Regeling spaarloon politie

Geraadpleegd op 17-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 17-05-2002.
Geldend van 07-09-2001 t/m 31-12-2004

Regeling van de Minister van Binnenlandse zaken tot vaststelling van bepalingen met betrekking tot het gebruik van de mogelijkheid van spaarloon als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel h, onder 2°, van de Wet op de loonbelasting binnen de sector Politie

De minister van Binnenlandse Zaken,

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

1. ambtenaar:
2. bevoegd gezag:

degene die ten aanzien van de ambtenaar wordt aangemerkt als inhoudingsplichtige als bedoeld in de Wet op de loonbelasting.

3. salaris:

het salaris, bedoeld in het Besluit bezoldiging politie.

Artikel 2

  • 1 Het bevoegde gezag houdt op verzoek van de ambtenaar op diens salaris een bedrag in en maakt dat over op een door de ambtenaar opgegeven spaarloonrekening dan wel de rekening van de financiële instelling waarbij de ambtenaar een overeenkomst van levensverzekering waarbij een lijfrente of een kapitaalsuitkering is verzekerd, heeft afgesloten. Dit bedrag is niet hoger dan het ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel h, onder 2° juncto artikel 34a, vijfde lid, van de Wet op de loonbelasting vastgestelde maximumspaarbedrag.

Artikel 3

  • 1 Het in artikel 2 bedoelde verzoek wordt schriftelijk gedaan op een door het bevoegde gezag nader te bepalen wijze.

  • 2 Indien het bevoegde gezag geen spaarinstelling heeft aangewezen, overlegt de ambtenaar bij zijn verzoek een op schrift gestelde verklaring van een financiële instelling als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen, waarbij hij een spaarloonrekening heeft geopend, waaruit blijkt dat:

    • a. deze instelling ten aanzien van die spaarloonrekening conform de bepalingen van deze regeling en de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen zal handelen;

    • b. deze instelling, indien het spaarbedrag wordt gestort op een spaarloonrekening, het bevoegde gezag direct na afloop van elk kalenderjaar waarin de ambtenaar heeft gespaard een schriftelijke opgave zal verstrekken waaruit het verloop van diens spaartegoed blijkt voor zover het betreft:

      • 1. het spaarloon;

      • 2. op het tegoed gekweekte inkomsten over de periode waarin het spaarloon ingevolge deze regeling niet ter beschikking van de ambtenaar komt;

    • c. deze instelling ingeval van de opneming van spaargelden als bedoeld in artikel 11, tweede lid, de alsdan in te houden bedragen in verband met loonheffing, alsmede de premies ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Werkloosheidswet en de Ziektewet, dan wel hetgeen daarmee overeenkomt, volgens opgave van het bevoegde gezag aan hem zal doen toekomen.

Artikel 4

Bij het in artikel 2 bedoelde verzoek doet de ambtenaar opgave van tenminste de volgende gegevens:

  • a. het op zijn salaris in te houden spaarbedrag;

  • b. of dit bedrag in gelijke maandelijkse termijnen dan wel, indien de spaarloonregeling van het korps daarin voorziet, in een keer op het salaris dient te worden ingehouden;

  • c. het bank- of gironummer van de in artikel 3 bedoelde financiële instelling;

  • d. het nummer van de spaarloonrekening.

Artikel 5

  • 1 Indien de ambtenaar in maandelijkse termijnen spaart behoeft het verzoek daartoe slechts een keer te worden ingediend.

  • 2 De ambtenaar kan telkens per 1 januari van enig kalenderjaar het bevoegde gezag schriftelijk verzoeken het maandelijks in te houden bedrag te wijzigen, een en ander met inachtneming van het in artikel 2 bedoelde maximumbedrag.

  • 3 Het bevoegde gezag kan nadere regels stellen over de wijze waarop de ambtenaar een verzoek als bedoeld in het tweede lid indient.

  • 4 Indien de ambtenaar spaart via een inhouding in een keer op zijn salaris dient hij het verzoek daartoe ieder jaar in.

Artikel 6

Het bevoegde gezag stort het op het salaris van de ambtenaar ingehouden spaarbedrag onmiddellijk op het door de ambtenaar opgegeven bank- of gironummer van de financiële instelling ten gunste van de spaarloonrekening van de ambtenaar respectievelijk ten gunste van de afgesloten levensverzekering.

Artikel 7

Het is de ambtenaar niet toegestaan rechtstreeks stortingen op zijn spaarloonrekening te verrichten.

Artikel 8

  • 2 De ambtenaar kan vrij beschikken over de door de financiële instelling vergoede rente over de spaarbedragen.

Artikel 9

Voor het opnemen van spaarbedragen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen b en c, heeft de ambtenaar een schriftelijke machtiging van het bevoegde gezag nodig.

Artikel 10

  • 1 Op verzoek van de ambtenaar beeindigt het bevoegde gezag de inhouding van spaarbedragen op het salaris van de ambtenaar.

  • 2 Inzake het opnemen van gespaarde bedragen is artikel 8 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11

  • 1 De deelname aan deze regeling eindigt van rechtswege indien het bevoegde gezag geen loon uit tegenwoordig dienstverband volgens de criteria die worden gehanteerd bij het arbeidskostenforfait van de loon- en inkomstenbelasting meer aan de ambtenaar betaalt.

Artikel 12

Het is de ambtenaar niet toegestaan het tegoed op zijn spaarloonrekening respectievelijk de afgesloten levensverzekering op enigerlei wijze in onderpand te geven of zijn rechten hierop over te dragen.

Artikel 13

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juni 1994.

's-Gravenhage, 15 juni 1994

De

Minister

van Binnenlandse Zaken,
Voor deze,
De

plv. directeur Politie

,

L. van Kampen