Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, gedaan mede namens
Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 12 februari 1992, nr. 921000,
Directie Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit;
Gelet op de artikelen 33, tweede lid, 37, 53, 59, 62, vijfde lid, en 64 van de Wet op het primair onderwijs;
de artikelen 33, tweede lid, 37, 56, 62, 65, vijfde lid en 66 van de Wet op de expertisecentra;
de artikelen 153, tweede lid, 157, 174, 180, 183, vijfde lid en 184 van deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs;
de artikelen 4 en 4a van de Experimentnewet onderwijs (Stb. 1970, 170);
de artikelen 39, tweede lid, 40, 43, 51 en 53, vierde lid van de Wet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1986, 552);
de artikelen 23, derde lid, 25, vierde lid, en 26 van de Wet op het leerlingwezen
(Stb. 1966, 215);
de artikelen 58, tweede lid, 59, 61 en 64, vierde lid van de Wet op de onderwijsverzorging
(Stb. 1986, 635);
De Raad van State gehoord (advies van 10 juni 1992, nr. 1005.92.0074;
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, uitgebracht
mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 26 juni 1992,
nr. 92043144, Directie Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit;
Hebben goedgevonden en verstaan: