Wet identificatie bij dienstverlening

[Regeling vervallen per 01-08-2008.]
Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-11-2006.
Geldend van 01-05-2006 t/m 31-12-2006

Wet van 16 december 1993, houdende nieuwe bepalingen inzake identificatie van cliënten bij financiële dienstverlening

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de bestaande wetgeving met betrekking tot identiteitsvaststelling bij financiële dienstverlening aangepast dient te worden aan de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (91/308/EEG);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. instelling:

    • b. dienst: het door een instelling in of vanuit Nederland:

      • 1°. in bewaring nemen van effecten, bankbiljetten, munten, muntbiljetten, edele metalen en andere waarden;

      • 2°. openstellen van een rekening waarop een saldo in geld, effecten, edele metalen of andere waarden kan worden aangehouden;

      • 3°. verhuren van een safe-loket;

      • 4°. verrichten van een uitbetaling ter zake van het verzilveren van coupons of vergelijkbare stukken van obligaties of vergelijkbare waardepapieren;

      • 5°. sluiten van een levensverzekeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 tegen een premie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel r, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 boven een door Onze Minister te bepalen bedrag, alsmede het daarbij verlenen van bemiddeling;

      • 6°. doen van een uitkering uit hoofde van een levensverzekeringsovereenkomst als bedoeld onder 5° welke meer bedraagt dan een door Onze Minister te bepalen bedrag;

      • 7°. verlenen van een dienst ter zake van een transactie of van kennelijk met elkaar samenhangende transacties, met een tegenwaarde of gezamenlijke tegenwaarde welke gelijk is aan dan wel meer bedraagt dan een door Onze Minister te bepalen bedrag, dat voor onderscheiden soorten van transacties verschillend kan zijn;

      • 8°. Verkopen, alsmede het verlenen van bemiddeling bij verkoop, van voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden, juwelen dan wel andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen zaken van grote waarde tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling waarbij het contant te betalen gedeelte gelijk is aan dan wel meer bedraagt dan een door Onze Minister te bepalen bedrag, dat voor onderscheiden soorten van zaken verschillend kan zijn.

      • 9°. verlenen van andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen diensten;

    • c. cliënt: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een dienst wordt verleend, daaronder begrepen in geval van een dienst als bedoeld in onderdeel b, onder 5° en 6°, degene die de premie betaalt alsmede degene aan wie de uitkering wordt gedaan;

    • d. lid-staat: een staat die lid is van de Europese Gemeenschappen alsmede een staat, niet zijnde een lid-staat van de Europese Gemeenschappen, die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, 132);

    • e. Onze Minister: Onze Minister van Financiën.

  • 2 Het ingevolge het eerste lid, onderdeel b, onder 7°, te bepalen bedrag is ten hoogste € 18 151,21.

  • 3 De krachtens het eerste lid, onderdeel b, onder 9°, aan te wijzen diensten hebben geen betrekking op werkzaamheden van een advocaat of een notaris betreffende de bepaling van de rechtspositie van een cliënt, diens vertegenwoordiging en verdediging in rechte, het geven van advies voor, tijdens en na een rechtsgeding of het geven van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 De instelling is verplicht de identiteit van een cliënt vast te stellen voordat zij aan die cliënt een dienst verleent.

    Indien de cliënt een natuurlijke persoon is die onbekwaam is de met de dienst verband houdende rechtshandeling te verrichten, kan de instelling volstaan met het vaststellen van de identiteit van degene die daarbij als de wettelijke vertegenwoordiger optreedt.

    Indien de instelling bij de vaststelling van de identiteit overeenkomstig de artikelen 3 en 4 in redelijkheid kan twijfelen aan de juistheid van de verstrekte gegevens, verleent zij geen dienst dan nadat zij door het inwinnen van nadere informatie voldoende zekerheid heeft verkregen omtrent de identiteit van de cliënt.

  • 4 Aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, is voldaan, indien de instelling voor de vaststelling van de identiteit van een cliënt gebruik maakt van de gegevens die zij bij een eerder aan die cliënt verleende dienst, overeenkomstig de bepalingen van deze wet of ingevolge de Wet identiteitsvaststelling bij financiële dienstverlening heeft vastgesteld. De eerste volzin is niet van toepassing indien het betreft een dienst ter zake van een transactie met een tegengestelde waarde of gezamenlijke tegenwaarde welke gelijk is aan dan wel meer bedraagt dan een bedrag van € 10 000 en deze dienst wordt verricht door een ander filiaal van de dienst dan het filiaal dat de identiteit van de cliënt heeft vastgesteld.

  • 6 Onze Minister kan ontheffing verlenen van het eerste lid.

  • 7 Aan een vrijstelling als bedoeld in het vijfde lid en aan een ontheffing als bedoeld in het zesde lid kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 Indien de cliënt een natuurlijke persoon is, wordt de identiteit vastgesteld met behulp van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht dan wel een ander document dat door Onze Minister is aangewezen.

  • 2 Indien de cliënt een Nederlandse rechtspersoon is dan wel een buitenlandse rechtspersoon die in Nederland is gevestigd, wordt de identiteit vastgesteld met behulp van een gewaarmerkt uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel en Fabrieken waar die rechtspersoon is ingeschreven dan wel met behulp van een door een in Nederland gevestigde notaris opgemaakte akte. In dit uittreksel of deze akte zijn in elk geval de volgende gegevens opgenomen:

    • 1°. van de rechtspersoon: de rechtsvorm, de statutaire naam, de handelsnaam, het adres met huisnummer, de postcode, de plaats van vestiging, het land van statutaire zetel en, indien de rechtspersoon bij een Kamer van Koophandel is geregistreerd, het registratienummer bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken en de plaats van vestiging van de Kamer van Koophandel en Fabrieken waar de rechtspersoon is ingeschreven;

    • 2°. van degenen die de rechtspersoon bij de instelling vertegenwoordigen: de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum en het document aan de hand waarvan hun identiteit is vastgesteld.

  • 3 Indien de cliënt een buitenlandse rechtspersoon is die niet in Nederland is gevestigd, wordt de identiteit vastgesteld met behulp van een gewaarmerkt uittreksel uit het officiële handelsregister van de staat waar zich de statutaire zetel van die rechtspersoon bevindt, dan wel met behulp van een verklaring, afgegeven door een notaris of door een andere van de rechtspersoon onafhankelijke functionaris uit die staat, die de betrouwbaarheid van deze verklaring op grond van de aard van zijn functie voldoende kan waarborgen. In dit uittreksel of deze verklaring zijn, voor zover van toepassing, in elk geval de volgende gegevens opgenomen:

    • 1°. van de rechtspersoon: de rechtsvorm, de statutaire naam, de handelsnaam, het adres met huisnummer, de postcode, de plaats van vestiging, het land van statutaire zetel en het registratienummer bij het handelsregister en de plaats van vestiging van het handelsregister waar de rechtspersoon is ingeschreven;

    • 2°. van degenen die de rechtspersoon bij de instelling vertegenwoordigen: de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum en het document aan de hand waarvan hun identiteit is vastgesteld;

    • 3°. van de functionaris die de identiteit van de rechtspersoon vaststelt een verklaring dat hij onafhankelijk is van de te identificeren rechtspersoon.

  • 4 Indien de cliënt een publiekrechtelijke rechtspersoon is, kan de identiteit, onverminderd het tweede en derde lid, tevens worden vastgesteld door een verklaring van het bestuursorgaan, indien het een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon betreft, of een verklaring van het bevoegde gezag, indien het een buitenlandse publiekrechtelijke rechtspersoon betreft.

    In deze verklaring, die blijkens haar dagtekening niet langer dan een jaar tevoren mag zijn afgegeven, zijn, voor zover van toepassing, in elk geval de volgende gegevens opgenomen:

    • 1°. de datum van afgifte;

    • 2°. van de rechtspersoon: de naam, de wettelijke regeling of het besluit waaraan de publiekrechtelijke rechtspersoon zijn rechtspersoonlijkheid ontleent, het adres met huisnummer, de plaats van vestiging en het land van zetel;

    • 3°. van degenen die de rechtspersoon bij de instelling vertegenwoordigen: de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum, de functie, het document aan de hand waarvan hun identiteit is vastgesteld, alsmede het document op grond waarvan de bevoegdheid tot het vertegenwoordigen van de publiekrechtelijke rechtspersoon ten aanzien van de betreffende dienst bestaat;

    • 4°. van degene die de verklaring namens het bestuursorgaan dan wel het bevoegde gezag afgeeft: de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum en de functie.

  • 5 De identiteit van kerkgenootschappen, zelfstandige onderdelen hiervan of lichamen waarin zij zijn verenigd kan, onverminderd het tweede en derde lid, tevens worden vastgesteld aan de hand van een verklaring van de organisatie waarvan het kerkgenootschap, het zelfstandig onderdeel of het lichaam deel uitmaakt. Indien het kerkgenootschap, zelfstandige onderdeel of het lichaam geen deel uitmaakt van een organisatie, kan de identiteit worden vastgesteld aan de hand van een eigen verklaring van het kerkgenootschap of het lichaam, welke verklaring blijkens haar dagtekening niet langer dan een jaar tevoren mag zijn afgegeven.

    In de verklaring zijn, voor zover van toepassing, in elk geval de volgende gegevens opgenomen:

    • 1°. de datum van afgifte;

    • 2°. van het kerkgenootschap, het zelfstandig onderdeel of het lichaam: de rechtsvorm, de naam, het adres met huisnummer, de plaats en het land van vestiging;

    • 3°. van degenen die het kerkgenootschap, het zelfstandig onderdeel of het lichaam bij de instelling vertegenwoordigen: de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum, de functie bij het kerkgenootschap, het zelfstandig onderdeel of het lichaam alsmede een vermelding van het type en nummer van het document aan de hand waarvan de identiteit door het kerkgenootschap, het zelfstandig onderdeel of het lichaam is vastgesteld;

    • 4°. van de organisatie die de verklaring afgeeft: de naam en plaats van vestiging;

    • 5°. van degene die de verklaring namens de organisatie, het kerkgenootschap of het lichaam afgeeft: de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum en de functie.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 In afwijking van artikel 3 kan een instelling de identiteit van een cliënt die niet in persoon verschijnt, vaststellen door een afschrift van één van de in artikel 3, eerste lid, genoemde documenten, dan wel het officiële nummer van dit document te verlangen, indien met de transactie geen contant geld gemoeid is en de eerste betaling die met de dienst verband houdt wordt gedaan ten gunste of ten laste van een rekening van de cliënt bij een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° of 2°, met zetel in een van de lidstaten, die beschikt over een vergunning van de bevoegde autoriteit van die lidstaat om haar bedrijf te mogen uitoefenen, of in een staat die door Onze Minister is aangewezen.

  • 2 Indien de identiteit wordt vastgesteld op de in het vorige lid omschreven wijze, gaat de instelling na of de identiteit van de cliënt overeenkomt met de identiteit van de cliënt ten laste of ten gunste van wiens rekening de eerste betaling, bedoeld in het vorige lid, is gedaan.

  • 3 In afwijking van het eerste lid is geen afschrift dan wel nummer van het document vereist:

    • a. indien met betrekking tot de dienst, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 5° of 6°, de eerste premiebetaling wordt gedaan ten laste van de rekening van de cliënt bij een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°of 2°, met zetel in een van de lidstaten, die beschikt over een vergunning van de bevoegde autoriteit van die lidstaat om haar bedrijf te mogen uitoefenen, dan wel indien de uitkering uit hoofde van de levensverzekeringsovereenkomst wordt betaald ten gunste van een rekening van een cliënt bij een instelling als hiervoor bedoeld, dan wel indien de betrokken assurantietussenpersoon, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 5°, heeft voldaan aan de in artikel 2, eerste lid, bedoelde verplichting;

    • b. indien met betrekking tot de dienst, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 5° of 6°, de premiebetaling wordt gedaan ten laste van, dan wel de uitkering uit hoofde van de levensverzekeringsovereenkomst wordt betaald ten gunste van een rekening van de cliënt bij een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° of 2°, met zetel in een staat, niet zijnde een lidstaat, die door Onze Minister is aangewezen, mits de instelling die de dienst verleent van die instelling bevestiging heeft verkregen dat de identiteitsvaststelling van de cliënt en de registratie daarvan op diens naam zijn uitgevoerd;

    • c. indien met betrekking tot de dienst, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2°, 4° of 7°, voor zover verband houdende met de handel in effecten, de eerste betaling die met de dienst verband houdt door de cliënt wordt gedaan of indien een betaling die met de dienst verband houdt aan de cliënt wordt gedaan ten laste onderscheidenlijk ten gunste van een rekening van die cliënt bij een kredietinstelling met zetel in een van de lidstaten of in een staat die door Onze Minister is aangewezen. Indien deze rekening wordt aangehouden bij een kredietinstelling die niet is gevestigd in een lidstaat of indien de in de vorige volzin bedoelde betaling wordt gedaan aan de cliënt dient de instelling van de kredietinstelling bevestiging te hebben verkregen dat de identiteitsvaststelling van die cliënt en de registratie daarvan op diens naam zijn uitgevoerd;

    • d. in door Onze Minister aan te wijzen gevallen.

  • 4 Met uitzondering van het derde lid, onderdeel a, zijn het eerste en derde lid niet van toepassing indien de financiële dienst betrekking heeft op een transactie die als een ongebruikelijke transactie in de zin van de Wet melding ongebruikelijke transacties dient te worden aangemerkt, of indien artikel 5, vierde lid, van toepassing is.

  • 5 Ten aanzien van de rekeningen, bedoeld in het eerste of derde lid, ten gunste of ten laste waarvan de eerste betaling die met de financiële dienst verband houdt wordt gedaan, dient identificatie te hebben plaatsgevonden overeenkomstig de bepalingen van deze wet of de Wet identiteitsvaststelling bij financiële dienstverlening.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 De instelling is verplicht de identiteit van de natuurlijke persoon die namens een cliënt of namens een vertegenwoordiger van een cliënt bij haar verschijnt overeenkomstig de artikelen 3 en 4 vast te stellen voordat zij de dienst verleent.

  • 2 De instelling is verplicht na te gaan of de natuurlijke persoon die voor haar verschijnt voor zichzelf optreedt dan wel voor een derde.

  • 3 Indien de natuurlijke persoon optreedt voor een derde is de instelling verplicht de identiteit van die derde vast te stellen met behulp van door de natuurlijke persoon over te leggen documenten, bedoeld in artikel 3 tenzij artikel 2, eerste lid, tweede volzin, van toepassing is. Indien de derde optreedt voor een andere derde is de instelling verplicht de identiteit van die andere derde op dezelfde wijze vast te stellen tenzij artikel 2, eerste lid, tweede volzin, van toepassing is.

  • 4 Indien de instelling weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de natuurlijke persoon die voor haar verschijnt niet voor zichzelf optreedt, dient zij redelijke maatregelen te treffen teneinde de identiteit van de cliënt voor wie hij optreedt en, ingeval van vertegenwoordiging van een cliënt door een derde van die vertegenwoordiger te achterhalen.

  • 5 Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing indien de natuurlijke persoon een instelling is dan wel optreedt namens een instelling waarop een vrijstelling als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, of een ontheffing als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van toepassing is, mits die instelling de identiteit van de derde voor wie zij optreedt overeenkomstig deze wet dan wel overeenkomstig de wet van een door Onze Minister aangewezen staat heeft vastgesteld.

  • 6 Onze Minister kan vrijstelling en, op verzoek, ontheffing verlenen van het derde en vierde lid. Aan een vrijstelling en aan een ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

De instelling is verplicht de volgende gegevens vast te leggen op een zodanige wijze dat deze toegankelijk zijn:

  • a. de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum, het adres en de woonplaats dan wel plaats van vestiging van de cliënt en van degene te wiens name het depot of de rekening wordt gesteld, van degene die toegang tot het safe-loket zal hebben of degene te wiens name een uitbetaling of transactie wordt verricht, alsmede van hun vertegenwoordigers;

  • b. de aard, het nummer en de datum en plaats van uitgifte van het document met behulp waarvan de identiteitsvaststelling heeft plaatsgevonden, behoudens indien artikel 4, derde lid, van toepassing is;

  • c. de aard van de dienst; en

  • d.

    • 1°. in het geval van het in bewaring nemen van de in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, genoemde waarden: het desbetreffende depotnummer en de marktwaarde die deze waarden vertegenwoordigen op het tijdstip van de inbewaringneming, of bij ontstentenis van een marktwaarde het bedrag dat deze waarden vertegenwoordigen, berekend volgens andere in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke waarderingsgrondslagen, of indien het bedrag dat deze waarden vertegenwoordigen in redelijkheid niet kan worden vastgesteld, een nauwkeurige omschrijving van die waarden;

    • 2°. in het geval van het openstellen van een rekening: een duidelijke omschrijving van de soort rekening en het aan die rekening toegekende nummer;

    • 3°. in het geval van verhuur van een safe-loket: het nummer of een andere onderscheidende aanduiding van het desbetreffende safe-loket;

    • 4°. in het geval van het verrichten van uitbetalingen ter zake van het verzilveren van coupons of vergelijkbare stukken van obligaties of vergelijkbare waardepapieren: het bedrag dat met de transactie is gemoeid en het desbetreffende rekeningnummer;

    • 5°. in het geval van het sluiten van een levensverzekeringsovereenkomst: het nummer van de rekening ten laste waarvan de eerste premiebetaling wordt gedaan;

    • 6°. in het geval van het doen van een uitkering uit hoofde van een levensverzekeringsovereenkomst: het nummer van de rekening ten gunste waarvan de uitkering wordt gedaan;

    • 7°. in het geval van een dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 7°: het bedrag dat met de transactie is gemoeid en het desbetreffende rekeningnummer;

    • 8°. In het geval van een dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 8°: een omschrijving van de desbetreffende zaken van grote waarde en de hoogte van het contante gedeelte van de betaling.

    • 9°. in het geval van een dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 9°: de op die dienst betrekking hebbende gegevens die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

De instelling bewaart de in artikel 6 bedoelde gegevens op toegankelijke wijze tot vijf jaar na het beëindigen van de overeenkomst op grond waarvan de dienst is verleend of tot vijf jaar na het uitvoeren van een dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 4°, 7° of 8°.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Het is de instelling verboden een dienst te verlenen indien de identiteit van de cliënt niet op de bij deze wet voorgeschreven wijze is vastgesteld.

Artikel 8a

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 3 Van een besluit tot aanwijzing op grond van het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 8b

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de degene die, in geval van bezwaren tegen diens handelen of nalaten in de beroepsuitoefening, onderworpen is aan tuchtrechtspraak.

Artikel 8c

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de degene die, in geval van bezwaren tegen diens handelen of nalaten in de beroepsuitoefening, onderworpen is aan tuchtrechtspraak.

  • 3 De bestuurlijke boete komt toe aan de Staat.

Artikel 8d

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald door vermenigvuldiging van het bedrag van € 5445 met de factor die van toepassing is op grond van de categorie-indeling in de bijlage.

  • 2 De bijlage kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.

  • 3 Onze Minister kan het bedrag van de bestuurlijke boete lager stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval onevenredig hoog is.

Artikel 8e

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Degene jegens wie Onze Minister een handeling heeft verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat deze hem wegens een overtreding een bestuurlijke boete zal opleggen, is niet verplicht ter zake daarvan enige inlichting te verstrekken. Hij wordt hiervan door Onze Minister in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie met betrekking tot de desbetreffende overtreding wordt gevraagd.

Artikel 8f

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 Indien Onze Minister voornemens is een bestuurlijke boete op te leggen, geeft hij de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2 In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht, stelt Onze Minister de betrokkene in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de bestuurlijke boete wordt opgelegd, tenzij het een overtreding betreft die in de bijlage is aangewezen.

Artikel 8g

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 Onze Minister legt de bestuurlijke boete op bij beschikking.

  • 2 De beschikking vermeldt in ieder geval:

    • a. het feit ter zake waarvan de bestuurlijke boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden voorschrift;

    • b. het bedrag van de bestuurlijke boete en de gegevens op basis waarvan dit bedrag is bepaald; en

    • c. de termijn, bedoeld in artikel 8h, eerste lid, waarbinnen de bestuurlijke boete moet worden betaald.

Artikel 8h

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 De bestuurlijke boete wordt betaald binnen zes weken na de inwerkingtreding van de beschikking waarbij zij is opgelegd.

  • 2 De bestuurlijke boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop sedert de bekendmaking van de beschikking zes weken zijn verstreken.

  • 3 Indien de bestuurlijke boete niet tijdig is betaald, stuurt Onze Minister schriftelijk een aanmaning om binnen twee weken de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, alsnog te betalen. De aanmaning bevat de aanzegging dat de boete, voor zover deze niet binnen de gestelde termijn wordt betaald, overeenkomstig het vierde lid zal worden ingevorderd.

  • 4 Bij gebreke van tijdige betaling kan Onze Minister de bestuurlijke boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning en van de invordering, bij dwangbevel invorderen.

  • 6 Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Staat.

  • 7 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de voorzieningenrechter van de rechtbank in kort geding desgevraagd anders beslist.

  • 8 Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de bestuurlijke boete ten onrechte of op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Artikel 8i

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt indien ter zake van de overtreding op grond waarvan de boete kan worden opgelegd tegen de overtreder een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2 Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een overtreding van de artikelen genoemd in artikel 8c vervalt, indien Onze Minister ter zake van die overtreding reeds een bestuurlijke boete heeft opgelegd.

Artikel 8j

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 De bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.

  • 2 De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een boete wordt opgelegd.

Artikel 8k

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

De werkzaamheden in verband met het opleggen van een dwangsom of van een bestuurlijke boete worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de overtreding of het daaraan voorafgegane onderzoek.

Artikel 8l

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Onze Minister kan het feit ter zake waarvan de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, het overtreden voorschrift, alsmede de naam, het adres en de woonplaats van degene aan wie de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, ter openbare kennis brengen zonodig onder vermelding van de overwegingen die tot de kennisgeving hebben geleid.

Artikel 8m

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Degene jegens wie door Onze Minister een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat deze zijn handelen of nalaten op grond van artikel 8l ter openbare kennis zal brengen, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 8n

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 Onze Minister geeft, indien hij voornemens is op grond van artikel 8l een feit ter openbare kennis te brengen, de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2 In aanvulling op artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht is Onze Minister niet gehouden de betrokkene in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze naar voren te brengen, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

  • 3 De beschikking om op grond van artikel 8l een feit ter openbare kennis te brengen vermeldt in ieder geval:

    • a. het feit dat ter openbare kennis wordt gebracht;

    • b. de wijze waarop het feit ter openbare kennis wordt gebracht; en

    • c. de termijn waarna het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

  • 4 Tenzij de bevordering van de naleving van deze wet geen uitstel toelaat, wordt de werking van de beschikking om op grond van artikel 8l een feit ter openbare kennis te brengen opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

  • 5 In afwijking van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht treedt de beschikking in werking op de dag waarop het feit ter openbare kennis is gebracht zonder dat de werking voor de duur van de beroepstermijn of, indien beroep is ingesteld, van het beroep wordt opgeschort, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 8o

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 De bevoegdheid om op grond van artikel 8l een feit ter openbare kennis te brengen vervalt indien ter zake van het feit een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2 Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een feit als bedoeld in artikel 8l vervalt, indien Onze Minister het feit reeds ter openbare kennis heeft gebracht.

Artikel 8p

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 De bevoegdheid om op grond van artikel 8l een feit ter openbare kennis te brengen vervalt drie jaren na de dag waarop het feit heeft plaatsgehad.

  • 2 De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 8q

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

De werkzaamheden in verband met het op grond van artikel 8l ter openbare kennis brengen van een feit worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van het feit of het daaraan voorafgegane onderzoek.

Artikel 8r

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroepen tegen besluiten op grond van deze wet de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

Artikel 8s

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 De bevoegdheden die Onze Minister op grond van dit hoofdstuk heeft, kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden overgedragen aan een of meer rechtspersonen die ingevolge artikel 8a, eerste lid, zijn aangewezen. Alsdan gelden de verplichtingen op grond van dit hoofdstuk jegens Onze Minister als verplichtingen jegens de desbetreffende rechtspersoon.

  • 2 Aan de overdracht, bedoeld in het eerste lid, kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 De Wet identiteitsvaststelling bij financiële dienstverlening wordt ingetrokken.

  • 2 [Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Deze wet wordt aangehaald als: Wet identificatie bij dienstverlening.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven 's-Gravenhage, 16 december 1993

Beatrix

De Minister van Financiën,

W. Kok

Uitgegeven de achtentwintigste december 1993

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage als bedoeld in artikel II, onderdeel B, met betrekking tot artikel 8d Wid

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Categorie-indeling

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1. Voor de instellingen die beroeps- of bedrijfsmatig een dienst aanbieden geldt de volgende categorie-indeling:

    • a. Voor een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 die ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a tot en met d van die wet is geregistreerd of een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2° van de Wet toezicht kredietwezen 1992:

       Categorie I: met een balanstotaal van minder dan € 45 378 000; factor: 1;

       Categorie II: met een balanstotaal van ten minste € 45 378 000, maar minder dan € 453 780 000; factor: 2;

       Categorie III: met een balanstotaal van ten minste € 453 780 000, maar minder dan € 4 537 800 000; factor: 3;

       Categorie IV: met een balanstotaal van ten minste € 4 537 800 000, maar minder dan € 45 378 020 000; factor: 4;

       Categorie V: met een balanstotaal van ten minste € 45 378 020 000; factor: 5.

    • b. Voor een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen:

       Categorie I: met een eigen vermogen van minder dan € 453 800; factor: 1;

       Categorie II: met een eigen vermogen van ten minste € 453 800, maar minder dan € 4 538 000; factor: 2;

       Categorie III: met een eigen vermogen van ten minste € 4 538 000, maar minder dan € 45 378 000; factor: 3;

       Categorie IV: met een eigen vermogen van ten minste € 45 378 000, maar minder dan € 453 780 000; factor: 4;

       Categorie V: met een eigen vermogen van ten minste € 453 780 000; factor: 5.

    • c. Voor een geldtransactiekantoor als bedoeld in artikel 1 onderdeel a, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, een speelcasino als bedoeld in artikel 27g, tweede lid, van de Wet op de kansspelen, of een onderneming die creditcards uitgeeft:

       Categorie I: met een opbrengst van minder dan € 45 400; factor: 0,25;

       Categorie II: met een opbrengst van ten minste € 45 400, maar minder dan € 90 800; factor: 0,5;

       Categorie III: met een opbrengst van ten minste € 90 800, maar minder dan € 226 900; factor: 1;

       Categorie IV: ingeschreven geldtransactiekantoren met een opbrengst van ten minste € 226 900, maar minder dan € 453 800; factor: 2;

       Categorie V: ingeschreven geldtransactiekantoren met een opbrengst van ten minste € 453 800; factor: 3;

    • d. Voor een effecteninstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995:

       Categorie I: met een eigen vermogen van minder dan € 136 100; factor: 1;

       Categorie II: met een eigen vermogen van ten minste € 136 100, maar minder dan € 272 300; factor: 2;

       Categorie III: met een eigen vermogen van ten minste € 272 300, maar minder dan € 453 800; factor: 3;

       Categorie IV: met een eigen vermogen van ten minste € 453 800, maar minder dan € 4 538 000; factor: 4;

       Categorie V: met een eigen vermogen van ten minste € 4 538 000; factor: 5.

    • e. Voor een verzekeraar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993:

       Categorie I: met een balanstotaal van minder dan € 13 613 000; factor: 1;

       Categorie II: met een balanstotaal van ten minste € 13 613 000, maar minder dan € 68 067 000; factor: 2;

       Categorie III: met een balanstotaal van ten minste € 68 067 000, maar minder dan € 340 335 000; factor: 3;

       Categorie IV: met een balanstotaal van ten minste € 340 335 000, maar minder dan € 1 361 340 000; factor: 4;

       Categorie V: met een balanstotaal van ten minste € 1 361 340 000; factor: 6.

    • f. Voor instellingen, niet genoemd in de onderdelen a tot en met e:

       Categorie I: instellingen met een omzet van minder dan € 45 400; factor: 0,5;

       Categorie II: instellingen met een omzet van ten minste € 45 400, maar minder dan € 90 800; factor: 1;

       Categorie III: instellingen met een omzet van ten minste € 90 800, maar minder dan € 226 900; factor: 2;

       Categorie IV: instellingen met een omzet van ten minste € 226 900, maar minder dan € 453 800; factor: 3;

       Categorie V: instellingen met een omzet van ten minste € 453 800; factor: 4.

  • 2. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal, het eigen vermogen, de opbrengst of de omzet niet aan Onze Minister beschikbaar zijn gesteld, kan Onze Minister aan degene aan wie de boete wordt opgelegd, verzoeken deze gegevens binnen een door hem te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.