referentievolume 2 m3/ton produktiecapaciteit van gezuiverd EDC. e. Voor
de onder 2 genoemde bedrijfstak zijn de grenswaarden voor concentraties EDC vastgesteld
voor het referentievolume 2,5 m3/ton produktiecapaciteit van gezuiverd EDC. f. Voor
de onder 3 genoemde bedrijfstak zijn de grenswaarden voor concentraties EDC vastgesteld
voor het referentievolume 2,5 m3/ton omzettingscapaciteit van EDC.
Vereisten waaraan de wijze van meting van de gewichtshoeveelheid en concentratie EDC,
bedoeld in de artikelen 2 en 3, ten minste dient te voldoen.
1. Het nemen van monsters en het meten van het lozingsdebiet geschiedt op het punt
waar het EDC bevattende afvalwater het terrein van het betrokken bedrijf verlaat.
Het nemen van monsters en het meten van het lozingsdebiet mag geschieden op een punt
dat ligt vóór het punt waar de grenswaarden gelden, indien al het van het bedrijf
afkomstige water dat met de betrokken stof verontreinigd kan zijn bij die metingen
in aanmerking wordt genomen en indien uit regelmatige controlemetingen blijkt dat
de metingen een goed beeld geven van de hoeveelheden die worden geloosd op het punt
waar de grenswaarden gelden of altijd een hogere uitkomst geven.
2. Voor de meting van de geloosde hoeveelheid afvalwater (in m3/dag) wordt een methode
gehanteerd, waarvan de onnauwkeurigheid in de debietmeting kleiner is dan 10%. Dit
kan door ijking worden vastgesteld.
3. De bemonstering van het afvalwater wordt zodanig uitgevoerd dat een monster wordt
verkregen dat representatief is voor de geloosde totale hoeveelheid afvalwater gedurende
24 uur.
4. De frequentie van meting en bemonstering is zodanig dat een representatief beeld
wordt verkregen van de concentratie en van de totale hoeveelheid EDC die gedurende
een maand wordt geloosd.
5. Het monster wordt in behandeling genomen zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende
bestanddelen zijn verwijderd. De referentiemethode voor het meten van EDC is gaschromatografie
met detectie door elektronenvangst, na extractie met een geschikt oplosmiddel of gaschromatografisch
na isolering door het "purge and trap"-procédé en elektronenvangst waarbij gebruik
wordt gemaakt van een cryogeen gekoelde capillaire val. De bepalingsdrempel ligt voor
EDC tussen 1 en 10 ug/l in afvalwater naar gelang van het aantal storende begeleidende
stoffen in het monster. Hierbij wordt onder de bepalingsdrempel verstaan de kleinste
met een gegeven werkwijze in een monster kwantitatief bepaalbare hoeveelheid die nog
van nul kan worden onderscheiden. De analyse moet zodanig worden uitgevoerd dat wordt
voldaan aan de volgende eisen ten aanzien van de precisie en de systematische afwijking:
a. de precisie: tweemaal de waarde van de standaardafwijking van een serie meetuitkomsten
is kleiner dan, of gelijk aan 50% bij een concentratie van tweemaal de bepalingsdrempel.
b. de systematische afwijking: het verschil tussen de werkelijke waarde en de waarde
van het rekenkundig gemiddelde van een serie meetuitkomsten is kleiner dan, of gelijk
aan 50% bij een concentratie van tweemaal de bepalingsdrempel.
Voor de vaststelling van de precisie en de systematische afwijking van de toegepaste
meetmethode wordt gebruik gemaakt van een oplossing waarin EDC voorkomt in nauwkeurig
bekende concentraties die ten hoogste 10% mogen afwijken van tweemaal de bepalingsdrempel.
Deze oplossing dient qua matrix zo veel mogelijk overeen te komen met het te onderzoeken
monster. De serie meetuitkomsten als bedoeld onder a. en b. bestaat uit ten minste
10 enkelvoudige meetuitkomsten. Deze meetuitkomsten worden verkregen uit metingen,
verricht nadat steeds de gehele analytische opwerking is doorlopen (volgens een gelijke
procedure, door dezelfde waarnemer met dezelfde middelen en dezelfde hulpstoffen)
en onder zo veel mogelijk gelijke omstandigheden als bij de behandeling van het monster.
De EDC-concentraties kunnen worden bepaald in verhouding tot de hoeveelheid AOX, EOX
of VOX, mits is aangetoond dat deze methoden gelijkwaardige resultaten geven en totdat
de algemene richtlijn betreffende oplosmiddelen is aangenomen.