Keuringseisen
|
Wijze van keuren
|
|
|
O. Algemeen
|
Artikel 5.3.1
|
|
onderdeel a.
|
Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de keuring hebben plaatsgevonden.
|
onderdeel b.
|
Visuele controle.
|
onderdeel c.
|
Visuele controle. De volgende gegevens worden gecontroleerd:
-
a. de naam van de fabrikant;
-
b. het goedkeuringsnummer;
-
c. het identificatienummer;
-
d. de toegestane maximum massa van de bedrijfsauto;
-
e. indien vermeld, de totale maximum massa van het samenstel;
-
f. de toegestane maximum last voor elk van de assen in volgorde van de voorste as naar
de achterste as.
|
onderdeel d.
|
Visuele controle.
De in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerken zijn:
-
1. oor kentekenplaten volgens de modellen 1.1 tot en met 10.1 van de bijlage bij de Regeling
kentekens en kentekenplaten:
-
2. voor kentekenplaten volgens de modellen 11.1 tot en met 18.2 van de bijlage bij de
Regeling kentekens en kentekenplaten:
-
3. voor kentekenplaten volgens de modellen 27.1 tot en met 27.17 en 27.24 tot en met
27.31 van de bijlage bij de Regeling kentekens en kentekenplaten:
|
onderdeel e.
|
Visuele controle waarbij de waarnemer op een afstand van 20,00 m vóór dan wel achter
de bedrijfsauto staat.
|
|
|
1. Algemene bouwwijze van het voertuig
|
Artikel 5.3.3
|
|
lid 1.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald
in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.
|
lid 2.
|
–
|
|
|
Artikel 5.3.4
|
|
lid 1.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|
lid 2.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk
2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.
|
|
|
2. Afmetingen en massa's
|
Artikel 5.3.6
|
|
lid 1, onderdeel a
|
Bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg moeten in
geval van twijfel worden gemeten.
Bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg worden gemeten.
De maat mag niet meer dan 1,0% afwijken.
Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van toepassing.
|
lid 1, onderdeel b
|
Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de keuring hebben plaatsgevonden.
|
onderdeel c.
|
Bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg worden gemeten.
Bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg worden slechts
in geval van twijfel gemeten.
Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van toepassing.
|
lid 2
|
2. De wijze van keuren bij het eerste lid, onderdeel a, is van toepassing.
|
lid 3
|
2. De wijze van keuren bij het eerste lid, onderdeel b, is van toepassing.
|
lid 4
|
Visuele controle.
|
|
|
Artikel 5.3.7
|
|
leden 1 en 2.
|
In geval van buitensporige wijziging van de inrichting wordt de bedrijfsauto gewogen.
|
|
|
3. Motor
|
Artikel 5.3.9
|
|
lid 1.
|
Visuele controle van alle aanwezige brandstofsystemen, waarbij de bedrijfsauto zich
boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle
op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.
|
lid 2.
|
-
1. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich met draaiende respectievelijk niet-draaiende
motor boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
-
2. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met meer dan één brandstofsysteem, wordt de controle
uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld
op het kentekenbewijs. Het tweede brandstofsysteem wordt eveneens gecontroleerd indien
het mogelijk is de motor op de tweede brandstof te laten draaien. Indien controle
van het tweede brandstofsysteem niet mogelijk is, wordt dit vermeld op de achterzijde
van het keuringsrapport. Een LPG-installatie wordt gecontroleerd met behulp van een
middel dat lekkage zichtbaar maakt, waarbij het contact moet zijn ingeschakeld.
|
lid 3.
|
Visuele controle.
|
|
|
Artikel 5.3.10
|
|
lid 1
|
–
|
lid 2, onderdelen a, b en c.
|
Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of
op een hefinrichting bevindt.
|
lid 3.
|
Visuele controle.
|
lid 4, onderdelen a, b, c en d.
|
Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of
op een hefinrichting bevindt.
|
onderdeel e.
|
Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of
op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd
of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem
wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de
koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een
controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld
op LPG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact
uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen.
|
onderdeel f.
|
Visuele controle
|
onderdeel g.
|
Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of
op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd
of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt het contact uitgeschakeld en wordt
gecontroleerd of de bekrachtiging wegvalt.
|
lid 5.
|
De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.
|
lid 6.
|
Visuele controle.
|
Leden 7, 8 en 9.
|
De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.
|
|
|
Artikel 5.3.11
|
|
lid 1.
|
Visuele en auditieve controle, terwijl de bedrijfsauto zich met draaiende motor boven
een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
|
lid 2.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|
leden 3 en 4.
|
–
|
lid 5.
|
-
1. Controle op de hier genoemde gehaltes is niet noodzakelijk indien een controle op
grond van artikel 5.3.11. zesde lid, van het Voertuigreglement heeft plaatsgevonden.
-
2. De controle geschiedt door meting aan een stilstaande bedrijfsauto met een koolmonoxidemeter
die ten minste gedurende de door de fabrikant van de koolmonoxidemeter opgegeven opwarmtijd
onder elektrische spanning heeft gestaan.
-
3. Bij de meting moet de omgevingstemperatuur hoger zijn dan 0°C. Vóór elke meting wordt
het nulpunt van de koolmonoxidemeter gecontroleerd en zo nodig bijgesteld.
-
4. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of:
-
a. de motor met stationair toerental draait en op bedrijfstemperatuur is, en
-
b. de carterontluchting op het voertuig is aangesloten.
-
5. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem in goede staat verkeert,
waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen van de monsternameslang
en de sonde.
-
6. De sonde wordt ten minste 0,30 m in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht.
De eindwaarde van een meting wordt gelijkgesteld met de waarde die na 30 seconden
is bereikt.
-
7. Indien het uitlaatsysteem meer dan één uitmonding heeft, wordt de sonde achtereenvolgens
in elke uitmonding ingebracht; het rekenkundig gemiddelde van de gevonden waarden
geldt als het te bepalen gehalte.
-
8. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met meer dan één brandstofsysteem, hoeft de controle
alleen te worden uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof, zoals
deze is vermeld op het kentekenbewijs.
|
lid 6.
|
-
1. De wijze van keuren bij de punten 2 tot en met 7 bij het vijfde lid is van toepassing.
-
2. Het stationaire toerental moet liggen tussen de voor het desbetreffende type bedrijfsauto
in het boekwerk APK-milieukeuringseisen aangegeven waarden. Dit wordt gecontroleerd
met behulp van een toerenteller.
Zo nodig wordt het toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen. Na de
meting wordt, indien nodig, het toerental weer op de oorspronkelijke waarde teruggebracht.
|
lid 7.
|
-
1. De wijze van keuren bij de punten 2 tot en met 7 bij het vijfde lid is van toepassing.
-
2. Het stationaire toerental moet, indien een minimum- en maximumwaarde op de sticker
is aangegeven, tussen de aangegeven waarden liggen. Indien slechts één toerental op
de sticker is aangegeven, mag het stationair toerental ten hoogste 50 omwentelingen
per minuut van deze waarde afwijken. Dit wordt gecontroleerd met behulp van een toerenteller.
Zo nodig wordt het toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen. Na de
meting wordt, indien nodig, het toerental weer op de oorspronkelijke waarde teruggebracht.
-
3. Het CO-gehalte moet, indien een minimum- en maximum CO-waarde op de sticker is aangegeven,
tussen de aangegeven waarden liggen. Indien slechts één CO-waarde op de sticker is
aangegeven, mag deze waarde niet worden overschreden.
-
4. Indien geen sticker aanwezig is, is de waarde, genoemd onder c van het vijfde lid
van toepassing. Als de bedrijfsauto in dat geval is voorzien van een brandstofdoseringssysteem
dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte
in de uitlaatgassen, geldt de waarde, genoemd onder d van het vijfde lid.
|
lid 8.
|
-
1. De controle geschiedt door meting aan een stilstaande bedrijfsauto met een uitlaatgastester
met lambda-bepaling die ten minste gedurende de door de fabrikant van de uitlaatgastester
opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan.
-
2. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem in goede staat verkeert,
waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen van de monsternameslang
en de sonde.
-
3. De sonde wordt op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende
uitlaatgastester in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. Eventuele aanwijzingen
in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken sonde moeten worden gevolgd.
-
4. Indien het uitlaatsysteem meer dan één uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot
één uitmonding.
-
5. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met meer dan één brandstofsysteem, behoeft de
controle alleen te worden uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof
zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs.
-
6. Het verhoogd toerental moet worden gecontroleerd met behulp van een toerenteller.
Eventuele aanwijzingen in de handleiding moeten worden gevolgd.
-
7. De meting geschiedt op de wijze zoals bepaald in artikel 2.3.10 van de Regeling permanente
eisen.
|
lid 9.
|
–
|
lid 10.
|
-
1. De controle geschiedt door meting aan een stilstaande bedrijfsauto met een roetmeter
die ten minste gedurende de door de fabrikant van de roetmeter opgegeven opwarmtijd
onder elektrische spanning heeft gestaan.
-
2. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem en de verbindingskabels
in goede staat verkeren, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen.
-
3. De sonde wordt op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende
roetmeter in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. Eventuele aanwijzingen
in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken sonde moeten worden gevolgd.
-
4. Indien het uitlaatsysteem meer dan één uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot
één uitmonding.
-
5. De motorolietemperatuur wordt gemeten met behulp van een temperatuuropnemer welke
op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende roetmeter in
de motor wordt ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking
tot de te gebruiken temperatuuropnemer moeten worden gevolgd. De temperatuuropnemer
behoeft niet te worden ingebracht indien duidelijk is dat de motorolie op de vereiste
temperatuur is.
-
6. Het stationair toerental en afregeltoerental moeten worden gecontroleerd met behulp
van een toerenteller. Zo nodig wordt het stationair toerental afgesteld alvorens met
de meting wordt begonnen. Eventuele aanwijzingen in de handleiding moeten worden gevolgd.
-
7. De meting geschiedt op de wijze zoals bepaald in de artikelen 2.3.11 en 2.3.12 van
de Regeling permanente eisen.
|
lid 11.
|
Visuele controle.
|
|
|
Artikel 5.3.12.
|
|
lid 1.
|
Visuele controle.
|
lid 2.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|
|
|
Artikel 5.3.13.
|
|
lid 1.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt
de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente
eisen.
|
lid 2.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|
lid 3.
|
–
|
|
|
4. Krachtoverbrenging
|
Artikel 5.3.15
|
|
Lid 1.
|
-
1. De afleesbaarheid wordt visueel gecontroleerd waarbij de verlichting wordt ingeschakeld.
-
2. Indien op grond van een ander keuringsvoorschrift een rijproef wordt uitgevoerd, wordt
daarbij de werking van de snelheidsmeter gecontroleerd.
|
lid 2.
|
Visuele controle aan de hand van het installatieplaatje.
|
lid 3.
|
Visuele controle of het installatieplaatje de juiste snelheid aangeeft.
|
lid 4.
|
Visuele controle van alle zichtbare aansluitingen en verbindingen.
|
lid 5.
|
Visuele controle.
|
lid 6.
|
Visuele controle.
|
lid 7.
|
-
1. De geldigheidsduur op het installatieplaatje wordt visueel gecontroleerd.
-
2. Visuele controle van de verzegeling van het installatieplaatje.
-
3. Bij twijfel meting van de bandenomtrek.
-
4. Visuele controle van alle zichtbare aansluitingen en verbindingen.
|
|
|
Artikel 5.3.16
|
|
lid 1.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt
de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente
eisen.
Een volledig doorgescheurde flexibele koppeling is toegestaan mits de aandrijfas op
zijn plaats blijft.
|
lid 2.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|
lid 3.
|
–
|
|
|
5. Assen
|
Artikel 5.3.18
|
|
lid 1.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt
de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente
eisen.
|
lid 2.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|
lid 3.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Bij een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500
kg, wordt in het geval van twijfel een rijproef uitgevoerd.
|
lid 4.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|
lid 5.
|
–
|
|
|
Artikel 5.3.19
|
|
lid 1.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|
lid 2.
|
-
1. De wijze van keuren bij het eerste lid is van toepassing.
-
2. Voor het zichtbaar maken van:
-
a. axiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel ontlast en op
en neer bewogen dan wel ontlast en langzaam weer belast;
-
b. radiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel gedeeltelijk
ontlast en handmatig dan wel met behulp van een spelingsdetector bewogen;
-
c. axiale en radiale speling van fuseekogels en overige kogelgewrichten wordt elke kogel
ten opzichte van de draagarm in elke richting bewogen; bij deze controle moet de stand
van de wielophanging zoveel mogelijk overeenkomen met de rijpositie en moeten de kogels
zoveel mogelijk onbelast zijn;
-
d. radiale speling van de overige draaipunten wordt elk draaipunt in radiale richting
ten opzichte van de bevestiging bewogen met behulp van een spelingsdetector dan wel
handmatig.
-
3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.
-
4. Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met 2.5.4 van de Regeling permanente
eisen van toepassing.
|
lid 3.
|
Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats terwijl de
bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
|
lid 4.
|
–
|
|
|
Artikel 5.3.20
|
|
lid 1.
|
-
1. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
-
2. Voor de controle van de speling moet elk wiel vrij kunnen ronddraaien en wordt elk
wiel met de hand of met behulp van een hefboom, bijvoorbeeld een koevoet, haaks op
de draairichting bewogen.
-
3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.
-
4. De meting vindt plaats op een zo groot mogelijke afstand van de hartlijn van de as.
-
5. Bij bestuurde wielen moet:
-
a. één maal in ongeremde toestand voor de bepaling van de speling van de wiellager en
de fusee tezamen, en
-
b. één maal in geremde toestand voor de bepaling van de speling van de fusee, worden
gemeten.
-
6. Het verschil tussen de in punt 5 bedoelde waarden is de wiellagerspeling.
-
7. Op de speling is artikel 2.5.5 van de Regeling permanente eisen van toepassing.
|
lid 2.
|
Visuele en auditieve controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid, al dan niet met
behulp van apparatuur. Indien het een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa
van niet meer dan 3500 kg betreft, wordt zonodig een rijproef uitgevoerd.
|
lid 3.
|
–
|
|
|
Artikel 5.3.21
|
|
lid 1
|
Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de keuring hebben plaatsgevonden.
|
lid 2
|
In geval van twijfel wordt gemeten.
|
Artikel 5.3.22
|
In geval van twijfel worden de afstanden gemeten met een meetmiddel met voldoende
bereik.
|
|
|
Artikel 5.3.23
|
[Red: Vervallen.]
|
|
|
Artikel 5.3.24
|
|
leden 1 en 2.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt en het wiel vrij kan ronddraaien.
|
|
|
Artikel 5.3.25
|
Visuele controle.
|
|
|
Artikel 5.3.26
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|
|
|
6. Ophanging
|
Artikel 5.3.27
|
|
lid 1.
|
Visuele controle.
|
leden 2 en 3.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid.
|
lid 4.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt de profieldiepte
gemeten met de profieldieptemeter.
|
lid 5.
|
De wijze van keuren bij het tweede en derde lid is van toepassing.
|
lid 6.
|
Visuele controle.
|
lid 7.
|
Visuele controle, waarbij artikel 2.6.1 van de Regeling permanente eisen van toepassing
is.
|
lid 8.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|
lid 9.
|
–
|
|
|
Artikel 5.3.28
|
|
lid 1.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Indien het een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer
dan 3500 kg betreft, wordt zonodig een rijproef uitgevoerd.
|
lid 2.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de
controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente
eisen.
|
lid 3.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt, Een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500
kg wordt zo mogelijk enkele malen ingeveerd en zonodig aan een rijproef onderworpen.
|
lid 4.
|
De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.
|
lid 5.
|
–
|
|
|
7. Stuurinrichting
|
Artikel 5.3.29
|
|
lid 1.
|
Visuele controle waarbij, met de wielen in de stand van rechtuitrijden, het stuurwiel
naar links en naar rechts wordt gedraaid met een hoekverdraaing van ten hoogste 30°,
zo nodig met draaiende motor. De bestuurde wielen moeten hierbij van stand veranderen.
|
lid 2.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt waarbij de stuurbekrachtiging buiten werking is gesteld. De bestuurde wielen
worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand bewogen waarbij de bestuurde
wielen gedeeltelijk mogen worden ontlast.
|
lid 3.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Het stuurwiel wordt met krachtige korte bewegingen naar links en naar rechts
gedraaid, waarbij de massa van de bedrijfsauto op de wielen rust. Indien sprake is
van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals
bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.
|
lid 4.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Hierbij wordt het stuurwiel langzaam naar links en naar rechts gedraaid en
axiaal bewogen.
|
lid 5.
|
De wijze van keuren bij het vierde lid is van toepassing. Op scheuren dan wel het
loslaten van de vulcanisatie is artikel 2.7.2 van de Regeling permanente eisen van
toepassing.
|
lid 6.
|
-
1. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
-
2. Voor het zichtbaar maken van:
-
a. radiale speling wordt het stuurwiel met krachtige, korte bewegingen naar links en
naar rechts gedraaid terwijl de massa van de bedrijfsauto op de wielen rust;
-
b. axiale speling worden op de stuurkogel of stuurverbinding trek- en drukkrachten uitgeoefend.
-
3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.
-
4. Op de speling is artikel 2.7.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing.
|
lid 7.
|
Visuele controle, indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, terwijl de bedrijfsauto
zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
|
lid 8.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand
bewogen.
|
lid 9.
|
–
|
|
|
8. Reminrichting
|
Artikel 5.3.31
|
|
lid 1, onderdeel a.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de
controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente
eisen.
|
onderdeel b.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Indien sprake is van corrosie aan de remleiding of remschijf zijn de artikelen
2.8.2 en 2.8.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing.
|
onderdeel c.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|
onderdeel d.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt en het remsysteem onder druk wordt gezet, hierna aangeduid met “drukproef”.
Het rempedaal wordt, bij een hydraulisch remsysteem langzaam, ingetrapt totdat een
kracht van 700 N (70 kg) op het pedaal wordt uitgeoefend. Deze kracht wordt gedurende
ongeveer 10 seconden uitgeoefend waarbij het pedaal niet op de aanslag mag komen.
Indien een rembekrachtiger aanwezig is, wordt de drukproef uitgevoerd met draaiende
motor.
|
lid 2.
|
-
1. Voor de controle van de vacuüm-rembekrachtiger wordt bij uitgeschakelde motor allereerst
de vacuümvoorraad opgebruikt door het rempedaal meerdere malen in te trappen. Vervolgens
wordt met ingetrapt rempedaal de motor gestart waarna door de opbouw van het vacuüm
het pedaal verder moet wegzakken.
-
2. Visuele controle van de remkrachtregelaar, terwijl de bedrijfsauto zich boven een
inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld
met draaiende motor. Hierbij wordt de as eventueel ontlast.
|
lid 3.
|
Visuele controle met behulp van de dashboardmeter(s) door bij draaiende motor het
rempedaal diverse malen in te trappen.
|
lid 4.
|
Controle door het rempedaal in te trappen met een kracht van ten hoogste 700N (70kg).
|
lid 5.
|
Visuele controle.
|
lid 6, onderdeel a.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Indien een remslang is misvormd zijn de artikelen 2.8.4 en 2.8.6, tweede
lid, van de Regeling permanente eisen van toepassing.
|
onderdeel b.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of een hefinrichting
bevindt. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand
gebracht.
|
onderdeel c.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|
lid 7.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Artikel 2.8.5 van de Regeling permanente eisen is van toepassing.
|
lid 8.
|
Controle door de wielen vrij van de grond of hefinrichting met de hand rond te draaien.
|
lid 9.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
Indien de remvoering niet zonder demontage zichtbaar te maken is, moet de rem in werking
worden gesteld terwijl het wiel met de hand of met behulp van een wielspinner wordt
rondgedraaid.
Hierbij mogen geen schurende geluiden van metaal op metaal hoorbaar zijn.
|
lid 10.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|
lid 11.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. De hoezen worden gecontroleerd voor zover dit mogelijk is zonder demontage.
|
lid 12.
|
Het contact wordt ingeschakeld waarbij het waarschuwingslampje moet gaan branden.
Vervolgens wordt de motor gestart. Wanneer het waarschuwingslampje uitgaat functioneert
het systeem. Indien het een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet
meer dan 3500 kg betreft, wordt zonodig een rijproef uitgevoerd.
|
lid 13.
|
–
|
|
|
Artikel 5.3.32
|
|
lid 1.
|
Visuele controle.
|
lid 2.
|
Visuele en auditieve controle, waarbij de werking op één van de volgende manieren
wordt gecontroleerd:
-
a. indien het remvloeistofreservoir is voorzien van een vlotter wordt deze omlaag gedrukt
dan wel de dop losgeschroefd en opgelicht;
-
b. het contact wordt ingeschakeld, waarbij indien noodzakelijk de motor wordt gestart,
en de parkeerrem wordt aangetrokken;
-
c. de daartoe bestemde schakelaar wordt bediend.
|
lid 3.
|
Visuele controle, waarbij het remvloeistofniveau zich niet onder de minimumaanduiding
mag bevinden.
|
|
|
Artikel 5.3.33
|
Visuele of auditieve controle door om de beurt de bedrijfsremkringen leeg te laten
lopen en weer te vullen.
|
|
|
Artikel 5.3.34
|
Visuele of auditieve controle, terwijl de veerrem in werking wordt gesteld.
|
|
|
Artikel 5.3.35
|
|
lid 1, onderdelen a en b.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|
onderdeel c.
|
Visuele controle met behulp van manometers of de dashboardmeter(s), waarbij de bedrijfsremkringen
beurtelings worden ontlucht. De resterende druk in de niet ontluchte kringen moet
van een redelijk niveau zijn.
|
lid 2.
|
Visuele controle met behulp van manometers, terwijl de bedrijfsauto zich boven een
inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld.
Indien mogelijk wordt de controle ook uitgevoerd wanneer de drukluchtremkrachtregelaar
de volle druk doorstuurt. Controle op het goed functioneren kan achterwege blijven
indien een controle is uitgevoerd volgens het derde lid.
|
lid 3.
|
-
1. Visuele controle op de aanwezigheid, waarbij het merk en type van de drukluchtremkrachtregelaar
mag afwijken.
-
2. Indien ter plaatse de daadwerkelijke aslast kan worden vastgesteld, vindt de controle
van de afstelling van de drukluchtremkrachtregelaars plaats met behulp van manometers,
terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
Hierbij wordt de rem in werking gesteld waarbij de afstelling ten hoogste 0,5 bar
mag afwijken van de gegevens op de plaat.
De volgende twee afstellingen moeten ten minste worden gecontroleerd:
-
a. de stand waarin de regelaar zich bevindt behorende bij de vastgestelde aslast, en
-
b. wanneer de regelaar de volle druk doorstuurt, voorzover dit mogelijk is zonder demontage.
-
3. Indien ter plaatse de daadwerkelijke aslast niet kan worden vastgesteld, vindt een
globale controle van de afstelling van de drukluchtremkrachtregelaars plaats met behulp
van manometers, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Hierbij wordt de rem in werking gesteld.
Bij een niet maximaal belaste as wordt de werking van de regelaar gecontroleerd door:
-
a. de druk te meten die de regelaar doorstuurt in de stand waarin deze zich dan bevindt;
-
b. de afstelling te meten van de stand waarin de regelaar de volle druk doorstuurt, voorzover
mogelijk zonder demontage.
De onder punt b gemeten druk moet hoger zijn dan de druk vastgesteld onder punt a.
Indien de betreffende as nagenoeg maximaal is belast, mag de onder punt b gemeten
druk gelijk zijn aan de vastgestelde druk onder a.
|
lid 4.
|
Visuele controle, waarbij het ontwateringsventiel, indien mogelijk, moet worden bediend.
|
|
|
Artikel 5.3.36.
|
|
lid 1.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld.
|
lid 2.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld. In geval van twijfel wordt gemeten.
|
|
|
Artikel 5.3.37
|
|
lid 1.
|
Visuele controle met behulp van een manometer, waarbij de rem in werking wordt gesteld.
|
lid 2.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|
lid 3.
|
Visuele controle met behulp van een manometer.
|
lid 4.
|
Visuele controle met behulp van een manometer, waarbij de afzonderlijke inrichting
wordt bediend.
|
|
|
Artikel 5.3.38
|
|
leden 1, 2 en 3.
|
-
1. Bij de controle van de remvertraging van bedrijfsauto's met een toegestane maximum
massa van niet meer dan 3500 kg zijn de artikelen 2.8.8 tot en met 2.8.12 alsmede
de artikelen 2.8.14, 2.8.16 en 2.8.17 van de Regeling permanente eisen van toepassing.
-
2. 2. Bij de controle van de remvertraging van bedrijfsauto's met een toegestane maximum
massa van meer dan 3500 kg zijn de artikelen 2.8.8, 2.8.9, 2.8.19 tot en met 2.8.27,
alsmede de artikelen 2.8.29 tot en met 2.8.39 van de Regeling permanente eisen van
toepassing.
-
3. 3. Indien een remproef op de weg wordt uitgevoerd, moet de snelheid bij aanvang van
de remproef ongeveer 50 km/h bedragen.
|
lid 4.
|
Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt het
rempedaal licht ingetrapt en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd. Bij gebruik
van een rollenremtestbank voor de controle van de remwerking, wordt gelijktijdig hierop
gecontroleerd.
|
lid 5.
|
De controle geschiedt op de wijze zoals bepaald in artikel 2.8.52 tot en met 2.8.61
van de Regeling permanente eisen.
|
lid 6.
|
–
|
|
|
Artikel 5.3.39
|
|
lid 1.
|
Terwijl twee wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt
de parkeerrem vast aangetrokken en met behulp van de vergrendeling in deze stand gehouden,
waarna gecontroleerd wordt of elk van beide wielen wordt geremd. Bij gebruik van een
rollenremtestbank wordt gelijktijdig hierop gecontroleerd.
|
leden 2 en 3.
|
Controle op een helling dan wel op de wijze zoals bepaald in de artikelen 2.8.8, 2.8.9,
2.8.13, 2.8.15, 2.8.18, 2.8.28 en 2.8.40 van de Regeling permanente eisen.
|
|
|
Artikel 5.3.40
|
|
lid 1.
|
Visuele controle. Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting
bevinden, wordt de rem bediend en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd. Indien
gebruik wordt gemaakt van een remtestinrichting mag het verschil in remwerking tussen
de wielen op een as niet meer bedragen dan 30% van de hoogst gemeten remkracht (bovenwaarde)
waarbij de wielen niet blokkeren.
|
lid 2.
|
De controle moet plaatsvinden op een remtestinrichting of door middel van een remproef
op de weg met behulp van een remvertragingsmeter.
|
|
|
9. Carrosserie
|
Artikel 5.3.41
|
|
lid 1.
|
Visuele controle, waarbij de deuren worden geopend en gesloten.
|
lid 2.
|
Visuele controle, waarbij de motorkap of het kofferdeksel wordt geopend en gesloten.
|
lid 3.
|
Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt
de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente
eisen.
|
lid 4.
|
–
|
|
|
Artikel 5.3.42
|
|
lid 1.
|
Visuele controle. Indien de voorruit een beschadiging of verkleuring vertoont zijn
de artikelen 2.9.2 tot en met 2.9.11 van de Regeling permanente eisen van toepassing.
|
lid 2.
|
Visuele controle.
|
lid 3.
|
–
|
|
|
Artikel 5.3.43
|
|
lid 1.
|
Visuele controle. Indien bij het in werking stellen van de installatie ten minste
één stand, niet zijnde een intervalstand, werkt, blijft verdere controle achterwege.
|
leden 2 en 3.
|
Visuele controle, waarbij de installatie in werking wordt gesteld.
|
|
|
Artikel 5.3.44
|
|
leden 1 en 2.
|
Visuele controle, waarbij de installatie in werking wordt gesteld.
|
|
|
Artikel 5.3.45
|
|
lid 1.
|
Visuele controle. Op het gezichtsveld van de linker- en rechterbuitenspiegel zijn
de artikelen 2.9.12 tot en met 2.9.14 van de Regeling permanente eisen van toepassing.
|
lid 2.
|
Visuele controle.
|
lid 3.
|
Visuele controle. Op het gezichtsveld van de trottoirspiegel zijn de artikel 2.9.12
en 2.9.15 van de Regeling permanente eisen van toepassing.
|
lid 4.
|
Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
|
lid 5.
|
Visuele controle. Op het gezichtsveld van de breedtespiegel zijn de artikelen 2.9.12
en 2.9.16 van de Regeling permanente eisen van toepassing.
|
lid 6.
|
Visuele controle. Hierbij wordt de verstellingsinrichting bediend dan wel het raam
geopend, waarbij de spiegel moet kunnen worden versteld.
|
leden 7 en 8.
|
Visuele controle.
|
lid 9.
|
–
|
|
|
Artikel 5.3.46
|
|
lid 1.
|
Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt
de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente
eisen.
Indien de zitplaats in de stand waarin deze wordt aangetroffen vergrendeld is, wordt
voldaan aan de eis ten aanzien van vergrendeling.
|
lid 2.
|
–
|
|
|
Artikel 5.3.47
|
|
leden 1 en 2.
|
In geval van een kampeerauto is de controle beperkt tot de voorste zitplaatsen en
tot de overige zitplaatsen voorzover deze zijn voorzien van autogordels.
|
leden 3, 4, 5 en 6.
|
Visuele controle.
|
lid 7.
|
Visuele controle, waarbij een eventuele rolgordel volledig wordt uitgetrokken. Indien
sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle zoals
bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.
|
lid 8.
|
Visuele controle. Hierbij wordt de gordel in de sluiting gebracht. Indien de gordel
is voorzien van een oprolmechanisme wordt de gordel omgedaan. De blokkering wordt
gecontroleerd door te rukken aan de gordel; indien dit geen uitsluitsel biedt, moet
bij een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg tijdens
een remproef op de weg het blokkeren van de gordel worden gecontroleerd.
|
lid 9.
|
–
|
|
|
Artikel 5.3.47a
|
|
leden 1 en 2.
|
Visuele controle.
|
|
|
Artikel 5.3.48
|
|
leden 1, 2 en 3.
|
Visuele controle, waarbij in geval van twijfel wordt gemeten.
|
lid 4.
|
Visuele controle, waarbij de artikelen 2.9.18 tot en met 2.9.22 en artikel 2.9.30
van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn.
|
lid 5.
|
Visuele controle, waarbij de artikelen 2.9.23 tot en met 2.9.30 van de Regeling permanente
eisen van toepassing zijn.
|
leden 6 en 7.
|
Visuele controle.
|
lid 8.
|
–
|
|
|
Artikel 5.3.49
|
|
leden 1 tot en met 5.
|
Visuele controle, waarbij in geval van twijfel wordt gemeten.
|
leden 6, 7 en 8.
|
Visuele controle.
|
lid 9.
|
Visuele controle.
|
leden 10 tot en met 12.
|
Visuele controle, waarbij in geval van twijfel wordt gemeten.
|
leden 13 tot en met 15.
|
Visuele controle.
|
|
|
10. Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen
|
Artikel 5.3.51
|
|
onderdelen a tot en met l.
|
Visuele controle.
|
onderdeel m.
|
Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
|
onderdeel n.
|
Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.3 van de Regeling permanente
eisen van toepassing zijn. In geval van twijfel wordt gemeten.
|
onderdeel o.
|
Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.5 tot en met 2.10.7 van de Regeling permanente
eisen van toepassing zijn. In geval van twijfel wordt gemeten.
|
onderdeel p.
|
Visuele controle, waarbij artikel 2.10.9 van de Regeling permanente eisen van toepassing
zijn.
|
|
|
Artikel 5.3.53
|
|
lid 1.
|
Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. Voor de
controle van de achteruitrijlichten wordt de achteruitrijversnelling en zo nodig het
contact ingeschakeld. Indien noodzakelijk, wordt achteruit gereden.
|
leden 2 tot en met 7.
|
Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.
|
lid 8.
|
Visuele controle.
|
Artikel 5.3.55
|
|
lid 1.
|
Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. De schakelaar
moet automatisch in de ingeschakelde stand blijven staan.
|
lid 2.
|
Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt
de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente
eisen.
|
lid 3.
|
Visuele controle. Indien het glas is beschadigd of bewerkt is artikel 2.10.12 van
de Regeling permanente eisen van toepassing.
|
lid 4.
|
Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.
|
leden 5 en 6.
|
Visuele controle.
|
lid 7.
|
–
|
|
|
Artikel 5.3.56
|
|
lid 1.
|
-
1. De stand van de lichtbundel van het dimlicht wordt gecontroleerd met behulp van een
koplamptestapparaat, waarbij de bedrijfsauto en het koplamptestapparaat op een vlakke
en horizontale vloer zijn geplaatst.
-
2. Bij de controle bedoeld in punt 1 moeten:
-
a. de voorwielen in de stand van rechtuitrijden staan,
-
b. de banden op de juiste spanning zijn, en moet
-
c. de handrem los staan.
-
3. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met een inrichting waarmee de dimlichtafstelling
eenvoudig aan de beladingstoestand kan worden aangepast, moet tijdens de controle
deze afstelinrichting staan op de stand die overeenkomt met de beladingstoestand.
-
4. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met een automatische niveauregeling, wordt de
controle uitgevoerd met stationair draaiende motor. Een eventuele bedieningsmogelijkheid
moet in de normale rijstand staan.
|
lid 2.
|
Visuele controle. Indien de reflector is aangetast is artikel 2.10.14 van de Regeling
permanente eisen van toepassing.
|
lid 3.
|
–
|
|
|
Artikel 5.3.57
|
|
lid 1, onderdeel a.
|
Visuele controle.
|
onderdeel b.
|
Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
|
onderdelen c, d en e.
|
Visuele controle.
|
onderdeel f.
|
Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
|
onderdeel g.
|
Visuele controle.
|
onderdeel h.
|
Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
|
onderdeel i.
|
Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.4 van de Regeling permanente
eisen van toepassing zijn.
|
onderdelen j tot en met n.
|
Visuele controle.
|
leden 2 tot en met 6.
|
Visuele controle.
|
lid 7.
|
–
|
|
|
Artikel 5.3.59
|
|
leden 1, 2, 3, 4 en 5.
|
Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.
|
lid 6.
|
De wijze van keuren bij het tweede, derde en vierde lid van artikel 5.3.55, van het
Voertuigreglement is van toepassing.
|
lid 7.
|
De wijze van keuren bij het eerste tot en met vijfde lid van artikel 5.3.55, van het
Voertuigreglement is van toepassing.
|
|
|
Artikel 5.3.61
|
|
lid 1.
|
Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
|
lid 2.
|
–
|
|
|
Artikel 5.3.62
|
Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.
|
|
|
Artikel 5.3.63
|
Visuele controle.
|
|
|
Artikel 5.3.64
|
Visuele controle.
Bij bedrijfsauto's die zijn voorzien van een kenteken bevattende de lettergroep CD
of CDJ of de lettergroep BN of GN en twee groepen van twee cijfers dan wel de vermelding
‘Afgegeven ex art. 16, tweede lid, RKR inzake afwijkende koplampen’ onder bijzonderheden
op het kentekenbewijs, mogen zijn voorzien van dimlichten met een afwijkend lichtbeeld.
Het dimlicht wordt niet als verblindend aangemerkt indien deze als volgt is afgesteld:
Globaal mag het geprojecteerde lichtste vlak, voor zowel een beladen als een onbeladen
voertuig, zich niet bevinden boven de horizontale lijn die overeenkomt met een daling
van 2 cm/m van de lichtbundel ten opzichte van het midden van de koplamp.
Tevens mag het midden van dit vlak zich niet duidelijk links bevinden van:
|
|
|
Artikel 5.3.65
|
Visuele controle. Indien verlichtingsarmaturen aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven
dan wel toegestaan, moet de bedrading van deze armaturen zijn losgenomen en het lampje
zijn verwijderd.
|
|
|
11. Verbinding tussen bedrijfsauto en aanhangwagen
|
Artikel 5.3.66
|
|
lid 1.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de
controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente
eisen.
|
lid 2.
|
Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
|
|
|
Artikel 5.3.67
|
-
1. Het bolvormige gedeelte wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.
-
2. Een afneembare kogel wordt, indien aanwezig, verwijderd en wederom aangebracht.
|
|
|
Artikel 5.3.68
|
|
lid 1.
|
Het kontaktgedeelte van de pen met het trekoog wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.
|
lid 2, onderdeel a.
|
De pen wordt omhoog bewogen met behulp van bijvoorbeeld een schroevedraaier, waarbij
de koppeling gesloten moet zijn en de handborg of controlestift voor zover mogelijk
buiten werking moet zijn gesteld, teneinde de speling in het sluitingsmechanisme en
de bovenste lagerbus van de pen bij de beoordeling te betrekken.
In geval van twijfel wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.
|
onderdeel b.
|
In geval van twijfel meten met bijvoorbeeld een stukje haaks omgezet rondstaal van
2 mm.
|
onderdeel c.
|
Visuele controle.
|
onderdeel d.
|
Visuele controle, terwijl de koppeling wordt geopend en gesloten.
|
onderdeel e.
|
De trekstang wordt op- en neerwaarts en van links naar rechts bewogen. In geval van
twijfel wordt gemeten met bijvoorbeeld een stukje haaks omgezet rondstaal van 2 mm.
|
onderdeel f.
|
De trekstang wordt axiaal bewogen.
|
onderdeel g.
|
Visuele controle. Een eventuele stofkap wordt verwijderd.
|
onderdeel h.
|
Visuele controle.
|
|
|
Artikel 5.3.69
|
|
lid 1.
|
In geval van twijfel wordt met behulp van een geschikt meetmiddel en een aanliggende
stalen rei in alle richtingen over het hart van de schotel gemeten.
|
lid 2.
|
Visuele controle.
|
lid 3.
|
Controleren met behulp van:
-
a. een standaard pen van 2 inch, die voldoet aan de nieuwmaat toleranties en voorzien
is van een vlakke plaat waarbij het uitstekende deel van de pen een hoogte heeft van
ten minste 82,5 en ten hoogste 82,7 mm, dan wel
-
b. een oplegger met een pen van 2 inch daarbij rekening houdend met een eventuele gemeten
slijtage van de pen.
In geval van twijfel wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.
|
lid 4.
|
Visuele controle.
|
lid 5.
|
Visuele controle terwijl de sluit- en borginrichting wordt geopend en gesloten.
|
|
|
Artikel 5.3.70
|
Visuele controle, waarbij de artikelen 2.11.2, 2.11.4 en 2.11.8 van de Regeling permanente
eisen van toepassing zijn.
|
|
|
12. Diversen
|
Artikel 5.3.71
|
|
lid 1.
|
Visuele en auditieve controle, waarbij de hoorn in werking wordt gesteld.
|
leden 2 en 3.
|
Visuele en auditieve controle.
|