Besluit inbeslaggenomen voorwerpen

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 18-07-2007 en zichtdatum 20-09-2024.
Geldend van 01-09-2002 t/m 16-10-2007

Besluit van 27 december 1995, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur tot uitvoering van de artikelen 117, eerste tot en met derde lid, en 118 van het Wetboek van Strafvordering betreffende de bewaring van inbeslaggenomen voorwerpen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 28 november 1995, directie wetgeving nr. 527684/95/6.

Gelet op artikelen 118, eerste lid en 119a van het Wetboek van Strafvordering;

De Raad van State gehoord (advies van 20 december 1995, no. WO3.95.0660.

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 21 december 1995, directie wetgeving nr. 531971/95/6.

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Als bewaarders, bedoeld in artikel 118, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, worden aangewezen:

  • a. de griffier van het gerecht in eerste aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd of vermoedelijk zal worden vervolgd voor wat betreft de navolgende inbeslaggenomen voorwerpen:

    • 1°. gedrukte stukken en andere bescheiden;

    • 2°. waardepapieren en geld, voor zover dienende om de waarheid aan de dag te brengen;

    • 3°. edele metalen, edelstenen en sieraden;

    • 4°. jachtmiddelen, voor zover niet bedoeld onder d en vistuig;

    • 5°. middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet;

    • 6°. andere voorwerpen van zodanige omvang of in zodanige hoeveelheid, dat bewaring ter griffie geen bezwaar oplevert, voorzover daarvoor niet onder b, c of d een andere bewaarder is aangewezen;

  • b. degene die als kasbeheerder ingevolge artikel 1, tweede lid, onder i, van het Besluit kasbeheer 1998 is aangewezen in het arrondissement waarvan het onder a bedoelde gerecht deel uitmaakt, voor wat betreft waardepapieren en geld, voor zover het beslag niet dient om de waarheid aan de dag te brengen;

  • c. degene die als kasbeheerder ingevolge artikel 1, tweede lid, onder i, van het Besluit kasbeheer 1998 is aangewezen in het arrondissement Leeuwarden, voor wat betreft geld waarop een beslag rust uit hoofde van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering.

  • d. de door onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan gewezen dienst in het arrondissement van het onder a bedoelde gerecht voor wat betreft de navolgende voorwerpen:

  • e. het hoofd van het desbetreffende onderdeel van het Korps Landelijke Politiediensten voor wat betreft wapens en munitie in de zin van artikel 2 van de Wet wapens en munitie, alsmede de voorwerpen bedoeld in artikel 3 van die wet;

  • f. de door Onze Minister van Financiën ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Muntwet 2002, aangewezen instantie, voor wat betreft inbeslaggenomen munten, welke vermoed worden vals, vervalst of geschonden te zijn;

  • g. De Nederlandsche Bank N.V., wat inbeslaggenomen bankbiljetten betreft, welke vermoed worden vals of vervalst te zijn.

  • h. het Hoofd Domeinen Roerende Zaken voor wat betreft alle overige inbeslaggenomen voorwerpen.

Artikel 2

Zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming wordt het voorwerp zorgvuldig beschreven en, zo mogelijk na verpakking, deugdelijk gewaarmerkt, zodat te allen tijde de aard van het voorwerp, de herkomst en de reden der inbeslagneming kan worden vastgesteld.

Artikel 3

De bewaarder geeft een voorwerp niet af dan tegen een bewijs, waarin de datum der afgifte, de aard van het voorwerp en de naam en de hoedanigheid van de ontvanger zijn vermeld.

Artikel 4

Artikel 5

Indien de door Onze Minister van Financiën ingevolge artikel 8, tweede lid van de Muntwet 2002 aangewezen instantie de voorwerpen die bij hem in bewaring zijn gegeven, nog niet heeft beoordeeld wanneer afgifte der voorwerpen wordt gevraagd, vormt hij zijn oordeel, alvorens tot afgifte over te gaan, zo spoedig mogelijk.

Artikel 6

De bewaarder draagt zorg dat een voorwerp zodanig wordt opgeslagen, dat het steeds met het minst mogelijk oponthoud voor het onderzoek beschikbaar kan worden gesteld.

Artikel 7

  • 1 De bewaarders en de ambtenaren die inbeslaggenomen voorwerpen onder zich hebben, nemen de nodige maatregelen tegen beschadiging, waardevermindering en ontvreemding van deze voorwerpen en tegen het ontstaan van gevaar voor personen of goederen door deze voorwerpen.

Artikel 8

Voorwerpen die om bijzondere redenen niet kunnen worden opgeslagen in een onder beheer van de bewaarder staande opslagplaats, mogen door hem op een andere geschikte plaats in bewaring worden gegeven.

Artikel 9

Indien en voor zolang de opslag ingevolge het vorige artikel geschiedt in een ruimte in beheer bij een andere in artikel 1 genoemde bewaarder, wordt deze als de bewaarder der voorwerpen aangemerkt.

Artikel 10

  • 2 Ten aanzien van inbeslaggenomen levende dieren overlegt de bewaarder zo spoedig mogelijk met het openbaar ministerie over hetzij een passende wijze van bewaring hetzij een geschikte machtiging tot het prijsgeven of vervreemding om niet of om baat. In het geval dat de onttrekking aan het verkeer zal worden gevorderd, geeft het openbaar ministerie een last tot vernietiging.

  • 3 Onder de voorwerpen, bedoeld in artikel 117, tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, waarvan de kosten van de bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde, zijn in ieder geval begrepen:

    • 1°. motoren en auto’s of onderdelen daarvan met een waarde van minder dan € 450;

    • 2°. fietsen en bromfietsen of onderdelen daarvan met een waarde van minder dan € 90;

    • 3°. hulpmiddelen bij de jacht of het stropen.

  • 4 Onder de voorwerpen, bedoeld in artikel 117, tweede lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering, die vervangbaar zijn en waarvan de tegenwaarde op eenvoudige wijze kan worden bepaald, zijn in ieder geval begrepen:

    • 1°. dieren die met het oog op de van die dieren afkomstige produkten worden gehouden, behoudens de dieren bedoeld in de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantesoorten;

    • 2°. audio- en video-apparatuur;

    • 3°. computers;

    • 4°. motoren en auto’s met een waarde van meer dan € 450 en minder dan € 2 250;

Artikel 11

  • 1 De bewaring, het onderhoud en de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen of de opbrengst daarvan geschieden zonder kosten voor degene bij wie het voorwerp werd inbeslaggenomen en voor degene aan wie zij moeten worden teruggegeven.

  • 2 Niettemin mogen de werkelijke kosten van opslag en onderhoud aan de rechthebbende in rekening worden gebracht vanaf de tiende dag na die, waarop opdracht tot teruggave werd verleend, indien en voor zolang buiten de schuld van de bewaarder aan die opdracht niet kon worden voldaan.

  • 3 De bewaarder houdt het voorwerp, waarvan de teruggave is gelast, ter beschikking van de rechthebbende, totdat deze daarop aanspraak maakt, doch niet langer dan drie maanden nadat opdracht tot teruggave is verkregen.

  • 4 Tijdens het beslag geboren jongen van inbeslaggenomen dieren worden aan de rechthebbende afgegeven tegen betaling van de noodzakelijke kosten, gemaakt voor de geboorte en voor de verzorging der jongen.

Artikel 12

  • 1 De griffier draagt aan het Hoofd van Domeinen Roerende Zaken over de inbeslaggenomen voorwerpen,

    a°.die zijn uitgeleverd of waarvan afstand is gedaan ter voldoening aan een voorwaarde op grond van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht;

    b°.ten aanzien waarvan het openbaar ministerie de last, bedoeld in artikel 116, tweede lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering heeft gegeven;

    c°.waarvoor ingevolge artikel 117 van het Wetboek van Strafvordering machtiging tot vervreemding of vernietiging is verkregen;

    d°.waarover door de rechter een onherroepelijke beslissing tot bewaring ten behoeve van de onbekende rechthebbende, tot verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer is genomen;

    e°.waarvan de bewaring ingevolge artikel 118, derde of vierde lid, wordt beëindigd.

  • 3 De bewaarders zijn na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 11, derde lid, bevoegd met betrekking tot voorwerpen, ten aanzien waarvan het niet mogelijk is gebleken de last tot teruggave uit te voeren omdat de rechthebbende geen aanspraak heeft gemaakt op afgifte, te handelen op dezelfde wijze als met betrekking tot verbeurd verklaarde voorwerpen.

Artikel 13

  • 1 De opsporingsambtenaar die een inbeslaggenomen voorwerp bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder zich heeft, stelt zich onverwijld met het openbaar ministerie in verbinding, met het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot vernietiging. De opsporingsambtenaar draagt tevens zorg voor de uitvoering van de machtiging tot vernietiging van middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet op de wijze bepaald in artikel 15. Artikel 14 blijft buiten toepassing.

  • 2 Indien het betreft een voorwerp, inbeslaggenomen terzake van het bepaalde bij of krachtens een der in artikel 7, tweede lid, genoemde wetten, verzoekt de bewaarder of de opsporingsambtenaar, die het voorwerp onder zich heeft, terstond machtiging tot onverwijlde vernietiging, indien de daartoe te raadplegen ambtenaar van de Veterinaire Dienst dan wel de Plantenziektenkundige Dienst van mening is, dat zulks ter wering van besmettelijke dier- en plantenziekten is vereist.

  • 3 Indien machtiging tot vernietiging of vervreemding is verleend aan de opsporingsambtenaar die het voorwerp onder zich heeft, stelt deze het voorwerp onverwijld ter beschikking van de daarvoor in artikel 1 aangewezen bewaarder. Indien dit de griffier is, stelt de opsporingsambtenaar het voorwerp ter beschikking van het Hoofd van Domeinen Roerende Zaken.

Artikel 14

  • 1 Alvorens aan een verkregen machtiging tot het vernietigen, prijsgeven of bestemmen tot een ander doel dan het onderzoek uitvoering wordt gegeven, wordt de prijs geschat, die het betrokken voorwerp bij verkoop redelijkerwijs zou moeten opbrengen.

  • 2 De schatting geschiedt door of namens de bewaarder of de opsporingsambtenaar aan wie de machtiging is verleend. Indien aannemelijk is dat de waarde van het voorwerp meer bedraagt dan € 2 250 of indien de specifieke aard van het voorwerp daartoe aanleiding geeft, vraagt deze daartoe het oordeel van tenminste één persoon die geacht kan worden goed op de hoogte te zijn van de marktprijzen van dergelijke voorwerpen.

  • 3 De geschatte prijs en het oordeel van de in het tweede lid bedoelde deskundige worden in een rapport aan de officier van justitie vermeld.

Artikel 15

  • 1 Aan een machtiging tot het vernietigen of prijsgeven van een voorwerp wordt zo spoedig mogelijk gevolg gegeven op de voor het betrokken voorwerp geschikte wijze, met dien verstande dat in het geval, bedoeld in het tweede lid van artikel 7, aan een machtiging tot vernietiging gevolg wordt gegeven op de door het districtshoofd van de Veterinaire Dienst aan te geven wijze.

  • 2 Middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, worden pas vernietigd nadat daarvan een monster is genomen. De vernietiging van deze middelen geschiedt onder toezicht van een hulpofficier van justitie.

  • 3 De vernietiging is voltooid wanneer aan het voorwerp zijn kenmerkende eigenschappen voorgoed zijn ontnomen.

  • 4 De vernietiging geschiedt voor rekening en verantwoording van de bewaarder of de opsporingsambtenaar aan wie de machtiging is verleend. Met hetgeen na de vernietiging verkoopwaarde heeft, wordt gehandeld als met voorwerpen waarvoor machtiging tot vervreemding is verleend.

  • 5 De datum en de wijze van uitvoering van de in dit artikel genoemde maatregelen worden vermeld in een rapport aan de officier van justitie.

Artikel 16

  • 1 De bewaarders van voorwerpen die op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering zijn inbeslaggenomen die een machtiging tot vervreemding om baat hebben uitgevoerd, beheren deze opbrengst totdat aan het beslag een einde komt op grond van een last tot teruggave van het openbaar ministerie of een onherroepelijke rechterlijke beslissing, dan wel indien zodanige beslissing nog niet is genomen gedurende twee jaar te rekenen vanaf de datum van de inbeslagneming van het voorwerp.

Artikel 19

Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit inbeslaggenomen voorwerpen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 27 december 1995

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de achtentwintigste december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager