Wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden sector Rijk per 1 januari c.q. 1 april 1996

Geraadpleegd op 15-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2002 en zichtdatum 14-12-2024.
Geldend van 22-12-1995 t/m heden

Wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden sector Rijk per 1 januari c.q. 1 april 1996

«Circulaire aan de ministers»

Inleiding

Deze circulaire op het terrein van de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de sector Rijk betreft de hieronder genoemde aangelegenheden. De onderdelen A tot en met E zijn van belang met ingang van 1 januari 1996. Onderdeel F betreft een wijziging met ingang van 1 april 1996.

Onderdeel A: Protocol aanstellingskeuringen.

Onderdeel B: Toepassing verhaal van pensioenpremies en van vut-bijdrage indien de ambtenaar (langdurig) is ontheven van de uitoefening van zijn betrekking.

Onderdeel C: Aanpassing van diverse bedragen en percentages, te weten:

Onderdeel D: Wijziging van het salarisgrensbedrag voor de toekenning van de distorsietoeslag.

Onderdeel E: Enkele mededelingen, te weten over:

  • 1. de hoogte van de eindejaarsuitkering ingaande 1 januari 1996;

  • 2. de hoogte van het maximum-spaarloonbedrag in 1996;

  • 3. de bedragen van het wettelijk minimum(jeugd)loon ingaande 1 januari 1996.

Onderdeel F: Wijziging van het Besluit inkomenstoeslag rijkspersoneel met ingang van 1 april 1996.

Voor de goede orde merk ik op dat over de invoering van de WAO-conforme uitkering bij de sector Rijk per 1 januari 1996 dezer dagen een afzonderlijke circulaire verschijnt. Voorts vermeld ik dat in de loop van de maand januari 1996 een circulaire zal verschijnen over de wijzigingen met betrekking tot personele aspecten van reorganisatie bij de sector Rijk.

A. Protocol aanstellingskeuringen

Met de centrales is overeenstemming bereikt over een wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) per 1 januari 1996, voor wat de aanstellingskeuring betreft. Een en ander betekent dat uitsluitend een aanstellingskeuring zal mogen plaatsvinden indien daartoe een wettelijke verplichting bestaat, danwel indien een dergelijk onderzoek op grond van de functie-eisen die in medische termen kunnen worden vertaald, naar het oordeel van de betrokken minister noodzakelijk is.

Een voorlopige inventarisatie van functies binnen de sector Rijk waarvoor een wettelijke verplichting tot het keuren bij aanstelling bestaat, is door de Rijks bedrijfsgezondheids- en bedrijfsveiligheidsdienst gepleegd en binnen uw departement bekend. Over de inventarisatie van functies waarvoor naar het oordeel van de betrokken minister een geneeskundig onderzoek bij de aanstelling noodzakelijk is, zijn inmiddels afspraken gemaakt. Bij een aantal ministeries is de samenstelling van de lijst van betrokken functies inmiddels afgerond; bij andere ministeries wordt nog aan het samenstellen van die lijst gewerkt.

Voor de goede orde wijs ik erop dat de algemene maatregel van bestuur waarbij het ARAR zal worden gewijzigd niet voor 1 januari 1996 in het Staatsblad wordt gepubliceerd. Aan de AmvB zal echter terugwerkende kracht worden verleend tot en met 1 januari 1996 zodat u vooruitlopende op de bedoelde AmvB het keuren van personeelsleden bij aanstelling dient te beperken tot de categorieën van personeel waarvoor een wettelijke verplichting geldt en de functies die zijn opgenomen op de lijst van functies waarvoor naar het oordeel van de betrokken minister een geneeskundig onderzoek bij de aanstelling noodzakelijk is.

In dat verband vermeld ik nog dat de risicowerende bepaling (artikel N 5 van de Abp-wet) per 1 januari 1996 zal worden vervangen door artikel 15.2 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP. Op grond van artikel 15.2 geldt dat het bestuur van het Abp de bevoegdheid heeft om zijn risio te weren in het geval een ambtenaar is tewerkgesteld in strijd met een over hem uitgebracht medisch advies. In het geval een ambtenaar zonder dat hij bij zijn aanstelling wordt gekeurd, wordt aangesteld, is er met andere woorden geen sprake van enige risico-wering. Benadrukt moet overigens worden dat de term medisch advies in artikel 15.2 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP zowel kan slaan op het medisch advies naar aanleiding van een aanstellingskeuring als het medisch advies – dat overigens aan de werkgever moet zijn uitgebracht – naar aanleiding van een geneeskundig onderzoek na de aanstelling (intrede-onderzoek).

Het ontwerp van bedoelde ARAR-wijziging zend ik u zo spoedig mogelijk toe.

B. Toepassing verhaal van pensioenpremies en van vut-bijdrage indien de ambtenaar (langdurig) is ontheven van de uitoefening van zijn betrekking

Op 15 maart 1995 is – op basis van de ontwerp-Wet privatisering ABP – de Pensioenovereenkomst aangegaan tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en de centrales van overheidspersoneel die deel uitmaken van de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken. Naar de inhoud van die overeenkomst, waarvan ik een kopie hierbij voeg, verwijs ik u kortheidshalve. Voor deze overeenkomst geldt het voorbehoud dat het ontwerp van de Wet privatisering ABP tot wet wordt verheven en 1 januari 1996 in werking treedt. Bedoeld wetsvoorstel is thans in behandeling bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

Bij artikel 3 van genoemde overeenkomst wordt geregeld welk verhaal van pensioenpremies op de ambtenaar zal worden toegepast ingaande 1 januari 1996.

Met name vestig ik uw aandacht op het zevende lid van genoemd artikel 3, waarin is bepaald dat in het geval de overheidswerknemer, anders dan voor het vervullen van een politieke functie waarin pensioenaanspraken worden verkregen, verzoekt geheel of gedeeltelijk te worden ontheven van zijn betrekking, de overheidswerkgever als voorwaarde kan stellen dat de door de werkgever verschuldigde pensioenpremies geheel, onderscheidenlijk voor een groter deel dan 25% ten laste van de werknemer worden gebracht.

Thans geldt in een groot aantal van zulke gevallen dat een verhaal wordt toegepast ter grootte van de werkgeversbijdrage. Dit volgt òf rechtstreeks uit artikel 3, tweede lid, van het huidige Verhaalsbesluit ABP (indien de ontheffing – voor een langere periode dan veertien aaneengesloten kalenderdagen – uitsluitend in het persoonlijk belang van de ambtenaar plaatsvindt) òf uit de voorwaarden waaronder op basis van de circulaires van de Minister van Binnenlandse Zaken van 26 mei 1975, AB75/U776 en van 28 februari 1979, AB79/U387, het buitengewoon verlof van lange duur in verband met functie-aanvaarding bij internationale organisaties wordt verleend.

Het ligt in mijn voornemen de totstandkoming van een regeling te bevorderen, waarbij voor de gehele sector Rijk ter uitvoering van artikel 3, zevende lid, van de Pensioenovereenkomst regels worden gesteld. Dit om te bereiken dat in casu binnen de sector Rijk, mede in verband met de gewenste cohesie op het terrein van de arbeidsvoorwaarden, gelijke gevallen in beginsel gelijk worden behandeld. Zo’n regeling heeft dan voorts als voordeel dat niet telkens door de betrokken werkgever een beslissing zou moeten worden genomen, gelet op de hem in genoemd artikellid verleende bevoegdheid. Voor de totstandbrenging van die regeling zou ik echter de resultaten willen afwachten van een herijking van de voorwaarden waaronder buitengewoon verlof van lange duur wordt verleend.

In afwachting daarvan verzoek ik u ingaande 1 januari 1996 voor de toepassing van artikel 3, zevende lid, van de Pensioenovereenkomst vooralsnog de thans geldende gedragslijn aan te houden, opdat ook in nieuwe gevallen van buitengewoon verlof van lange duur als hierboven bedoeld een verhaal wordt toegepast ter grootte van de door de werkgever verschuldigde pensioenpremies.

In samenhang hiermee merk ik voorts op dat door het bestuur van de Stichting Vut-fonds overheidspersoneel ingaande 1 januari 1996 ten aanzien van het verhaal van de vut-bijdrage naar verwachting vergelijkbare bepalingen zullen worden gesteld als voorkomen in artikel 3 van de Pensioenovereenkomst ten aanzien van het verhaal van pensioenpremies, inclusief de bepalingen voor de situaties van langdurige ontheffing uit de betrekking. Thans vindt het verhaal van de vut-bijdrage plaats op basis van de bepalingen van het Besluit Vut-bijdrageverhaal van 24 november 1994 (Stcrt. van 12 december 1994, nr. 239, en van 1 maart 1995, nr. 43). Evenals ik hiervoor heb aangegeven ten aanzien van het verhaal van de pensioenpremies in gevallen van langdurige ontheffing, zou ik ook ten aanzien van het verhaal van de vut-bijdrage in zulke gevallen de totstandkoming van een sectorale regeling willen bevorderen.

In afwachting daarvan verzoek ik u daarom ook ten aanzien van het vut-bijdrageverhaal in gevallen van ontheffing uit de functie vooralsnog de huidige gedragslijn voort te zetten.

C. Aanpassing van diverse bedragen en percentages

1. Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel

a. Maximumverrekeningsbedragen kost en inwoning

Het in artikel 2, eerste lid, bedoelde maximumverrekeningsbedrag voor kost wordt ingaande 1 januari 1996 gewijzigd van f 334,00 in f 341,00. Voor diegenen voor wie de berekeningsbasis gelijk is aan of lager dan het voor 23-jarigen en ouderen geldende bedrag van het minimumloon, zullen de verrekeningsbedragen voor genot van kost en inwoning, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van genoemd besluit ingaande 1 januari 1996 worden gewijzigd van f 244,00 en f 219,00 in onderscheidenlijk f 249,00 en f 231,00 per maand.

c. Wijziging kilometervergoeding voor het privé-gebruik van een dienstauto

Het in artikel 3a, eerste lid, bedoelde bedrag per kilometer voor het privé-gebruik van een dienstauto wordt per 1 januari 1996 verhoogd van f 0,35 tot f 0,36.

De ministeriële regeling waarin de bovengenoemde bedragen zijn opgenomen zal in de Staatscourant worden gepubliceerd.

2. Verplaatsingskostenregeling 1989

a. Wijziging bedragen verband houdende met het woon/werkverkeer

De aanpassingen per 1 januari 1996 houden het volgende in:

  • het in artikel 11, eerste lid, van de regeling genoemde maximumbedrag van f 186,00 wordt verhoogd tot f 188,00 (het maximumbedrag aan reiskosten woon/werkverkeer voor niet- verhuisplichtige ambtenaren die naar het oordeel van de minister werkzaam zijn op per openbaar vervoer te bereiken plaatsen van tewerkstelling);

  • het in artikel 11, eerste lid, genoemde bedrag dat de ambtenaar te allen tijde van de reiskosten woon/werkverkeer voor eigen rekening moet nemen wordt verhoogd van f 81,00 tot f 84,50;

  • het in artikel 12, eerste lid, genoemde maximumbedrag wordt verhoogd van f 433,25 tot f 439,75 (het maximumbedrag aan reiskosten woon/werkverkeer voor verhuisplichtige ambtenaren die werkzaam zijn op per openbaar vervoer te bereiken plaatsen van tewerkstelling);

  • de in artikel 12, tweede lid, genoemde tabel wordt vervangen door de volgende tabel:

    van meer dan 20 km tot en met 30 km f 286,68

    van meer dan 30 km tot en met 40 km f 337,52

    van meer dan 40 km tot en met 50 km f 422,52

    van meer dan 50 km tot en met 60 km f 464,20

    van meer dan 60 km tot en met 70 km f 511,68

    van meer dan 70 km tot en met 80 km f 532,52

    van meer dan 80 km f 538,36

(maximaal uit te betalen vergoedingsbedragen voor reiskosten woon/werkverkeer voor verhuisplichtige ambtenaren die naar het oordeel van de minister werkzaam zijn op plaatsen van tewerkstelling die niet per openbaar vervoer zijn te bereiken.)

De bedragen f 0,30, bedoeld in artikel 11, tweede lid, en f 289,75, bedoeld in artikel 11, derde lid van de regeling, wijzigen niet per 1 januari 1996.

b. Wijziging financiële voorzieningen bij functieverplaatsing

Per 1 januari 1996 vinden de volgende wijzigingen in artikel 16a van de Verplaatsingskostenregeling 1989 plaats:

  • de in het vierde lid genoemde percentages van 2,58% en 1,29% worden gewijzigd in respectievelijk 2,01% en 1,01%;

  • het in het vierde lid genoemde bedrag van f 89.200,00 wordt verhoogd tot f 90.800,00.

De ministeriële regeling waarin de wijzigingen zijn opgenomen wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

Volledigheidshalve merk ik op dat in verband met een algemene maatregel van bestuur, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Amtenarenreglement Staten-Generaal , hetRijkswachtgeldbesluit 1959, de Uitkeringsregeling 1966 en het Verplaatsingskostenbesluit 1989, in verband met het rechtspositioneel regelen van de personele aspecten van reorganisaties, per 1 januari 1996 (streefdatum) genoemd artikel 16a hieraan zal worden aangepast. Die aanpassing zal echter eerst kunnen plaatsvinden na de totstandkoming van bedoelde algemene maatregel van bestuur. Daarover zal ik u te zijner tijd nog nader informeren.

3. Reisregeling binnenland

a. Wijziging vergoeding voor het noodzakelijk gebruik van een eigen auto

De in artikel 2, eerste lid, genoemde vergoeding van 59 cent per afgelegde kilometer wordt per 1 januari 1996 verhoogd tot 60 cent per afgelegde kilometer;

b. Wijziging vergoeding voor het gebruik van een eigen fiets

De in artikel 4 genoemde vergoeding van 10 cent per afgelegde kilometer wordt per 1 januari 1996 verhoogd tot 12 cent per afgelegde kilometer.

c. Wijziging vergoedingen wegens verblijfkosten

In artikel 5, eerste lid, vinden per 1 januari 1996 de volgende wijzigingen plaats:

  • het bedrag voor kleine uitgaven ’s avonds (avondcomponent) wordt verhoogd van f 16,00 tot f 16,50;

  • het in onderdeel a genoemde bedrag voor een lunch (lunchcomponent) wordt verhoogd van f 17,50 tot f 18,00;

  • het in onderdeel b genoemde bedrag voor een avondmaaltijd (dinercomponent) wordt verhoogd van f 26,00 tot f 26,50;

  • het in onderdeel c genoemde bedrag voor logies (logiescomponent) wordt verhoogd van f 107,00 tot f 110,50;

  • het in onderdeel d genoemde bedrag voor een ontbijt (ontbijtcomponent) wordt verhoogd van f 9,50 tot f 10,00.

Het bedrag voor kleine uitgaven overdag (dagcomponent) ad f 5,50 wijzigt niet per 1 januari 1996.

De ministeriële regeling waarin de wijzigingen zijn opgenomen wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

4. Reisregeling buitenland

Wijziging vergoeding voor het noodzakelijk gebruik van een eigen auto

De in artikel 2, eerste lid, genoemde vergoeding van 59 cent per afgelegde kilometer wordt per 1 januari 1996 verhoogd tot 60 cent.

De ministeriële regeling waarin deze wijziging is opgenomen wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

D. Wijziging van het salarisgrens-bedrag voor de toekenning van de distorsietoeslag

Van de toekenning van de distorsietoeslag, genoemd onder punt C van de circulaire van 15 december 1994, AD94/U1450, zijn uitgezonderd degenen voor wie een salaris geldt dat bij volledige werktijd meer bedraagt dan f 5743,77 per maand. Dit bedrag is afgeleid van de premie-inkomensgrens voor de pseudo-premies. Aangezien deze premie-inkomensgrens met ingang van 1 januari 1996 wijzigt, komt bedoeld salarisbedrag ingaande 1 januari 1996 f 5777,34 te luiden. De ministeriële regeling inzake deze wijziging wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

Zoals u bekend is, bedraagt de distorsietoeslag over het jaar 1996 4,4%.

E. Enkele mededelingen

1. Eindejaarsuitkering over 1996

Volledigheidshalve herinner ik u eraan dat over 1996 de maandelijkse opbouw van de aanspraak op de eindejaarsuitkering als bedoeld in artikel 20a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA 1984) 0,8% van het salaris bedraagt.

3. Garantietoelage wettelijk minimumloon

De bedragen van het wettelijk minimumloon en minimumjeugdloon die van belang zijn voor de bepaling van de garantietoelage, bedoeld in artikel 16 van het BBRA 1984, luiden ingaande 1 januari 1996 als volgt (zie ook Staatscourant van 29 september 1995, nr. 189):

leeftijd:

bedrag per maand:

23 jaar of ouder

f 2184,00

22 jaar

f 1856,40

21 jaar

f 1583,40

20 jaar

f 1343,20

19 jaar

f 1146,60

18 jaar

f 993,70

17 jaar

f 862,70

16 jaar

f 753,50

15 jaar

f 655,20.

F. Wijziging van het Besluit inkomenstoeslag rijkspersoneel met ingang van 1 april 1996

In het Sectoroverleg Rijkspersoneel is overeenstemming bereikt over een wijziging van het Besluit inkomenstoeslag rijkspersoneel. Deze wijziging houdt verband met een overheveling per 1 januari 1996 van bepaalde verstrekkingen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten naar de Ziekenfondswet en de particuliere ziektekostenverzekeringen. Uit deze overheveling vloeien inkomenseffecten voort die voor het rijkspersoneel, voor zover behorend tot de categorie van alleenverdiener met twee kinderen aanzienlijk negatiever zijn dan voor vergelijkbare werknemers in de marktsector. Volledigheidshalve merk ik op dat de effecten in de overige categorieën voor het rijkspersoneel gunstiger zijn dan voor de werknemers in de marktsector.

Het Besluit inkomenstoeslag rijkspersoneel voorziet onder meer in de toekenning van een aanvullende toeslag naast de tegemoetkoming in de zin van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel aan degenen die niet zo’n tegemoetkoming ontvangen voor een gezinslid en bij volledige werktijd een salaris heeft gelijk aan dan wel lager is dan het maximum van schaal 7 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. Deze aanvullende toeslag, die thans f 138,00 per jaar bedraagt, zal voortaan niet meer aan de zojuist genoemde categorie worden toegekend maar aan degenen die een tegemoetkoming in ziektekosten ontvangen voor zichzelf en voor een of meer gezinsleden en voor wie bij volledige werktijd een salaris geldt dat gelijk is aan of lager dan het maximum van genoemde schaal 7. De aanvullende toeslag wordt daarbij verhoogd tot f 144,00 per jaar. Hiermee worden de hiervoor bedoelde relatief negatieve inkomenseffecten afgevlakt.

Voor deze wijziging zal de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur worden bevorderd met als beoogde datum van ingang 1 april 1996. Ik zal u te zijner tijd van de totstandkoming van die maatregel nog in kennis stellen.

Slotopmerkingen

Ik verzoek u met het vorenstaande rekening te houden en daaraan voor zoveel nodig uitvoering te geven.

Inlichtingen, uitsluitend voor de afdelingen Personeelszaken van geadresseerden, kunnen worden verkregen over de aangelegenheden genoemd onder:

onderdeel A: bij P.W. de Nijs, tel.

070 - 3026962

onderdelen B, D en E: bij W. Quak,

tel. 070 - 3026595

onderdelen C en F: H. Martens,

tel. 070 - 3026904.

Bij geen gehoor kan contact worden opgenomen met het secretariaat van de afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid, telefoon 070 - 3026847 of 3027095.

De

Minister

van Binnenlandse Zaken,
voor deze,
de

Directeur-generaal Management en Personeelsbeleid

,

A.H.C. Annink

Bijlage Pensioenovereenkomst

De Minister van Binnenlandse Zaken en de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP), de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijspersoneel (CCOOP), het Ambtenarencentrum (AC), de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF), hierna aangeduid als partijen;

gelet op het ontwerp van de Wet privatisering ABP d.d. 3 februari 1995;

gezien:

  • a. het op 10 februari 1993 door partijen gesloten Convenant inzake de privatisering van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds;

  • b. de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP;

  • c. het op 19 oktober 1994 door partijen gesloten Convenant inzake het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

zijn, onder het voorbehoud dat het ontwerp van de Wet privatisering ABP tot wet wordt verheven en uiterlijk 1 januari 1996 in werking treedt, overeengekomen als volgt:

Artikel 1

  • 1. Partijen richten gezamenlijk de Stichting Pensioenfonds ABP op, overeenkomstig de bij deze pensioenovereenkomst behorende en daarvan onderdeel uitmakende ontwerp-statuten.

  • 2. Partijen nodigen het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen uit op te treden als mede-oprichter van de in het eerste lid bedoelde stichting.

  • 3. In de ontwerp-statuten kunnen tot uiterlijk de datum waarop zij notarieel worden verleden technische aanpassingen worden aangebracht indien de partijen na het sluiten van deze pensioenovereenkomst gezamenlijk vaststellen dat deze noodzakelijk zijn om het resultaat te verwerkelijken dat ten tijde van het sluiten van deze overeenkomst is beoogd.

Artikel 2

  • 1. Overeenkomstig artikel 12, tweede lid, van de ontwerp-statuten van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt het pensioenreglement dat met ingang van 1 januari 1996 geldt voor overheidswerknemers, gewezen overheidswerknemers en hun nagelaten betrekkingen, door het bestuur vastgesteld overeenkomstig het bij deze pensioenovereenkomst behorende en daarvan onderdeel uitmakende ontwerp-pensioenreglement.

  • 2. De in het ontwerp-pensioenreglement genoemde bedragen zullen, indien daartoe naar het oordeel van partijen aanleiding bestaat, tot en met 1 januari 1996 worden aangepast overeenkomstig artikel A 8 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, onderscheidenlijk de aanpassing van de ouderdomspensioenen ingevolge de Algemene Ouderdomswet.

  • 3. In het ontwerp-pensioenreglement kunnen tot uiterlijk 1 september 1995 technische aanpassingen worden aangebracht indien de partijen na het sluiten van deze pensioenovereenkomst gezamenlijk vaststellen dat deze noodzakelijk zijn om het resultaat te verwerkelijken dat ten tijde van het sluiten van deze overeenkomst is beoogd.

Artikel 3

  • 1. De overheidswerkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel m, van het ontwerp van de Wet privatisering ABP, verhaalt 25 procent van de door hem aan de Stichting Pensioenfonds ABP verschuldigde pensioenpremies op de bij hem in dienst zijnde overheidswerknemer door middel van een inhouding op het salaris, behoudens in de gevallen, bedoeld in het derde tot en met zevende lid.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de werkgever of de instantie die een ontslaguitkering uitbetaalt aan een gewezen overheidswerknemer.

  • 3. Geen verhaal vindt plaats inzake de pensioenpremie die tijdens het recht op suppletie is verschuldigd over de inkomsten van de overheidswerknemer die genoten worden in verband met de dienstverhouding van waaruit het recht op suppletie is ontstaan.

  • 4. Van de overheidswerknemer die slechts een gedeelte van zijn ambtelijk inkomen geniet omdat hij wegens ziekte verhinderd is dienst te verrichten, wordt het in het eerste lid bedoelde verhaal naar evenredigheid verminderd.

  • 5. Van de overheidswerknemer die geen of slechts gedeeltelijk inkomen geniet wegens schorsing of omdat hij zonder daartoe verkregen verlof zijn betrekking niet uitoefent, is het verhaal gelijk aan de verschuldigde pensioenpremies die geacht kunnen worden betrekking te hebben op de tijd waarvoor de schorsing geldt, onderscheidenlijk de betrekking niet wordt uitgeoefend.

  • 6. Van de overheidswerknemer die heeft afgezien van de individuele bijverzekering, bedoeld in artikel 8.4 van het bij deze overeenkomst behorende ontwerp-pensioenreglement, wordt het verhaal inzake de premie voor het invaliditeitspensioen verlaagd met 0,25 procentpunt.

  • 7. In het geval van de overheidswerknemer, anders dan voor het vervullen van een politieke functie waarin pensioenaanspraken worden verkregen, verzoekt geheel of gedeeltelijk te worden ontheven van zijn betrekking, kan de overheidswerkgever als voorwaarde stellen dat de door hem verschuldigde pensioenpremies geheel, onderscheidenlijk voor een groter deel dan 25 procent ten laste worden gebracht van de werknemer.

Artikel 4

  • 1. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2. Overeenkomstig aritkel 4, derde lid, van het ontwerp van de Wet privatisering ABP zijn de meerderheid van sectorwerkgevers en de meerderheid van de in de aanhef van deze overeenkomst genoemde centrales van overheidspersoneel na 1 januari 1996 bevoegd tot het wijzigen of vervangen van deze overeenkomst.

  • 3. Bij de uitoefening van de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid zal de partij die deze overeenkomst wenst te wijzigen of vervangen, daarvan ten minste twee maanden voor de beoogde ingangsdatum schriftelijk mededeling doen aan de andere partij, waarna partijen, bedoeld in het tweede lid, daarover in overleg treden.

’s-Gravenhage,
15 maart 1995
De

Minister

van Binnenlandse Zaken,
H.F. Dijkstal.
Namens de
Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP),

C.A. Vrins

Namens de
Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijspersoneel (CCOOP),

E.J. Anneveld

Namens het
Ambtenarencentrum (AC),

A.C. van Pelt

Namens de
Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF),