Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 1 juli
1994, nr. MLB/J/OP/94.1996, gedaan mede namens Onze Minister-President, Minister van
Algemene Zaken;
Gelet op de artikelen 33, 37b, 39b, 39c, vierde lid, 39h, eerste lid, 41a, tweede en derde lid, 41c, eerste lid, onderdeel a, 42, vijfde lid, 43b, tweede lid, 51a, eerste lid, 51b, tweede lid, 51d, tweede lid, 51e, onderdeel b, 51f, eerste lid, onderdeel b, en vierde lid, onderdelen a en b, 57, vijfde lid, 58, derde en vierde lid, 71c, eerste lid, 99, vijfde lid, 99a, vierde lid, 106, eerste lid, 108, vijfde lid, 108e, eerste lid, 109, vierde lid, en 112, tweede lid, van de Mediawet;
Gelet op artikel VI van de wet van 28 april 1994 (Stb. 385), houdende wijziging van bepalingen van de Mediawet in verband met het versterken van de organisatie van de landelijke publieke omroep
en het bieden van langdurige zekerheid aan omroepinstellingen;
De Raad van State gehoord (advies van 8 december 1994, nr. W13.94.0429);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
van 16 december 1994, nr. MLB/J/OP/94.3628, uitgebracht mede namens Onze Minister-President,
Minister van Algemene Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan: