Wijzigingswet Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke [...] met de advisering over en inning van kinderalimentaties

Geraadpleegd op 19-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 15-10-2005 en zichtdatum 01-10-2024.
Geldend van 01-03-1994 t/m heden

Wet van 30 september 1993, tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de advisering over en inning van kinderalimentaties

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is uit een oogpunt van efficiency de adviserende en requestrerende taak van de raden voor de kinderbescherming te beëindigen en de inning van kinderalimentaties door de raden voor de kinderbescherming onder te brengen bij één instantie alsmede deze tegen betaling van kosten te doen geschieden en dat in verband daarmee Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wijziging behoeven;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel III

Indien het bij koninklijke boodschap van 8 januari 1992 ingediende voorstel van wet tot herziening van het procesrecht in zaken van personen- en familierecht tot wet is verheven en in werking is getreden, vervalt onderdeel B van artikel II, zodra het tot wet is verheven; In het eerste lid van artikel 810 van de Zesde Titel van het Derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt alsdan na "minderjarigen" ingevoegd: , uitgezonderd die welke zijn levensonderhoud betreffen.

Overgangsbepalingen

Artikel IV

  • 1 De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet ingevolge het tot dan toe geldende artikel 408 bestaande betaalbaarstellingen aan de raad voor de kinderbescherming die op dat tijdstip achterstallig zijn, gelden als invorderingen op verzoek van een onderhoudsgerechtigde, waarop artikel 408 van toepassing is. In afwijking van het zesde lid van artikel 408, wordt deze invordering op verzoek van de onderhoudsplichtige beëindigd, nadat gedurende ten minste drie maanden is betaald aan de raad voor de kinderbescherming.

  • 2 De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet ingevolge het tot dan toe geldende artikel 408 bestaande betaalbaarstellingen aan de raad voor de kinderbescherming die op dat tijdstip niet achterstallig zijn, worden binnen drie maanden na dat tijdstip beëindigd. Van deze beëindigingen worden de onderhoudsgerechtigde en de onderhoudsplichtige in kennis gesteld.

  • 3 Gedurende drie maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijven de tot dat tijdstip tot inning bevoegde raden voor de kinderbescherming bevoegd met de inning verband houdende werkzaamheden te verrichten voor zover noodzakelijk op grond van het eerste en tweede lid.

  • 4 Ter gelegenheid van de eerste aanwijzing op grond van artikel 408, tweede lid, wijst Onze Minister van Justitie eveneens aan op welke raad voor de kinderbescherming alle bevoegdheden overgaan ter zake van de inning van kinderalimentaties, welke toekomen aan de raad voor de kinderbescherming waarvoor de inning op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet eindigt. In procedures op grond van het tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende artikel 408 waarin een tot dat tijdstip bevoegde raad voor de kinderbescherming eisende of verwerende optreedt, treedt de door Onze Minister van Justitie aangewezen raad in zijn plaats.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 30 september 1993

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

A. Kosto

Uitgegeven de achtentwintigste oktober 1993

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin