Wat betreft de mogelijkheden om op dit moment te komen tot invoering van een bepaalde
vorm van referendum, is met name het volgende van belang.
Binnen het bestaande (grond)wettelijk kader zijn beslissende referenda niet toegestaan.
Raadplegende referenda zijn, met inachtneming van bepaalde grenzen, wel mogelijk.
Voorwaarde hierbij is dat het primaat van de gemeenteraad, zoals neergelegd in de
Grondwet en de Gemeentewet, niet wordt aangetast.
Bij koninklijk besluit van 2 november 1993 (Stb. 1993, 589) is een referendum-verordening
van de gemeente Arnhem geschorst. In deze verordening is een raadplegend referendum
op initiatief van de raad geregeld. Bij het besluit van de raad tot het houden van
een referendum kunnen raadsleden aangeven dat zij zich gebonden zullen achten aan
de uitslag van het referendum. Tijdens de schorsing is onderzocht of het besluit van
de gemeenteraad van Arnhem, danwel onderdelen daarvan, wegens strijd met het recht
en/of het algemeen belang moesten worden vernietigd. Daarbij is nagegaan of het besluit
in overeenstemming is met de Grondwet en de Gemeentewet.
In het onderzoek van de Arnhemse verordening was de kernvraag of de vorm van zelfbinding
het karakter van het referendum zodanig wijzigt, dat niet van een raadplegend, maar
van een beslissend referendum (dat in strijd met de Grondwet wordt geacht) moet worden
gesproken. Deze vraag is negatief beantwoord. De raad zelf beslist per geval of een
raadplegend referendum wordt gehouden. Ieder raadslid zelf beslist per geval of hij
via zelfbinding zijn vrije beslissingsruimte inperkt.
Daarbij bestaat de mogelijkheid dat het raadslid voorwaarden verbindt aan zijn zelfbinding.
Bovendien eist de verordening een finale besluitvorming door de raad. De raad heeft
dus steeds het laatste woord.
Ten aanzien van de Arnhemse verordening is voorts nagegaan of de zelfbinding van een
raadslid zich verdraagt met artikel 129, zesde lid, van de Grondwet en artikel 27
van de Gemeentewet die bepalen dat de leden van de raad stemmen zonder last of ruggespraak.
Daarbij is overwogen dat de ratio van het verbod van last en ruggespraak is dat de
volksvertegen-woordiger naar eigen overtuiging handelt en bij stemmingen niet is gebonden
aan een lastgeving; dat wil zeggen dat een andere persoon of een andere instantie
hem geen rechtens bindende instructies kan opleggen met betrekking tot zijn stemgedrag.
Bij een vorm van zelfbinding als in de Arnhemse verordening, is hiervan geen sprake.
Het individuele raadslid is immers in volle vrijwilligheid de zelfbinding aangegaan.
Het raadslid aanvaardt alleen een politieke binding aan de uitspraak van de kiezers.
De conclusie van het onderzoek was dat de Arnhemse verordening niet in strijd is met
de Grondwet en Gemeentewet of in strijd is met het algemeen belang, en dat de schorsing
diende te worden opgeheven. Bij koninklijk besluit van 21 september 1994 (Stb. 1994,
735) is zulks geschied.
Uit het voorgaande vloeit voort dat een regeling van raadplegende referenda in elk
geval binnen de bestaande (grond)wettelijke kaders blijft indien aan de volgende voorwaarden
is voldaan:
-
– het is de gemeenteraad die per geval beslist of een raadplegend referendum wordt gehouden;
-
– ieder raadslid beslist per referendum individueel in hoeverre hij zich aan de uitslag
van het referendum gebonden zal achten;
-
– de gemeenteraad neemt een definitief besluit over het onderwerp van het referendum,
nadat het referendum is gehouden.
Voorzover in uw gemeente een regeling van raadplegende referenda is vastgesteld, verzoek
ik u na te gaan of deze regeling voldoet aan bovenvermelde voorwaarden en zonodig
de regeling daarmee in overeenstemming te brengen.