De rekenkundig gemiddeld 36-urige werkweek kan op vele manieren worden vormgegeven.
In de genoemde arbeidsvoorwaardenovereenkomst wordt een aantal voorbeelden genoemd.
Deze zijn niet limitatief. U treft de voorbeelden eveneens aan in de nota van toelichting
bij het besluit van 25 oktober 1996 (Stb. 1996, 568). Genoemd zijn:
-
a) 4 dagen x 9 uur, indien het wederzijdse belang van de dienst en medewerker wordt gediend;
-
b) 4 dagen x 8 uur en 1 dag x 4 uur;
-
c) 4 dagen x 8 uur afgewisseld met 5 dagen x 8 uur;
-
d) ingeroosterde vrije dagen;
combinatie van langere en kortere dagen en vrije dagen;
handhaving van een 40-urige werkweek met compensatie door middel van een aantal vrije
dagen op jaarbasis of sparen over de jaargrens heen over een periode van maximaal
zeven jaar.
Deze laatste variant is nader geregeld in de bijgesloten ministeriële regeling van
25 november 1996 en geldt voor de ambtenaar, die met voorafgaande toestemming van
het bevoegd gezag gedurende een bepaalde periode meer werkt dan de afgesproken arbeidsduur
van gemiddeld 36 uur per week en de te veel gewerkte uren in tijd gecompenseerd krijgt.
De ministeriële regeling ziet op twee situaties:
-
– compensatie gedurende een jaar door middel van vrije dagen, en
-
– compensatiedagen die gedurende maximaal zeven jaar gespaard kunnen worden en daarna
aaneengesloten worden opgenomen.
De voorschriften opgenomen in artikel 2 van de ministeriële regeling zijn van toepassing op het sparen van compensatiedagen. Met sparen wordt in dit verband
bedoeld het opsparen over een periode van ten hoogste 7 jaren, waarna de gespaarde
dagen aaneengesloten worden opgenomen. Artikel 2 is derhalve niet van toepassing op de modaliteit 40 uur met compensatie gedurende
een jaar door middel van vrije dagen.
Op verzoek van de ambtenaar en indien het belang van de dienst zich daartegen niet
verzet, kan een werktijdregeling worden vastgesteld waarbij per werkdag gemiddeld
0,8 uur meer wordt gewerkt dan waarvoor wordt uitbetaald, zodat compensatie-uren worden
opgebouwd. De eerste optie is om de gewerkte meeruren datzelfde jaar in vrije dagen
te compenseren. Deze dagen worden in overleg tussen chef de medewerker opgenomen.
De tweede optie is het opsparen van de gewerkte meeruren over een periode van ten
hoogste 7 jaren, waarna de gespaarde dagen aaneengesloten worden opgenomen.
Voor deeltijders geldt dat zij, indien het belang van de dienst zich daartegen niet
verzet, naar rato gebruik kunnen maken van de hiervoor beschreven mogelijkheid. Een
voorbeeld: Een deeltijder heeft in 1996 een rooster van 3 dagen van 8 uur met recht
op ADV. Zijn formele aanstelling is dan 22,8 uur. Deze wordt per 1 januari 1997 21,6
uur. Wanneer het dienstbelang zich er niet tegen verzet kan deze deeltijder na 1 januari
1997 een rooster houden van 3 maal 8 uur. Per werkdag bouwt hij dan 0,8 uur compensatie
op, hetgeen optelt tot 2,4 compensatie-uren per week.
Indien de spaarvariant wordt afgesproken, dan wordt van tevoren afgesproken hoeveel
jaar gespaard gaat worden. Er mag maximaal zeven jaar gespaard worden.
Op departementaal niveau kunnen nadere afspraken gemaakt worden over het geheel of
gedeeltelijk sparen van compensatie-uren. Jaarlijks verstrekt het bevoegd gezag een
overzicht van het aantal gespaarde compensatie-uren.
Indien geen spaarvariant wordt afgesproken en de compensatie-uren gedurende het jaar
worden opgenomen, vervallen op het einde van het kalenderjaar de niet opgenomen compensatie-uren.