Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen

Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002.
Geldend van 01-07-2015 t/m heden

Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen de adviezen van de Sociale Verzekeringsraad van 4 juni 1992, nr. 922639, van 18 maart 1993, nr. 931476 en van 21 oktober 1993, nr. 935086;

Gelet op artikel 33, vijfde en zesde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en artikel 44, vijfde en zesde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2

  • 3 Indien de uitkering, bedoeld in het tweede lid, of een uitkering op grond van de ZW, de WW of hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg wegens het verrichten van arbeid in dienstbetrekking, door toedoen van de betrokkene of in verband met het doormaken van een wachtperiode geheel of gedeeltelijk niet wordt uitbetaald, wordt voor de vaststelling van het loon gehandeld alsof die uitkering wel volledig is uitbetaald.

  • 4 Indien betrokkene recht heeft op een uitkering op grond van de ZW, de WW of hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg wegens het verrichten van arbeid in dienstbetrekking, wordt, vanaf de eerste dag van het aangiftetijdvak waarin de uitkering aanvangt, tevens onder loon verstaan het loon dat werd genoten in het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin het recht ontstond op die uitkering.

  • 5 Ingeval recht ontstaat op doorbetaling van loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of van bezoldiging als bedoeld in artikel 76a van de ZW, wordt vanaf de eerste dag van het aangiftetijdvak waarin dat recht is ontstaan, tevens onder loon verstaan het loon dat werd genoten in het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin recht ontstond op die doorbetaling van loon of bezoldiging. Indien geen recht op doorbetaling van het loon of bezoldiging bestaat door toepassing van artikel 629, derde of negende lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of een algemeen verbindend voorschrift als bedoeld in artikel 76b, eerste tot en met derde lid, van de ZW, wordt het loon of bezoldiging in aanmerking genomen als ware er wel recht op doorbetaling.

  • 6 Indien recht bestaat op doorbetaling van het loon of bezoldiging die naar aard en strekking overeenkomt met loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of bezoldiging als bedoeld in artikel 76a van de ZW, wordt vanaf de eerste dag van het aangiftetijdvak waarin dat recht is ontstaan, tevens onder loon verstaan het loon dat werd genoten in het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin recht ontstond op die doorbetaling van loon of bezoldiging. Indien geen recht op doorbetaling van het loon of bezoldiging bestaat op gronden die naar aard en strekking overeenkomen met artikel 629, derde of negende lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 76b, eerste tot en met derde lid, van de ZW, wordt het loon of bezoldiging in aanmerking genomen als ware er wel recht op doorbetaling.

  • 7 Indien betrokkene met verlof is dan wel pensioen of prepensioen ontvangt, wordt vanaf de eerste dag van het aangiftetijdvak waarin het verlof is aangevangen dan wel waarin het recht ontstond op pensioen of prepensioen, tevens onder loon verstaan het loon dat werd genoten in het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin het verlof is aangevangen dan wel waarin het recht op pensioen of prepensioen ontstond.

  • 8 Bij de vaststelling van het loon kan het in de relevante aangiftetijdvakken opgebouwde bedrag aan vakantie bijslag en extra periodiek salaris in aanmerking worden genomen in plaats van het in de relevante aangiftetijdvakken betaalde bedrag aan vakantiebijslag en extra periodiek salaris.

Artikel 2a

  • 2 Indien een uitkering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of een uitkering op grond van de ZW, de WW of hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg die niet wordt genoten in verband met het verrichten van arbeid in dienstbetrekking, door toedoen van de betrokkene of in verband met het doormaken van een wachtperiode geheel of gedeeltelijk niet wordt uitbetaald, wordt voor de vaststelling van het inkomen gehandeld alsof die uitkering wel volledig is uitbetaald.

  • 3 Indien de berekening van het resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, of de winst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, leidt tot een negatief bedrag, wordt het resultaat, onderscheidenlijk de winst op nihil gesteld.

  • 4 Indien betrokkene recht heeft op een uitkering op grond van de ZW, de WW of hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg, wordt, indien deze niet wordt genoten in verband met het verrichten van arbeid in dienstbetrekking, tevens onder inkomen verstaan het inkomen dat laatstelijk werd genoten voor aanvang van de ongeschiktheid tot werken, de werkloosheid of het ontstaan van het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg.

  • 5 Indien betrokkene met verlof is dan wel pensioen of prepensioen ontvangt, wordt, indien betrokkene geen werknemer is in de zin van artikel 2, eerste lid, tevens onder inkomen verstaan het inkomen dat laatstelijk werd genoten voor aanvang van dat verlof, pensioen of prepensioen.

  • 6 Bij de vaststelling van het inkomen kan het in de relevante aangiftetijdvakken opgebouwde bedrag aan vakantiebijslag en extra periodiek salaris in aanmerking worden genomen in plaats van het in de relevante aangiftetijdvakken betaalde bedrag aan vakantiebijslag en extra periodiek salaris.

Artikel 3

Artikel 4

  • 2 Indien de som van het per dag tot uitbetaling komende bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering van de in het eerste lid bedoelde persoon en het door die persoon per dag genoten bedrag aan inkomen, minder bedraagt dan het bij de verrichte arbeid behorende rechtens geldende loon, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd totdat deze som gelijk is aan dat rechtens geldende loon, doch ten hoogste tot 120% van het minimumloon.

  • 3 Het tweede lid is eveneens van toepassing ten aanzien van de persoon die:

    • a. geen begeleiding meer op zijn werkplek heeft als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de Wet sociale werkvoorziening, maar die wel voldoet aan de voorwaarden van het eerste lid, onderdeel a en b, zolang hij werkzaam blijft in de dienstbetrekking waarvoor die begeleiding was verkregen; of

    • b. geen noodzakelijke persoonlijke ondersteuning meer geniet als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, maar die wel voldoet aan de voorwaarden van het eerste lid, onderdeel a en b, zolang hij werkzaam blijft in de dienstbetrekking waarvoor die persoonlijke ondersteuning was verkregen.

  • 4 Onder het in het tweede lid bedoelde minimumloon wordt verstaan het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of, indien het een persoon jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, gedeeld door 21,75. Indien werkgever en werknemer een arbeidsduur zijn overeengekomen die korter is dan de normale arbeidsduur dienen het in het tweede lid bedoelde rechtens geldende loon en het minimumloon naar evenredigheid te worden verminderd.

  • 5 Aan de in het eerste lid bedoelde persoon wordt geen hoger bedrag aan arbeidsonge-schiktheidsuitkering uitbetaald dan het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering dat tot uitbetaling zou zijn gekomen als artikel 44 van de WAO, artikel 58 van de Waz of artikel 3:48 van de Wajong op die persoon niet van toepassing zouden zijn geweest.

Artikel 6

De artikelen 2, vierde lid, en 2a, vierde lid, zijn niet van toepassing op uitkeringen die zijn verleend voor de datum van inwerkingtreding van de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 april 2009, nr. IVV/I/09/5652 tot wijziging van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid in verband met de bepaling van inkomsten uit arbeid tijdens een verlofperiode (Stcrt. 2009, 81) als degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering met verlof is dan wel pensioen of prepensioen ontvangt, met dien verstande dat in geval van verlof de artikelen 2, vierde lid, en 2a, vierde lid, buiten toepassing blijven tot het einde van die verlofperiode.

Artikel 7

De artikelen 2, vierde lid, en 2a, vierde lid, zijn niet van toepassing op de werknemer die een arbeidsovereenkomst als bedoeld in de hoofdstukken 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening is aangegaan en die:

  • a. in de periode van 1 mei 2009 tot 1 juli 2012 prepensioen is gaan ontvangen of

  • b. in de periode van 1 mei 2009 tot 1 juli 2012 de normpensioenleeftijd, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel B, van het Pensioenreglement SW (in werking getreden op 1 januari 2006 en laatstelijk gewijzigd op 7 maart 2008) bereikt en op of na 1 juli 2012 prepensioen gaat ontvangen.

Artikel 8

  • 1 Deze regeling, zoals die luidde op de dag voor inwerkingtreding van de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 december 2011, nr IVV/I/2011/22179, blijft van toepassing op de persoon op wie artikel 44 van de WAO, artikel 58 van de WAZ of artikel 3:48 van de Wajong van toepassing was op die dag tot het moment dat dat artikel niet meer van toepassing is.

  • 2 Ten aanzien van de persoon, bedoeld in het eerste lid, wordt tot het tijdstip, bedoeld in het eerste lid voor ‘inkomsten uit arbeid’ gelezen: inkomen.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 augustus 1993.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 15 februari 1994

de

Staatssecretaris

voornoemd,

J. Wallage