Besluit van 5 juli 1993, houdende in hoofdzaak wijziging van het Bezoldigingsbesluit
Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 in verband met algemene salarismaatregelen per 1
april 1992 en 1 januari 1993 en de toekenning van een eenmalige uitkering in 1992
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 5 maart 1993, nr. AB93/U227,
directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidsvoorwaarden,
afdeling Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel, mede gedaan namens Onze Minister van Justitie;
Gelet op de artikelen 125, eerste lid, en 134, eerste lid, van de Ambtenarenwet 1929, artikel 80 van de gemeentewet, artikel 6 van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling
van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden,
alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218), artikel 7, derde lid, van de Wet op de bezoldiging van de rechterlijke
ambtenaren, artikel 1, derde lid, van de Wet bezoldiging Nationale ombudsman, artikel 89 van de Grondwet, artikel 7 van de Wet Nationale ombudsman, artikel C 1 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, de artikelen 16 en 17 van de Intrekkingswet BB en artikel 4, tweede lid, van de Wet van 17 juli 1923, Stb. 364;
De Raad van State gehoord (advies van 18 mei 1993, nr. W04.93.0157);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 22 juni 1993,
nr. AB93/483, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidsvoorwaarden,
afdeling Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel, uitgebracht mede namens Onze Minister
van Justitie;
Hebben goedgevonden en verstaan: