Nadere regeling aflopende toelage artikel 18 BBRA 1984

Geraadpleegd op 02-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2002 en zichtdatum 01-11-2024.
Geldend van 25-04-1992 t/m 30-06-2003

Nadere regeling aflopende toelage artikel 18 BBRA 1984

De Minister van Binnenlandse Zaken,

Gelet op artikel 18, derde lid, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (Stb. 1983, 571);

Besluit:

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Bezoldigingsbesluit:

het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

b. toelage onregelmatige dienst:

de toelage, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het Bezoldigingsbesluit;

c. salaris:

het salaris in de zin van het Bezoldigingsbesluit;

d. toelage:

de aflopende toelage, bedoeld in artikel 18 van het Bezoldigingsbesluit;

e. ambtenaar:

degene die aanspraak heeft op een toelage;

f. uitkeringsperiode:

de periode waarover een toelage zich uitstrekt;

g. berekeningsbasis:

het bedrag dat de basis vormt voor de berekening van een toelage.

Artikel 2. Berekeningsbasis

De berekeningsbasis voor de toelage is het bedrag dat de ambtenaar over de twaalf kalendermaanden, voorafgaande aan de datum waarop de in artikel 18, eerste lid, van het Bezoldigingsbesluit bedoelde blijvende verlaging van zijn bezoldiging intreedt, gemiddeld per maand aan toelage onregelmatige dienst heeft genoten, verminderd met het bedrag dat hij daarna in totaal per maand gaat genieten aan toelage onregelmatige dienst en aan verhogingen van het salaris, anders dan die wegens algemene salarisverhogingen.

Artikel 3. Uitkeringsperiode

De uitkeringsperiode voor de toelage is gelijk aan het naar boven op een maand afgeronde één vierde gedeelte van de tijd, gedurende welke de ambtenaar, direct voorafgaande aan het tijdstip van de in artikel 18, eerste lid, van het Bezoldigingsbesluit bedoelde blijvende verlaging van de bezoldiging, zonder wezenlijke onderbreking toelage onregelmatige dienst heeft genoten. Aan de uitkeringsperiode voor de toelage is een maximum verbonden van drie jaar.

Artikel 4. Hoogte van de toelage

De hoogte van de toelage wordt bepaald door de uitkeringsperiode voor de toelage in drie gelijke delen te splitsen, waarbij te beginnen met het eerste deel, afronding naar boven plaatsvindt op een hele maand, met dien verstande, dat hierdoor de ingevolge artikel 3 vastgestelde totale duur van de uitkeringsperiode van de toelage niet mag worden overschreden.

Gedurende deze drie deelperioden bedraagt de toelage achtereenvolgens 75%, 50% en 25% van de voor de desbetreffende maand(en) van toepassing zijnde berekeningsbasis.

Artikel 5. Aanvang van de toelage

Indien de in artikel 18, eerste lid, van het Bezoldigingsbesluit bedoelde blijvende inkomstenvermindering intreedt op de eerste dag van een maand, vangt de toelage op die datum aan. Treedt deze vermindering in op een andere dag van de maand, dan gaat de toelage in op de eerste dag van de erop volgende maand. In het laatste geval wordt aan de ambtenaar over de maand waarin de inkomstenvermindering intreedt, een aanvulling verleend op het door hem over die maand genoten bedrag aan toelage onregelmatige dienst, tot het gemiddelde maandbedrag dat hij hieraan over de twaalf maanden, voorafgaande aan vorenbedoelde inkomstenvermindering, heeft genoten.

Artikel 6. Datum van inwerkingtreding

Dit besluit wordt gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en treedt in werking met ingang van 25 april 1992.

Artikel 7. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als Nadere regeling aflopende toelage artikel 18 BBRA 1984.

De

Minister

van Binnenlandse Zaken,
Voor deze,
De

directeur-generaal management en personeelsbeleid

,

H. A. P. M. Pont