4.6. Onderdelen assurancerapport
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
Inzake de hierna genoemde elementen uit de dVi over het verslagjaar, inclusief verantwoording
omtrent woningtoewijzingen, zal een oordeel afgegeven moeten worden. Hieronder wordt
per onderdeel een nadere toelichting verstrekt waarbij tevens wordt ingegaan op de
nauwkeurigheid van de uit te voeren werkzaamheden:
1. Onderdeel dVi 2.1 – Ontwikkeling vastgoedportefeuille
De accountant stelt vast:
-
a. De juistheid en volledigheid van de aantallen woongelegenheden zoals verantwoord in
onderdeel 2.1 van de dVi;
-
b. De juiste rubricering van de woongelegenheden conform de toelichting bij onderdeel
2.1 van de dVi zoals opgenomen in ‘Toelichting op de Verantwoordingsinformatie (dVi)
verslagjaar 2013’.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden
van respectievelijk 1% en 3% van het totaal aantal woongelegenheden, met een ondergrens
van 10 woongelegenheden. De regel ‘verbeteringen > € 20.000’ is uitgezonderd van de
controle door de accountant.
Nadere toelichting:
|
|
Punt a: De controle richt zich uitsluitend op het totaaloverzicht (en dus niet per
gemeente). Als omvangsbasis voor de materialiteit geldt het totaal aantal woongelegenheden
ultimo het verslagjaar.
|
|
Punt b: De controle op de juiste rubricering richt zich zowel op de horizontale als
de verticale verdeling binnen overzicht 2.1.
|
|
De ondergrens qua materialiteit van 10 woongelegenheden geldt indien het toepassen
van de genoemde percentages zou leiden tot een lager aantal woongelegenheden dan 10.
De materialiteit wordt (bij kleinere corporaties) dus nooit lager dan 10 woongelegenheden.
|
2. Onderdeel dVi 2.2A – Kenmerken vastgoedportefeuille – Samenstelling bezit verslagjaar
De accountant stelt vast:
-
a. De juistheid en volledigheid van de aantallen woongelegenheden en niet woongelegenheden
zoals verantwoord in onderdeel 2.2A van de dVi;
-
b. De juiste rubricering van de woongelegenheden en niet woongelegenheden conform de
toelichting bij onderdeel 2.2A van de dVi zoals gepubliceerd op de website van CorpoData.
-
c. De juistheid van de aantallen m2 niet woongelegenheden.
Bij de controle van de onderdelen a en b geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden
van respectievelijk 1% en 3% van het totaal aantal verhuureenheden (woongelegenheden
en niet woongelegenheden), met een ondergrens van 10 verhuureenheden. Bij de controle
van onderdeel c geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden van respectievelijk
10% en 15% van het totale aantal m2 ultimo het verslagjaar, met een ondergrens van 100 m2. Bij de controle van het aantal m2 kan de accountant aansluiting zoeken bij het kadaster, koopakten, taxatierapporten
of bij door de corporatie uitgevoerde inventarisaties.
Nadere toelichting:
|
|
Punt a: De controle richt zich op de gegevens van het gehele overzicht. Als omvangsbasis
voor de materialiteit geldt het totaal aantal verhuureenheden ultimo het verslagjaar.
|
|
Punt b: De controle op de juiste rubricering richt zich zowel op de horizontale als
de verticale verdeling binnen overzicht 2.2A.
|
|
Punt c: De controle inzake de m2 is op voldoende wijze ingevuld indien de accountant de aansluiting heeft kunnen vaststellen
tussen het opgevoerde aantal m2 en de genoemde bronnen (kadaster, koopakten, taxatierapporten of door de corporatie
uitgevoerde inventarisaties).
|
3. Onderdeel dVi 2.2B – Kenmerken vastgoedportefeuille – Verhuurgegevens verslagjaar
toegelaten instelling
De accountant stelt vast:
-
a. De juistheid en volledigheid van de cijfers zoals verantwoord op de regel ‘Huursom
verslagjaar (in € 1.000)’ in onderdeel 2.2B van de dVi;
-
b. De juiste rubricering van de cijfers zoals verantwoord op de regel ‘Huursom verslagjaar
(in € 1.000)’ in onderdeel 2.2B van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden
van respectievelijk 1% en 3% van het totaal van de verantwoorde huursom.
Nadere toelichting:
|
|
Als omvangsbasis voor de materialiteit geldt het totaal van de verantwoorde huursom.
Het aantal verhuureenheden is bekend en gecontroleerd (zie de punten 1 en 2 inzake
de controle van de dVi-onderdelen 2.1 en 2.2A). De accountant stelt vast dat alle
eenheden zijn betrokken in de opgaaf van de huursom.
|
4. Onderdeel dVi 3.1.1 – Balans en Winst- en verliesrekening enkelvoudig
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de cijfers in de enkelvoudige balans zoals verantwoord in onderdeel 3.1.1 van
de dVi overeenkomen met de cijfers in de enkelvoudige jaarrekening waarbij door de
accountant een controleverklaring is afgegeven;
-
b. Indien de toegelaten instelling in de jaarrekening het functionele model van de winst-
en verliesrekening heeft gehanteerd: Dat de cijfers in het functionele model van de
enkelvoudige winst- en verliesrekening zoals verantwoord in onderdeel 3.1.1 van de
dVi overeenkomen met de cijfers in de enkelvoudige jaarrekening waarbij door de accountant
een controleverklaring is afgegeven;
-
c. Indien de toegelaten instelling in de jaarrekening het categoriale model van de winst-
en verliesrekening heeft gehanteerd: Dat de verantwoording van de cijfers in het functionele
model van de enkelvoudige winst- en verliesrekening in onderdeel 3.1.1 van de dVi
overeenkomen met de cijfers in het functionele model van de winst- en verliesrekening
indien deze in de enkelvoudige jaarrekening opgenomen zou zijn geweest (zie sub b).
Bij de controle van de onderdelen a en b geldt een materialiteit van 0% aangezien
het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de
gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening. In dat geval is de uitkomst goed (geen
verschil) of fout (wel verschil). Bij onderdeel c geldt als materialiteit voor de
controle van de cijfers in de dVi de materialiteit zoals die bij de controle van de
jaarrekening zou zijn gehanteerd indien het functionele model van de winst- en verliesrekening
in de jaarrekening opgenomen zou zijn geweest.
Nadere toelichting:
|
|
Punt c: Het CFV sluit in de dVi over verslagjaar 2013 volledig aan bij het format
van de functionele indeling conform RJ 645. Er wordt daarnaast geen andere informatie,
uitsplitsing of toelichting gevraagd of nadere eisen gesteld aan de wijze van toerekening.
Indien de corporatie in de jaarrekening heeft gekozen voor het categoriale model van
de winst en verliesrekening is de aansluiting zoals bedoeld onder punt b niet mogelijk.
In dat geval dient de accountant de controle van het functionele model in onderdeel
3.1.1 van de dVi te benaderen als ware het de controle van het functionele model in
de jaarrekening. Bij deze controle geldt dan ook de materialiteit zoals die bij de
controle van de winst- en verliesrekening in de jaarrekening is gehanteerd.
|
5. Onderdeel dVi 3.1.2 – Balans en Winst- en verliesrekening geconsolideerd
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de cijfers in de geconsolideerde balans zoals verantwoord in onderdeel 3.1.2 van
de dVi overeenkomen met de cijfers in de geconsolideerde jaarrekening waarbij door
de accountant een controleverklaring is afgegeven;
-
b. Indien de toegelaten instelling in de jaarrekening het functionele model van de winst-
en verliesrekening heeft gehanteerd: Dat de cijfers in het functionele model van de
geconsolideerde winst- en verliesrekening zoals verantwoord in onderdeel 3.1.2 van
de dVi overeenkomen met de cijfers in de geconsolideerde jaarrekening waarbij door
de accountant een controleverklaring is afgegeven;
-
c. Indien de toegelaten instelling in de jaarrekening het categoriale model van de winst-
en verliesrekening heeft gehanteerd: Dat de verantwoording van de cijfers in het functionele
model van de geconsolideerde winst- en verliesrekening in onderdeel 3.1.1 van de dVi
overeenkomen met de cijfers in het functionele model van de winst- en verliesrekening
indien deze in de geconsolideerde jaarrekening opgenomen zou zijn geweest (zie sub
b).
Bij de controle van de onderdelen a en b geldt een materialiteit van 0% aangezien
het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de
gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening. In dat geval is de uitkomst goed (geen
verschil) of fout (wel verschil). Bij onderdeel c geldt als materialiteit voor de
controle van de cijfers in de dVi de materialiteit zoals die bij de controle van de
jaarrekening zou zijn gehanteerd indien het functionele model van de winst- en verliesrekening
in de jaarrekening opgenomen zou zijn geweest.
Nadere toelichting:
|
|
Zie bij punt 4.
|
6. Onderdeel dVi 3.1.3 – Kasstroomoverzicht
De accountant stelt vast:
-
a. De juistheid en volledigheid van de ingaande en uitgaande kasstromen zoals verantwoord
in onderdeel 3.1.3 van de dVi;
-
b. De juiste rubricering van de kasstromen conform de toelichting bij onderdeel 3.1.3
van de dVi zoals gepubliceerd op de website van CorpoData.
Bovengenoemde controlewerkzaamheden worden uitsluitend uitgevoerd op de kolom ‘Verslagjaar’
in onderdeel 3.1.3 van de dVi. Het onderscheid tussen DAEB en niet-DAEB activiteiten
is uitgesloten van controle door de accountant. Bij de controle van dit onderdeel
geldt de materialiteit zoals die bij de controle van de jaarrekening is gehanteerd.
Inzake de kolom ‘Vorig verslagjaar’ stelt de accountant uitsluitend vast dat de bedragen
overeenkomen met de verantwoording in onderdeel 3.1.3 van de dVi over verslagjaar
2012. Hierbij geldt een materialiteit van 0%. In dat geval is de uitkomst goed (geen
verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
|
Bedoeld is dat de materialiteit zoals die is gehanteerd bij de controle van het kasstroomoverzicht
in de jaarrekening, gehanteerd mag worden bij de controle van het kasstroomoverzicht
in overzicht 3.1.3 van de dVi. Het gaat hierbij niet om aansluiting (is niet mogelijk
aangezien format van overzicht 3.1.3 in veel gevallen niet in de jaarrekening gehanteerd
zal zijn), maar om een afzonderlijke controle op de cijfers die door de toegelaten
instelling worden gerapporteerd volgens het voorgeschreven format voor onderdeel 3.1.3
van de dVi. De controle richt zich op postniveau, waarbij zoals is aangegeven het
onderscheid tussen DAEB en niet-DAEB activiteiten is uitgesloten van controle door
de accountant.
|
|
Inzake de kolom vorig verslagjaar hoeft de accountant uitsluitend vast te stellen
dat de bedragen overeenkomen met de verantwoording in onderdeel 3.1.3 van de dVi over
verslagjaar 2012.
|
7. Onderdeel dVi 3.2.3 Waardering
De accountant stelt vast:
Dat in onderdeel 3.2.3 van de dVi juist is verantwoord hoe het sociaal en commercieel
vastgoed is gewaardeerd.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde
en gecertificeerde jaarrekening (waarderingsgrondslag). In dat geval is de uitkomst
goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
|
Het gaat er bij de controle van dit onderdeel uitsluitend om vast te stellen dat de
juiste waarderingsgrondslag is ingevuld.
|
8. Onderdeel dVi 3.2.4 – Toelichting onrendabele investeringen
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de opgenomen cijfers inzake de reeds verantwoorde onrendabele investeringen vanwege
na het verslagjaar op te leveren nieuwbouw en woningverbeteringsinvesteringen zoals
verantwoord in onderdeel 3.2.4 van de dVi aansluiten met de actuele waarde berekening
welke is gebruikt bij de waardering van het vastgoed in ontwikkeling bestemd voor
eigen exploitatie;
-
b. De juiste rubricering van de cijfers inzake de reeds verantwoorde onrendabele investeringen
vanwege na het verslagjaar op te leveren nieuwbouw en woningverbeteringsinvesteringen
conform de toelichting bij onderdeel 3.2.4 van de dVi zoals gepubliceerd op de website
van CorpoData.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de onderliggende
specificaties die gebruikt zijn bij de jaarrekening. In dat geval is de uitkomst goed
(geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
|
Het nieuwe overzicht 3.2.4 zoals dat van toepassing is in de dVi over verslagjaar
2013 kent niet langer het onderscheid gemaakt naar onrendabele investeringen, die
worden verwacht op grond van feitelijke verplichtingen of van in rechte afdwingbare
verplichtingen. Vanwege na het verslagjaar op te leveren nieuwbouw en woningverbeteringsinvesteringen
kunnen op een aantal manieren, binnen de richtlijnen van de RJ, bedragen zijn voorzien
voor onrendabele investeringen waarvoor ultimo het verslagjaar het vermogen al is
belast. De corporatie wordt gevraagd om zowel de verwachte onrendabele investeringen
waarvoor een voorziening is opgenomen, als die welke in mindering zijn gebracht op
de post vastgoed in ontwikkeling bestemd voor eigen exploitatie, op te nemen.
|
|
De accountant dient vast te stellen dat de opgenomen cijfers inzake de reeds verantwoorde
onrendabele investeringen vanwege na het verslagjaar op te leveren nieuwbouw en woningverbeteringsinvesteringen
aansluiten met de actuele waarde berekening welke is gebruikt bij de waardering van
het vastgoed in ontwikkeling bestemd voor eigen exploitatie.
|
9. Onderdeel dVi 3.2.5 – Toelichting resultaat verkoop
De accountant stelt vast:
-
a. Dat het resultaat verkoop binnen de toegelaten instelling zoals verantwoord in onderdeel
3.2.5 van de dVi aansluit bij het resultaat verkoop zoals dat in de jaarrekening is
verantwoord dan wel de berekening die hieraan ten grondslag ligt.
-
b. Dat het resultaat verkoop in verbindingen van de toegelaten instelling zoals verantwoord
in onderdeel 3.2.5 van de dVi aansluit bij de cijfers inzake het resultaat verkoop
zoals dat in de jaarrekening is verantwoord dan wel de berekening die hieraan ten
grondslag ligt.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde
en gecertificeerde jaarrekening (dan wel onderliggende berekening). In dat geval is
de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
|
In onderdeel 3.2.5 van de dVi dient het reeds genomen resultaat verkoop inzake verkoopprojecten
die na balansdatum opgeleverd worden verantwoord te worden. Dit hoeft niet één op
één aan te sluiten met het resultaat verkoop zoals dat in de jaarrekening verantwoord
is, maar maakt daar altijd wel onderdeel van uit. Om die reden is aangegeven dat het
gaat om de aansluiting van de dVi-informatie met de jaarrekening, dan wel de berekening
die hieraan ten grondslag ligt.
|
10. Onderdeel dVi 3.2.7 – Latente Belastingvorderingen
De accountant stelt vast:
Dat de waarde in de balans van de latente belastingvorderingen zoals verantwoord in
onderdeel 3.2.7a van de dVi overeenkomt met de waarde in de jaarrekening waarbij door
de accountant een controleverklaring is afgegeven.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde
en gecertificeerde jaarrekening dan wel de onderliggende specificatie. In dat geval
is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
|
Latente belastingvorderingen kunnen in de jaarrekening gesaldeerd zijn met latente
belastingverplichtingen (indien de corporatie een wettelijk afdwingbaar recht heeft
de bedragen te verrekenen en het stellige voornemen heeft deze gelijktijdig af te
wikkelen). Om deze reden wordt in overzicht 3.2.7 van de dVi een afzonderlijke uitvraag
gedaan naar de latente belastingvorderingen. De accountant dient vast te stellen dat
de ongesaldeerde belastingvordering in overzicht 3.2.7 van de dVi is opgenomen.
|
11. Onderdeel dVi 3.2.8 – Verliezen van niet gerealiseerde projecten
De accountant stelt vast:
De juistheid en volledigheid van de cijfers inzake verliezen van niet gerealiseerde
projecten zoals verantwoord in onderdeel 3.2.8 van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden
van respectievelijk 1% en 3% van de totale bedrijfslasten in de winst- en verliesrekening,
met een ondergrens van € 10.000.
Nadere toelichting:
|
|
In overzicht 3.2.8 van de dVi worden verliezen opgenomen die om uiteenlopende redenen
niet in de productieoverzichten worden weergegeven. Het betreft afboekingen in verband
met projectverliezen van niet gerealiseerde en niet te realiseren projecten die via
het resultaat ten laste van het vermogen zijn gebracht. In de dVi over verslagjaar
2012 werd een uitsplitsing over drie vaste categorieën gevraagd. In de dVi over verslagjaar
2013 wordt deze uitsplitsing niet meer opgevraagd. De corporatie kan zelf nog wel
zelf een uitsplitsing in onderdeel 3.2.8 van de dVi maken, maar de controle door de
accountant is uitsluitend gericht op het totaalbedrag zoals verantwoord in overzicht
3.2.8. Als omvangsbasis voor de tolerantie geldt de ‘Som der bedrijfslasten’ in het
categoriale model van de winst- en verliesrekening in de enkelvoudige jaarrekening
van de corporatie.
|
12. Onderdeel dVi 3.3.1 – Verbindingen
De accountant stelt vast:
-
a. Dat alle verbindingen die in de jaarrekening zijn opgenomen ook zijn verantwoord in
onderdeel 3.3.1 van de dVi;
-
b. Dat andere samenwerkingsverbanden (met uitzondering van verbindingen die de toegelaten
instelling heeft ten gevolge van financiële of bestuurlijke banden met verenigingen
van eigenaren) die op grond van artikel 2a van het Bbsh als verbinding kwalificeren juist en volledig zijn verantwoord in onderdeel
3.3.1 van de dVi;
-
c. Dat de financiële gegevens over verbindingen zoals deze in onderdeel 3.3.1 van de
dVi zijn opgenomen overeenkomen met de vergelijkbare financiële gegevens in de jaarrekening
van de toegelaten instelling waarbij door de accountant een controleverklaring is
afgegeven.
Bij de controle van de onderdelen a en c geldt een materialiteit van 0% aangezien
het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de
gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening van de toegelaten instelling. In dat
geval is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil). Bij de controle
van onderdeel b geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden van respectievelijk
10% en 15% van het totale balanstotaal van de verantwoorde verbindingen, met een ondergrens
van € 10.000.
Nadere toelichting:
|
|
Punt a ziet op het vergelijkenderwijs vaststellen dat de verbindingen die in de jaarrekening
zijn genoemd ook verantwoord zijn in onderdeel 3.3.1 van de dVi.
|
|
Punt b ziet er op dat ook andere samenwerkingsverbanden (zie definitie artikel 2a van het Bbsh) die op grond van titel 9 BW 2 en RJ niet in de jaarrekening zijn opgenomen, verantwoord zijn in onderdeel 3.3.1
van de dVi. Toegelaten instellingen hoeven verenigingen van eigenaren (VVE’s) niet
te verantwoorden (zie toelichting bij de dVi) zodat deze buiten de scope van controle
door de accountant vallen.
|
|
Punt c: Het gaat om de financiële gegevens zoals die uitgevraagd worden in de onderdelen
B en C van overzicht 3.3.1. Indien deze gegevens niet in de jaarrekening van de toegelaten
instelling zijn opgenomen kan de accountant volstaan dit te melden in het Assurancerapport.
|
|
Ten aanzien van bepaling materialiteit: Er hoeft geen correctie voor intercompany
transacties of verschillen in grondslagen gehanteerd te worden. Als omvangsbasis voor
de tolerantie geldt het totale balanstotaal van de verantwoorde verbindingen. Dit
is dus het totaal van de tweede regel in onderdeel B sub a van overzicht 3.3.1.
|
13. Onderdeel dVi 3.3.11 – Ontwikkeling totale actuele waarde verbindingen
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de cijfers inzake de actuele waarde van de woongelegenheden en niet woongelegenheden
binnen de verbindingen zoals verantwoord in onderdeel 3.3.11 van de dVi overeenkomen
met de cijfers in de jaarrekeningen over verslagjaar 2013 van de verbindingen;
-
b. Dat de waarde van het vastgoed in exploitatie die door de toegelaten instelling is
gebruikt bij de vaststelling van de nettovermogenswaarde van de verbinding juist is
weergegeven in onderdeel 3.3.11 van de dVi. Het gaat daarbij dus om de waarde van
het vastgoed in exploitatie binnen de verbindingen volgens de waarderingsgrondslagen
van de toegelaten instelling.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om de aansluiting van de informatie in onderdeel 3.3.11 van de dVi met de waarde
in de jaarrekening van de verbindingen (a) en om de aansluiting van de informatie
in onderdeel 3.3.11 van dVi met de waarde die is gebruikt bij de vaststelling van
de nettovermogenswaarde van de verbinding (b). In beide gevallen is de uitkomst goed
(geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
|
Punt a: In de jaarrekening van de verbinding zal in de balans in de meeste gevallen
de actuele waarde conform RJ 213 opgenomen zijn. Indien er in de jaarrekening van
de verbinding in de balans een andere actuele waarde (bijvoorbeeld RJ 212) is opgenomen
dient die in overzicht 3.3.11 verantwoord te worden. Indien de verbinding tegen kostprijs
waardeert zal de actuele waarde wel in de toelichting van de jaarrekening van de verbinding
zijn opgenomen zodat die aansluiting gemaakt kan worden. Indien er geen definitieve
jaarrekening over verslagjaar 2013 van de verbinding beschikbaar is zal de actuele
waarde niet zijn opgenomen in onderdeel 3.3.11 van de dVi en dient de accountant dit
te melden in het assurancerapport.
|
|
Punt b: Indien de waardering van de deelneming tegen kostprijs plaatsvindt: Dit zal
naar verwachting niet vaak voorkomen (meestal wel invloed van betekenis), maar mocht
dit zo zijn dan dient de accountant dit te melden in het assurancerapport.
|
14. Onderdeel dVi 3.4.1B – Grondposities
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de cijfers inzake de waarde van de grondposities ultimo verslagjaar 2013 zoals
verantwoord in onderdeel 3.4.1 B van de dVi overeenkomen met de waarde van de grondposities
in de jaarrekening waarbij door de accountant een controleverklaring is afgegeven;
-
b. Dat de cijfers inzake de waarde van de off balance opgenomen grondposities ultimo
verslagjaar 2013 zoals verantwoord in onderdeel 3.4.1 B van de dVi overeenkomen met
de waarde van de off balance opgenomen grondposities in de jaarrekening waarbij door
de accountant en controleverklaring is afgegeven;
-
c. Dat de uitsplitsing naar voorraad- en waardemutaties aansluit op de onderliggende
specificaties die zijn gebruikt bij de jaarrekening;
-
d. De juistheid van de aantallen m2 grondposities ultimo verslagjaar.
Bij de controle van de onderdelen a, b en c geldt een materialiteit van 0% aangezien
het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de
gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening dan wel de onderliggende specificaties.
Bij onderdeel d geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden van respectievelijk
10% en 15% van het totale aantal m2 ultimo het verslagjaar, met een ondergrens van 100 m2. Verder is bij onderdeel d de uitsplitsing naar ‘bouwbestemming’ en ‘geen bouwbestemming’
uitgesloten van de controle door de accountant. Bij de controle van het aantal m2 kan de accountant aansluiting zoeken bij het kadaster, koopakten, taxatierapporten
of bij door de corporatie uitgevoerde inventarisaties.
Nadere toelichting:
|
|
Punt a ziet op de waarde van de grondposities zoals die ultimo 2013 in de balans is
opgenomen. Punt b ziet de waarde van de off balance opgenomen grondposities in de
jaarrekening. Voor beide punten geldt een materialiteit van 0% aangezien het gaat
om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de jaarrekening.
|
|
Punt c: de informatie over de voorraad- en waardemutaties zal in veel gevallen niet
in de jaarrekening zijn opgenomen. Daar kan in het controleprotocol dus geen aansluiting
met de jaarrekening worden voorgeschreven. Bij dit onderdeel dient de accountant de
uitsplitsing naar de voorraad- en waardemutaties aan te sluiten de onderliggende specificaties
die zijn gebruikt bij de jaarrekening.
|
|
Punt d: de controle inzake de m2 is op voldoende wijze ingevuld indien de accountant de aansluiting heeft kunnen vaststellen
tussen het opgevoerde aantal m2 en de genoemde bronnen (kadaster, koopakten, taxatierapporten of door de corporatie
uitgevoerde inventarisaties).
|
15. Onderdeel dVi 3.4.3 – Niet verkochte nieuwbouw koopwoongelegenheden
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de waarde van de niet verkochte nieuwbouw koopwoongelegenheden zoals verantwoord
in onderdeel 3.4.3 van de dVi overeenkomt met de waarde van deze woongelegenheden
in de jaarrekening waarbij door de accountant een controleverklaring is afgegeven;
-
b. De juistheid en volledigheid van de aantallen niet verkochte nieuwbouw koopwoongelegenheden
zoals verantwoord in onderdeel 3.4.3 van de dVi.
Bij de controle van onderdeel a geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde
en gecertificeerde jaarrekening. Bij de controle van onderdeel b geldt een materialiteit
voor fouten en onzekerheden van respectievelijk 1% en 3% van het totale aantal niet
verkochte nieuwbouw koopwoongelegenheden, met een ondergrens van 10 koopwoongelegenheden.
Nadere toelichting:
|
|
Punt a: In overzicht 3.4.3 wordt van de corporatie gevraagd om de balanswaarde van
de niet verkochte (nieuwbouw) koopwoningen (gesplitst over drie categorieën) op te
nemen. Van de accountant wordt gevraagd de verantwoorde waarde aan te sluiten met
de jaarrekening (dan wel onderliggende berekening).
|
|
Punt b: Het gaat hier om de juistheid en volledigheid van de opgave van de aantallen
niet verkochte (nieuwbouw) koopwoongelegenheden (gesplitst over drie categorieën).
|
16. Onderdeel dVi 3.4.5 specificatie bezoldiging topfunctionarissen en overige medewerkers
(voor zover de WNT dit vereist) verslagjaar
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de bezoldigingsgegevens zoals verantwoord in onderdeel 3.4.5 overeenstemmen met
de in de jaarrekening verantwoorde gegevens;
-
b. Of ingeval van overschrijdingen zoals bedoeld onder b. in de jaarrekening en de verantwoording
in onderdeel 3.4.5 een motivering daarvoor is opgenomen.
Bij de controle geldt een materialiteit van 0% omdat het gaat om het vaststellen van
de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening
c.q. het vaststellen of de verantwoorde bezoldigingen of ontslagvergoedingen de wettelijke
normbedragen overschrijden.
17. Onderdeel dVi 4.1.1 – Specificatie bedrijfswaarde door te exploiteren woongelegenheden
DAEB
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de specificatie bedrijfswaarde zoals verantwoord in onderdeel 4.1.1 van de dVi
aansluit met de bedrijfswaardeberekening die is gebruikt voor de verantwoording over
de bedrijfswaarde in de jaarrekening (hetzij in de balans, hetzij in de toelichting
bij de jaarrekening op grond van RJ 645.515);
-
b. Dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling
geldende veronderstellingen en parameters in onderdeel 4.2.1 van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de bedrijfswaardeberekening
in het kader van de jaarrekening, dan wel het vaststellen van de interne consistentie
van gegevens binnen de dVi. In beide gevallen is de uitkomst goed (geen verschil)
of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
|
Inzake de deelportefeuilles zoals uitgevraagd bij de overzichten 4.1.1 t/m 4.1.4 (punten
17 t/m 20 in het controleprotocol) geldt dat de accountant dient vast te stellen dat
de specificatie van de bedrijfswaarde in deze overzichten aansluit met de bedrijfswaardeberekening
die is gebruikt voor de verantwoording over de bedrijfswaarde in de jaarrekening.
Bedoeld is dus niet dat de accountant voor deze deelportefeuilles de aansluiting met
de bedrijfswaarde zoals opgenomen in de jaarrekening moet maken. Dit laatste zal niet
altijd mogelijk zijn aangezien toegelaten instellingen de uitsplitsing over de deelportefeuilles
niet zo in de jaarrekening opgenomen zullen hebben. Het gaat uitsluitend om aansluiting
met de bedrijfswaardeberekening.
|
18. Onderdeel dVi 4.1.2 – Woongelegenheden Daeb met bijzondere bestemming en overige
in de bedrijfswaarde opgenomen posten
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de specificatie bedrijfswaarde zoals verantwoord in onderdeel 4.1.2 van de dVi
aansluit met de bedrijfswaardeberekening die is gebruikt voor de verantwoording over
de bedrijfswaarde in de jaarrekening (hetzij in de balans, hetzij in de toelichting
bij de jaarrekening op grond van RJ 645.515);
-
b. Dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling
geldende veronderstellingen en parameters in onderdeel 4.2.1 van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de bedrijfswaardeberekening
in het kader van de jaarrekening, dan wel het vaststellen van de interne consistentie
van gegevens binnen de dVi. In beide gevallen is de uitkomst goed (geen verschil)
of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
|
Zie bij punt 17.
|
19. Onderdeel dVi 4.1.3 – Specificatie bedrijfswaarde niet woongelegenheden Daeb
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de specificatie bedrijfswaarde zoals verantwoord in onderdeel 4.1.3 van de dVi
aansluit met de bedrijfswaardeberekening die is gebruikt voor de verantwoording over
de bedrijfswaarde in de jaarrekening (hetzij in de balans, hetzij in de toelichting
bij de jaarrekening op grond van RJ 645.515);
-
b. Dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling
geldende veronderstellingen en parameters in onderdeel 4.2.1 van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de bedrijfswaardeberekening
in het kader van de jaarrekening, dan wel het vaststellen van de interne consistentie
van gegevens binnen de dVi. In beide gevallen is de uitkomst goed (geen verschil)
of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
|
Zie bij punt 17.
|
20. Onderdeel dVi 4.1.4 – Specificatie bedrijfswaarde o.b.v. verhuurexploitatie verhuureenheden
niet Daeb
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de specificatie bedrijfswaarde zoals verantwoord in onderdeel 4.1.4 van de dVi
aansluit met de bedrijfswaardeberekening die is gebruikt voor de verantwoording over
de bedrijfswaarde in de jaarrekening (in de toelichting bij de jaarrekening op grond
van RJ 645.515);
-
b. Dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling
geldende veronderstellingen en parameters in onderdeel 4.2.1 van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de bedrijfswaardeberekening
in het kader van de jaarrekening, dan wel het vaststellen van de interne consistentie
van gegevens binnen de dVi. In beide gevallen is de uitkomst goed (geen verschil)
of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
|
Zie bij punt 17. Verder specifiek ten aanzien van punt 19 inzake de verkoopportefeuille
niet-DAEB: Zie de guidance die is opgenomen in de toelichting bij de dVi. Daar is
op pagina 22 aangegeven dat het bij overzicht 4.1.4 van de dVi gaat om de bedrijfswaarde
op basis van een voortgezette verhuurexploitatie.
|
21. Onderdeel dVi 4.1.5 – Totaal bedrijfswaarde toegelaten instelling
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de in onderdeel 4.1.5 opgenomen bedrijfswaarde overeenkomt met de bedrijfswaarde
welke is opgenomen in de toelichting bij de jaarrekening van de toegelaten instelling
(zie RJ 645.515);
-
b. Dat de specificatie bedrijfswaarde zoals verantwoord in onderdeel 4.1.5 van de dVi
aansluit met de bedrijfswaardeberekening die is gebruikt voor de verantwoording over
de bedrijfswaarde in de jaarrekening (in de toelichting bij de jaarrekening op grond
van RJ 645.515);
-
c. Dat mogelijke afwijkingen tussen de in hoofdstuk 4 opgenomen bedrijfswaarde en die
in de (geconsolideerde) jaarrekening zijn toegelicht. Het gaat er hierbij dus uitsluitend
om dat de accountant vaststelt dat er bij eventuele verschillen een toelichting is
opgenomen in het dVi-opvraagprogramma;
-
d. Dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling
geldende veronderstellingen en parameters in onderdeel 4.2.1 van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij
gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde
en gecertificeerde jaarrekening, dan wel het vaststellen van de interne consistentie
van gegevens binnen de dVi. In beide gevallen is de uitkomst goed (geen verschil)
of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
|
Zie bij punt 17. Verder specifiek ten aanzien van punt 20 inzake overzicht 4.1.5 ‘Totaal
bedrijfswaarde toegelaten instelling’. Hierbij dient de accountant vast te stellen
dat het totaal van de bedrijfswaarde overeenkomt met de bedrijfswaarde zoals die (op
grond van RJ 645.515) is opgenomen in de toelichting bij de jaarrekening.
|
22. Onderdeel dVi 4.1.6 – Rentabiliteitswaarde correctie
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de berekening van de rentabiliteitswaardecorrectie zoals verantwoord in onderdeel
4.1.6 van de dVi aansluit bij hetgeen daarover is opgenomen in de toelichting bij
de dVi zoals gepubliceerd op de website van CorpoData;
-
b. De juiste rubricering van de cijfers inzake de rentabiliteitswaardecorrectie conform
de toelichting bij onderdeel 4.1.6 van de dVi zoals opgenomen in ‘Toelichting op de
Verantwoordingsinformatie (dVi) verslagjaar 2013’.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden
van respectievelijk 5% en 10% van de verantwoorde rentabiliteitswaardecorrectie.
Nadere toelichting:
|
|
Het gaat bij dit punt uitsluitend om de berekening van de RWC. De accountant hoeft
niet (aanvullend) afzonderlijk renteherzieningsdata te controleren aan de hand van
de leningsovereenkomsten.
|
23. Onderdeel dVi 4.2.1 – Uitgangspunten en parameters bedrijfswaarde
De accountant stelt vast:
-
a. Voor zover in de bedrijfswaarde geschatte verkoopopbrengsten van voor verkoop aangewezen
huurwoningen zijn opgenomen: Dat deze verkoopopbrengsten maximaal voor een periode
van vijf jaar in de bedrijfswaardeberekening zijn betrokken;
-
b. Dat de toegepaste parameters voor huurstijging voor de eerste vijf prognosejaren in
de bedrijfswaarde vermeld in hoofdstuk 4.1, gebaseerd zijn op het beleid van de toegelaten
instelling. Voor de huurstijging na het vijfde prognosejaar stelt de accountant vast
dat deze is gebaseerd op sectorbreed gebruikelijke parameters (zoals jaarlijks vastgesteld
door CFV/WSW). Voor de overige indexeringen van kosten en opbrengsten en de gehanteerde
disconteringsvoet stelt de accountant vast of deze de generieke, sectorbreed gebruikelijke
parameters volgen (zoals jaarlijks vastgesteld door het CFV/WSW);
-
c. Dat de restwaarde bij het einde van de economische exploitatie in de bedrijfswaarde,
vermeld in hoofdstuk 4.1, de resultante is van de contante waarde van de op kasstromen
gebaseerde waarde van de grond, gegeven de verwachte bestemming (uitgangspunt is sociale
huurbestemming, tenzij bestemmingswijziging) aan het eind van de levensduur, gecorrigeerd
voor te maken kosten zoals uitplaatsingskosten en kosten van sloop en opnieuw bouwrijp
maken;
-
d. de toerekening van de indirecte kosten aan het vastgoed ten behoeve van de bedrijfswaardeberekening
is gebaseerd op de meest recente, door het bestuur goedgekeurde budgetten;
-
e. de feitelijke dan wel in rechte afdwingbare verplichtingen in de bedrijfswaardeberekening
vermeld in hoofdstuk 4.1, zijn verwerkt voor zover deze betrekking hebben op toekomstige
herstructureringen. Ten aanzien van overige toekomstige investeringen (woningverbetering,
na-investeringen) worden geen niet in rechte afdwingbare verplichtingen in de bedrijfswaardeberekening
verwerkt.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0%. Indien bovenstaande
uitgangspunten zijn toegepast is de uitkomst goed (geen afwijking) of fout (wel afwijking).
Nadere toelichting:
|
|
Procedure is dat het CFV jaarlijks advies aan het WSW geeft ten aanzien van de hoogte
van de parameters. De aangepaste parameters worden daarnaast voorgelegd aan de Deelnemersraad
en Aedes en goedgekeurd door de achtervangers van het WSW. De parameters voor verslagjaar
2013 zijn in oktober 2013 vastgesteld en gepubliceerd op de website van het WSW. Indien
de toegepaste parameters afwijken van de vastgestelde en gepubliceerde parameters
dient de accountant hier melding van te maken in het assurancerapport.
|
24. Onderdeel dVi 4.2.3 – Overige waardebepalingen ultimo verslagjaar
De accountant stelt vast:
-
a. Dat de in onderdeel 4.2.3 van de dVi opgenomen WOZ-waarden van de verhuureenheden
die de toegelaten instelling ultimo van het (betreffende) verslagjaar in eigendom
had en die betrekking hebben op de waardepeildatum 1 januari van het betreffende verslagjaar,
zijn ontleend aan de meest recente WOZ-beschikkingen;
-
b. De juiste rubricering van de cijfers inzake de WOZ-waarden conform de toelichting
bij onderdeel 4.2.3 van de dVi zoals opgenomen in ‘Toelichting op de Verantwoordingsinformatie
(dVi) verslagjaar 2013’.
Bij de controle van dit onderdeel van de dVi is de tabel ‘Vertaling naar oordeel’
van toepassing. De percentages in die tabel hebben voor dit onderdeel betrekking op
euro’s.
Nadere toelichting:
|
|
De toegelaten instelling dient voor de verhuureenheden in bezit per 31 december 2013
de WOZ-waarden, ontleend aan de meest recente WOZ-beschikkingen in te vullen. De accountant
dient vast te stellen dat alle verhuureenheden zijn opgenomen (zie de punten 1 en
2 inzake de controle van de dVi-onderdelen 2.1 en 2.2A) en voert een deelwaarneming
uit om vast te stellen dat de verantwoorde waarde inderdaad aansluit bij de meest
recente WOZ-beschikking. De materialiteit bij de controle van dit onderdeel is opgenomen
in de tabel ‘Vertaling naar oordeel’.
|
25. Onderdeel dVi 5.8 punt 5 Aangegane huurovereenkomsten met betrekking tot woongelegenheden
in de gevallen dat het huishoudinkomen ten hoogste € 34.229 per jaar is, dan wel op
een andere toegestane basis
In de dVi wordt door de toegelaten instelling verantwoording afgelegd over het aantal
aangegane huurovereenkomsten boven en op/onder de grens van een gezamenlijk verzamelinkomen
van € 34.229, alsmede op basis van andere kenmerken die een huishouden volgens de
Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen
volkshuisvesting (hierna: de tijdelijke regeling) tot de doelgroep doet behoren. De werkzaamheden van de accountant zijn erop gericht om vast te stellen of de verantwoording
onder 5.8.5. juist en volledig is.
A. Aspect Volledigheid
De werkzaamheden van de accountant zijn gericht op alle woongelegenheden in eigendom
van de toegelaten instelling, dus ongeacht of de toegelaten instelling deze zelf verhuurt
of door een derde laat verhuren (intermediaire verhuur). De accountant stelt op basis
van de huuradministratie (inclusief de intermediaire verhuur) de volledigheid vast van de aantallen aangegane huurovereenkomsten in het verslagjaar die zijn opgenomen
in onderdeel 5.8.5, zowel voor wat betreft het totaal van de huurovereenkomsten met
betrekking tot de woongelegenheden met een huurprijs die bij aanvang van de bewoning
niet hoger is dan € 681,02 euro, als voor wat betreft de twee (inkomens-)groepen.
Als de huuradministratie (inclusief de intermediaire verhuur) daarvoor onvoldoende
zicht biedt, dan wordt dat vertaald naar een oordeel. De tabel ‘Vertaling naar oordeel’
is hierop van toepassing.
Een voorbeeld van onvoldoende inzicht in de huuradministratie naar de volledigheid
van de aantallen huurovereenkomsten is, indien een deel van de woongelegenheden (ontoegankelijk)
is vastgelegd in de administratie van een intermediaire verhuurder of omdat er geen
registratie is van de hoogte van de huurprijs.
|
Het kan zijn dat het aspect van intermediaire verhuur de accountant verhindert om de volledigheid van de verantwoording onder 5.8.5 vast
te stellen. Het zal de toegelaten instelling niet in alle gevallen door het extern
toezicht worden aangerekend dat het oordeel ‘volledigheid’ ontbreekt en daarom is
het van belang dat de accountant in voorkomende gevallen zichtbaar maakt waarom het
oordeel ‘volledigheid’ achterwege is gebleven. Het is met name van belang om aan te
geven of ontoegankelijkheid van de huuradministratie van de intermediaire verhuurder
van doorslaggevende betekenis is geweest voor het niet kunnen vaststellen van de volledigheid
en dat de volledigheid van de verantwoording op dit punt wel had kunnen worden vastgesteld
als het aspect van intermediaire verhuur buiten beschouwing was gebleven.
Voor het oordeel van de minister is bij dit onderdeel van belang dat de accountant
in het assurancerapport onder Overige Aangelegenheden er in voorkomende gevallen melding
van maakt dat er in nieuwe contracten (afgesloten vanaf 15 mei 2013) met intermediaire
verhuurders geen afspraken zijn gemaakt die het voor de toegelaten instelling mogelijk
maken om inzicht te geven in de aantallen huurovereenkomsten, zodanig dat de accountant
een oordeel kan geven over de juistheid (zie hierna) en de volledigheid van de verhuringen
door de intermediaire verhuurder.
Het beoordelen van het aspect van een door de toegelaten instelling te plegen maximale
inspanning (in het geval van nieuwe contracten die niet de gewenste afspraken bevatten)
zoals opgenomen in de tijdelijke regeling valt buiten de werkzaamheden van de accountant
Als kader voor de werkzaamheden bij het aspect volledigheid van de accountant geldt dat:
-
• Het woningbezit moet zijn ingedeeld in woningbezit met een maandhuur tot en met € 681,02
en dat daarboven.
-
• De toegelaten instelling dient een totaalaansluiting te kunnen overleggen waarin de
totale toewijzing in het verslagjaar wordt onderverdeeld tot en met € 681,02 en daarboven.
B. Aspect Juistheid
De accountant dient een oordeel uit te spreken over de juistheid van de verantwoording van het aantal aangegane huurovereenkomsten (voor wat betreft
de woningen met een huur van 681,02 euro of lager) aan de doelgroep (huishoudinkomen
ten hoogste € 34.229 per jaar, dan wel anderszins toerekenbaar aan de doelgroep).
Op 20 december 2012 is een wijziging op de tijdelijke regeling gepubliceerd die op 1 januari 2013 is ingegaan. Deze regeling dient de accountant
bij de werkzaamheden te betrekken. Daarbij dient tevens de wijziging van deze regeling
te worden betrokken die op 14 mei 2013 is gepubliceerd en die een terugwerkende kracht
heeft tot 1 januari 2013.
|
De accountant dient bij de vaststelling van de juistheid van de verantwoording na
te gaan of de toegelaten instelling het inkomen heeft vastgesteld conform de regeling. Uitgangspunt daarbij is een IB 60-formulier of een IB-aanslag. Aan de hand van de
opgenomen indices dienen inkomens uit 2011 en 2012 te zijn geactualiseerd. Er kan
ook gebruik worden gemaakt van de definitieve toekenning van de zorgtoeslag die dezelfde
inkomensgegevens bevat als het IB60 formulier (hierbij wordt erop gewezen dat de Belastingdienst
per 2012 de inkomensgegevens niet standaard meer op de definitieve zorgtoeslag toekenning
vermeldt. Op verzoek van betrokkenen kan de Belastingsdienst echter wel een beschikking
verstrekken waarop het inkomen wel wordt vermeld, de toekenning over 2011 kan ook
nog worden gebruikt bij de inkomenstoets voor de toewijzingen in 2013) of de definitieve
toekenning van de huurtoeslag.
In de gevallen dat de nieuwe huurder(s) daarover (aantoonbaar met een brief van de
Belastingdienst) niet kunnen beschikken, of bij een terugval in het actuele inkomen,
kan toetsing door de toegelaten instelling plaatsvinden aan de hand van een inkomensverklaring
van de woningzoekende, met inkomensspecificaties ter onderbouwing daarvan.
|
|
Inkomenstoetsing door de toegelaten instelling kan achterwege blijven als er sprake
is van ten minste een lid van het huishouden waarvoor geldt dat er sprake is van persoonlijke
verzorging als bedoeld in artikel 4 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, verpleging als bedoeld in artikel 5 van dat besluit of individuele begeleiding als bedoeld in artikel 6 van dat besluit, welk indicatiebesluit een geldigheidsduur heeft van ten minste een jaar en in welk
indicatiebesluit ten minste 10 uur zorg per week wordt. In dat geval is het betreffende
indicatiebesluit voldoende om de juistheid van de toewijzing te onderbouwen.
|
|
In de ministeriele regeling van 14 mei 2013 tot wijziging van de tijdelijke regeling is met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013 geregeld dat bij huurcontracten die
voor sociale huurwoningen zijn aangegaan met buitenlandse studenten het inkomen ook
niet behoeft te worden getoetst. Met deze wijziging is een eerdere wijziging van 15 februari
2013 komen te vervallen. Voor de bepaling van de juistheid van de toewijzing dient
de toegelaten instelling een verklaring te overleggen van een universiteit/hogeschool
die inhoudt dat de student uit het buitenland komt om in Nederland een studie te volgen
en daartoe bij die universiteit/hogeschool is ingeschreven.
|
|
Inkomenstoetsing kan ook achterwege blijven als er sprake is van statushouders (op
basis van een verklaring van het COA) en studenten (op basis van een bewijs van studiefinanciering).
Aan de hand van betreffende documenten kan de accountant de juistheid van dergelijke
toewijzingen vaststellen.
|
|
In de (wijziging op de) tijdelijke regeling is limitatief opgenomen om welke situaties inkomenstoetsing achterwege kan blijven.
|
Als kader voor de werkzaamheden van de accountant bij het aspect juistheid geldt dat:
-
• Het alle huurovereenkomsten betreft met een ingangsdatum vanaf 1 januari 2013. De
gegevens dienen dus ook beschikbaar te zijn voor overeenkomsten met ingangsdatum op
of na 1 januari 2013 die voor 1 januari 2013 zijn ondertekend.
-
• De toegelaten instelling over een woningtoewijzingsprocedure dient te beschikken waarin
de toetsing van inkomensgegevens is opgenomen, bijvoorbeeld een afgeleide van de hiervoor
genoemde bijlage 2 van de tijdelijke regeling.
-
• De bescheiden die worden gebruikt bij de inkomenstoetsing dienen te worden bewaard
en controleerbaar te zijn.
-
• De toegelaten instelling in staat moet zijn informatie te genereren om het onderscheid
te kunnen maken (< € 34.229 en daarboven). Voor de verantwoording over de toewijzing
moet worden vastgesteld dat dit betrouwbaar is.
C. Uitgangspunten accountantswerkzaamheden Inkomenstoets
In de regeling is limitatief opgenomen voor welke gevallen de accountant zich bij
de oordeelsvorming (enkel) zal moeten baseren op een verklaring van de woningzoekende(n)/toegelaten
instelling (zie verder). Als verificatiemogelijkheden op basis van onafhankelijke
bronnen ontbreken, brengt dat een risico met zich mee op het punt van betrouwbaarheid
van informatie. Dat risico is in bepaalde situaties echter onontkoombaar en het zou
niet redelijk zijn om dat (standaard) uit te laten monden de oordeelsvorming van de
accountant (bijvoorbeeld een oordeelonthouding). Aan de andere kant is het ook onredelijk
om een accountant te laten verklaren dat de verantwoording op dit onderdeel juist
is met voorbijgaan aan dit onontkoombare risico. Dit wordt ondervangen door in het
assurancerapport op te nemen dat een eventuele conclusie op het punt van juistheid
en volledigheid mede is gebaseerd op de gegevens die door de woningzoekende zijn aangeleverd
(inclusief een eventuele verklaring).
|
-
• De uitgangspunten in de tijdelijke regeling zijn als volgt: Het vaststellen van het huishoudinkomen door de toegelaten instelling,
tenzij de uitzonderingsgevallen zoals omschreven in de regeling zich voordoen.
-
• Ter bepaling van het huishoudinkomen worden de verzamelinkomens uit het jaar 2012
resp. 2011 geïndexeerd met index I1 (=1,0042) resp. index I2 (=1,0183). Deze indices
hebben betrekking op de gemiddelde inkomensstijging in 2012, resp. in 2012 en 2011.
-
• Een ondertekende verklaring van de huurder over de samenstelling van het huishouden
-
• Een verklaring van de toegelaten instelling dat haar geen informatie bekend is die
erop duidt dat de verklaring(en) van de huurder onjuist is/zijn. In voorkomende gevallen
een schriftelijke verklaring van de Belastingdienst dat geen inkomensgegevens beschikbaar
zijn.
-
• Indien het inkomen van de woningzoekende wezenlijk (wezenlijk in de zin dat woningzoekende
alsnog tot de doelgroep kan worden gerekend) is veranderd, dient door hem hiervoor
een inkomensverklaring te worden overlegd. Bijvoorbeeld in het geval dat de woningzoekende
aangeeft dat er sprake is van een negatieve inkomensontwikkeling door toekomstige
aftrekposten in het belastbaar inkomen of in het geval men aangeeft minder uren te
zullen gaan werken. Aanvullende maatregelen die de kwaliteit van de documentatie verhogen
zijn:
-
• Er kan worden volstaan met dossiers van toegelaten instellingen waarin sprake is van
kopieën van documenten (dit omvat ook digitale scans van documenten).
D. Uitgangspunten steekproef Inkomenstoets
De accountant voert een a-selecte steekproef uit op de deelgroep ‘Aantal aangegane
huurovereenkomsten met betrekking tot zodanige woongelegenheden in de gevallen dat
het huishoudinkomen ten hoogste € 34.229 per jaar is (...)’ waarbij 10% van het aantal
aangegane huurovereenkomsten wordt beoordeeld met een minimumaantal van 25 en een
maximumaantal van 50. Middels het uitvoeren van deze steekproef stelt de accountant
vast dat de verantwoording die op dit punt is afgelegd in de dVi juist is.
Indien uit de steekproef fouten in de verantwoording blijken, worden deze fouten vertaald naar de massa van de genoemde
deelgroep en gaat de accountant na wat de impact is van deze fouten op de totale hoeveelheid
aangegane huurovereenkomsten met betrekking tot zodanige woongelegenheden in de gevallen
dat het huishoudinkomen ten hoogste € 34.229 per jaar is, alsmede op basis van andere
kenmerken die een huishouden volgens de tijdelijke regeling tot de doelgroep doet behoren. Dit leidt mogelijk tot een aanvullende steekproef.
De rapporteringstolerantie bedraagt 0%. Dit betekent dat de accountant alle geconstateerde
fouten/onzekerheden dient toe te lichten in een aparte paragraaf in het assurancerapport
(‘overige aangelegenheden’), ook als dit geen invloed heeft op het afgegeven oordeel.
De tabel ‘Vertaling naar oordeel’ is hierop van toepassing.
Bij de hiervoor beschreven steekproef op de woningtoewijzing dient door de toegelaten
instelling te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
|
|
|
–
|
Aansluiting tussen totale woningtoewijzing uit het verhuursysteem (inclusief intermediaire
verhuur) met verdeling naar woningbezit < € 681,02.
|
|
|
–
|
Aansluiting van woningtoewijzing < € 681,02 met totaallijst van aangegane huurovereenkomsten
in de gevallen dat het huishoudinkomen ten hoogste € 34.229 per jaar is, dan wel gevallen
waarbij op basis van andere kenmerken het huishouden volgens de tijdelijke regeling tot de doelgroep wordt gerekend, welke de basis is van de deelwaarneming.
|
|
|
–
|
Selectielijst op basis van het huishoudinkomen en overige gronden op basis waarvan
een huishouden tot de doelgroep wordt gerekend.
|
Naast de hierboven beschreven waarschijnlijkheidstoetsen dient de accountant tevens
als volgt aandacht te besteden aan getoetste inkomens die net onder de grens van € 34.229 liggen. De accountant voert, afhankelijk van de omvang, een gegevensgerichte
deelwaarneming uit. De omvang van deze deelwaarneming dient de accountant te baseren
op basis van ‘professional judgement’.
De accountant voert geen werkzaamheden uit met betrekking tot de verantwoording over toewijzing aan de andere
deelgroep in de dVi onder 5.8.5: