Partijen in het Sectoroverleg Rijkspersoneel zijn met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden
en andere personeelsaangelegenheden in de sector Rijk het volgende overeengekomen.
1. Looptijd van de overeenkomst
Deze overeenkomst heeft een looptijd van 1 april 1997 tot 1 juni 1999.
2. Inkomen
Per 1 mei 1997 worden de salarissen met 2,8% structureel verhoogd.
De eindejaarsuitkering wordt voor het jaar 1997 eenmalig verhoogd met 0,5%.
Per 1 juli 1998 worden de salarissen met 2,4% structureel verhoogd.
De eindejaarsuitkering wordt voor het jaar 1998 eenmalig verhoogd met 0,5%.
De eenmalige verhogingen van de eindejaarsuitkering in 1997 en 1998 zijn een inkomensbestanddeel
als bedoeld in het pensioenreglement.
3. Ziektekosten
3.1.
Het Besluit inkomenstoeslag rijkspersoneel (BIR) wordt met ingang van 1 oktober 1997
ingetrokken. De hiermee vrijkomende middelen worden aangewend voor een gedifferentieerde
verhoging van de salarisbedragen per 1 januari 1998. Deze wijziging is geen algemene
wijziging van het salaris als bedoeld in het Rijkswachtgeldbesluit 1959 en overeenkomstige uitkeringsregelingen.
3.2.
Momenteel wordt op bovensectoraal niveau overleg gevoerd over een eventueel nieuw
ziektekostenstelsel. Wanneer deze besprekingen onverhoopt niet tot resultaten leiden,
zal als ’next-best’ een SOR-werkgroep worden ingesteld met de taak binnen een half
jaar na instelling te rapporteren over de mogelijkheden voor een inhoudelijke en uitvoeringstechnische
herijking van de Zvo-regeling en het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel (de ’Interim-regeling’). Partijen spreken af de rapportage in het SOR te bespreken
en – indien overeenstemming wordt bereikt, kan het zijn met ingang van 1 januari 1999
– de overeengekomen wijzigingen door te voeren.
4. Differentiatie, flexibiliteit en zekerheid
Bij het management en het personeel bestaat in toenemende mate behoefte aan mogelijkheden
om de arbeidsvoorwaarden af te stemmen op de kenmerken van de bedrijfsvoering en op
de persoonlijke wensen van de medewerkers. Bestaande vormen van differentiatie en
flexibiliteit in arbeidsvoorwaarden worden daarom op hun waarde beoordeeld. Waar gewenst
en mogelijk worden nieuwe vormen geïntroduceerd dan wel worden bestaande verruimd.
Voorop staat dat het evenwicht behouden dient te blijven tussen differentiatie/flexibiliteit
en zekerheid voor het personeel. De aanstelling in vaste dienst zal en moet de gebruikelijke
aanstellingsvorm blijven. Verder is het van belang dat de departementen inzicht verschaffen
in de wijze waarop van de verruimde mogelijkheden gebruik wordt gemaakt.
De verruiming van de mogelijkheden tot differentiatie en flexibiliteit stelt inmiddels
hoge eisen aan het personeels- en lijnmanagement. Van werkgeverszijde zullen de activiteiten
gericht op verdere professionalisering van het personeels- en lijnmanagement worden
voortgezet.
4.1.
De huidige toelagen, premies en gratificaties voor bewust belonen worden per 1 januari
1998 vervangen door één toeslag. Het oogmerk is de regelgeving te vereenvoudigen en
de transparantie in de toepassing van bewust belonen te vergroten. Er zullen op sectorniveau
geen andere voorschriften worden vastgesteld, dan dat de departementen op niet op
personen herleidbaar niveau inzicht verschaffen in de wijze waarop dit instrument
van bewust belonen wordt toegepast. De per 1 januari 1997 geïntroduceerde maatregel
om uitstekend functionerende ambtenaren een salarisverhoging toe te kennen tot maximaal
het maximumsalaris van de naasthogere schaal, wordt gehandhaafd.
4.2.
De administratieve lasten die voortvloeien uit het betaalbaar stellen van toelagen
voor het werken op onregelmatige tijden en het bereikbaar/
beschikbaar moeten zijn om bij oproep arbeid te gaan verrichten, zijn hoog. Bovendien
heeft de huidige wijze van vaststellen van deze toelagen tot gevolg dat het inkomen
van de ambtenaar maandelijks wisselt. Daarom wordt de departementen de mogelijkheid
geboden om voor deze inconveniënten een vaste toelage toe te kennen. Deze vaste toelage
wordt berekend aan de hand van het voor de ambtenaar vastgestelde rooster.
4.3.
Ter bevordering van de functionele mobiliteit krijgt het management de bevoegdheid
om een afbouwtoelage voor onregelmatige diensten ook toe te kennen aan een ambtenaar
die minder toelage voor onregelmatige diensten gaat ontvangen nadat hij op eigen initiatief
wordt geplaatst in een andere functie.
4.4.
Partijen zullen in 1997 overleg voeren over verdere modernisering van het arbeidsvoorwaarden-
en beloningsbeleid. Hierbij zullen onder meer worden betrokken de aanbevelingen van
een binnenkort te verwachten rapport over vergroting van de mogelijkheden voor ambtenaren
om zelf voorstellen te doen voor invulling van hun pakket secundaire arbeidsvoorwaarden.
Daarbij zal ook besproken worden of, en zo ja onder welke voorwaarden, het wenselijk
is om een enkel dienstonderdeel extra beleidsruimte te bieden om de secundaire arbeidsvoorwaarden
beter af te stemmen op de arbeids- of bedrijfsomstandigheden van dat dienstonderdeel.
4.5.
Per 1 januari 1998 wordt de mogelijkheid gecreëerd om het aantal vakantie-uren waarop
de ambtenaar aanspraak heeft op zijn verzoek te verlagen. Voor verlaging komen in
aanmerking de vakantie-uren waarop de ambtenaar in het desbetreffende jaar aanspraak
heeft, verminderd met 144 uur. Bij deeltijders wordt dit naar rato berekend. Voor
elk uur waarmee de aanspraak op vakantie-uren op verzoek van de ambtenaar wordt verlaagd
ontvangt hij een uur salaris. Verlaging van de vakantieaanspraak kan voor zover het
dienstbelang in organisatorische en budgettaire zin het toelaat. Aanvragen worden
ingediend op een door het management aangegeven tijdstip. Op de aanvragen wordt door
het management gelijktijdig een beslissing genomen, opdat een evenwichtige beslissing
naar individuen kan plaatsvinden. Partijen wijzen overigens op de bestaande mogelijkheid
om de ambtenaar die tijdelijk behoefte heeft aan extra vrije tijd, buitengewoon verlof
uitsluitend in het persoonlijk belang te verlenen zonder behoud van bezoldiging.
4.6.
Partijen stellen vast dat na afloop van een tijdelijke aanstelling een werkloosheidsuitkering
die naar hoogte en duur is afgestemd op de Werkloosheidswet als een toereikende uitkering kan worden beschouwd. Indien ambtenaren onder de werkingssfeer
van de Werkloosheidswet worden gebracht, zal voor ambtenaren in de sector Rijk na afloop van een tijdelijke
aanstelling de werkloosheidsuitkering uitsluitend worden gebaseerd op de Werkloosheidswet. Indien ambtenaren niet per uiterlijk 1 januari 1999 onder de werkingssfeer van de
Werkloosheidswet zijn gebracht, wordt de Uitkeringsregeling 1966 per 1 januari 1999 aangepast zodat de hoogte van de uitkering tijdens de loongerelateerde
uitkeringsfase 70% van de bezoldiging bedraagt. Deze aanpassing geldt voor ambtenaren
van wie de tijdelijke aanstelling op of na 31 december 1998 afloopt. Deze aanpassing
geldt echter niet voor ambtenaren die op 1 juli 1997 in tijdelijke dienst zijn aangesteld
binnen de sector Rijk.
4.7.
De mogelijkheid wordt gecreëerd om in zeer bijzondere gevallen aan hoge functionarissen
die daarom zelf verzoeken een tijdelijke ambtelijke aanstelling te verlenen met een
op de persoon toegesneden samenstel van primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden.
De departementen verschaffen tot op niet op personen herleidbaar niveau inzicht in
de mate waarin en de voorwaarden waaronder dergelijke bijzondere dienstverbanden zijn
aangegaan.
5. Seniorenbeleid
5.1.
Er dient een actief seniorenbeleid te worden gevoerd, gericht op participatie van
ouderen in het arbeidsproces. De gevolgen van de demografische ontwikkeling voor de
bedrijfsvoering en de kostenstructuur worden in kaart gebracht, opdat afspraken gemaakt
kunnen worden over de verdere vormgeving van het seniorenbeleid.
5.2.
Reeds enkele jaren bestaat de regeling Partiële arbeidsparticipatie senioren (PAS).
De FPU maakt ook deeltijduittreding mogelijk. Partijen komen daarom overeen, onder
de randvoorwaarde van een gelijkwaardig aansprakenniveau, de PAS om te zetten in een
op de FPU aansluitende voorziening. Partijen streven ernaar deze omzetting met ingang
van 1 januari 1998 te realiseren.
5.3.
De regeling Functioneel leeftijdsontslag (FLO) biedt een vervroegd ontslag- en uitkeringsvoorziening
voor functies met een substantieel bezwarend karakter.
Ten behoeve van de volgende contractonderhandelingen zal gezamenlijk worden vastgesteld
welke functies aan het criterium ’substantieel bezwarend’ voldoen. Er zullen daartoe
voorstellen worden gedaan teneinde de lijst met FLO-functies te herijken.
Inmiddels zijn projecten gestart gericht op het tot aanvaardbare proporties terugbrengen
van bezwarende elementen in de desbetreffende functies. Dit preventief beleid dient
te worden uitgebouwd. Daartoe spreken partijen af dat deze projecten in tempo worden
afgerond en voorts dat gedurende de looptijd van deze overeenkomst de bij de projecten
ontwikkelde systematiek op de FLO-functies wordt toegepast.
6. Inzetbaarheid en arbeidsmarktbeleid
Tegen de achtergrond van het najaarsoverleg tussen kabinet en sociale partners is
het van belang om, passend binnen de bedrijfsvoering, aandacht te besteden aan de
positie van de sector Rijk op de arbeidsmarkt. Partijen maken de volgende afspraken.
6.1.
Partijen zullen zich inspannen om gedurende de looptijd van deze overeenkomst 100
werkzoekenden te laten instromen op het niveau van salarisschaal 1 en 2. Uitgangspunt
is dat deze functies passend moeten zijn binnen de bedrijfsvoering van de departementen.
Voor de financiering van deze functies kunnen de departementen zo mogelijk een beroep
doen op de Melkert I regeling of op een tijdelijke, maar volledige, loonkostensubsidie
van het A+O fonds.
6.2.
Er komt een voorstel over de wijze waarop moeilijk plaatsbare werklozen werkervaring
kunnen opdoen. Daartoe vindt in 1998 een evaluatieonderzoek plaats door het A+O fonds
over het scheppen van 500 werkervaringsplaatsen in de periode 1995 – 1997. Lijn is
dat het management beleidsvrijheid moet hebben bij de invulling van deze additionele
werkgelegenheid hetgeen de instroom ten goede komt.
6.3.
Het voorkeursbeleid ten aanzien van allochtonen in het kader van de Wet Bevordering
Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen wordt voortgezet. In de taakstellende werkplannen
van de departementen zal aandacht besteed worden aan evenredige vertegenwoordiging
van allochtonen op de diverse functieniveaus. In het sectoroverleg wordt gesproken
over de voortgang van dit voorkeursbeleid. Het A+O fonds stelt op verzoek van de departementen
middelen beschikbaar voor onderzoek, scholing en begeleiding gericht op behoud en
doorstroom naar de hogere functieniveaus van allochtonen.
6.4.
Partijen komen overeen jongeren meer kansen te geven om in te stromen in de rijksdienst.
Daartoe wordt een plan van aanpak uitgewerkt, dat in 1998 en 1999 in uitvoering wordt
genomen. Enkele honderden bovenformatieve plaatsen worden gecreëerd en vervolgens
vervuld volgens een traineeformule. Gedacht wordt aan aanstelling van pas afgestudeerde
HBO’ers en WO’ers voor twee jaar. Voorts wordt voorzien in een intensief opleidings-
en mobiliteitstraject. Het oogmerk is om deze trainees – bij gebleken geschiktheid
– in te laten stromen in reguliere functies indien de mogelijkheden daartoe aanwezig
zijn.
6.5.
Instroom, behoud en reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten is een belangrijke
doelstelling. Partijen zullen overleggen over het te voeren beleid aan de hand van
binnenkort beschikbare WAGW-cijfers.
6.6.
Partijen zijn van mening dat de huidige scholingsinspanningen in financiële zin op
niveau zijn. Mede daarom komen partijen doeltreffendheid bevorderende maatregelen
overeen.
-
– Met de ondernemingsraden worden afspraken gemaakt over inbedding van scholing in het
sociaal beleid en de reguliere personeelsontwikkeling.
-
– Tussen het management en de individuele werknemer worden, onder meer in functioneringsgesprekken,
afspraken gemaakt over scholing.
In het ARAR wordt zowel een recht op scholingsfaciliteiten als een scholingsplicht opgenomen.
De nieuwe bepalingen bieden het management in arbeidsvoorwaardelijke zin ruime mogelijkheden
tot het voeren van een optimaal scholingsbeleid. Daarbij wordt ter bevordering van
scholing en mobiliteit het management de mogelijkheid geboden om af te zien van een
vordering tot terugbetaling van de vergoeding van de studiekosten indien de ambtenaar
tijdens of kort na afronding van de op eigen initiatief gevolgde scholing ontslag
wordt verleend. De huidige Studiefaciliteitenregeling is aldus overbodig en wordt
ingetrokken.
– Het A+O fonds stelt middelen beschikbaar aan departementen die aangeven dat deelnemers
aan de Melkert II regeling extra scholing nodig hebben om op structurele plaatsen
te kunnen instromen. Ook zijn uit dit fonds gelden beschikbaar voor scholing van oudere
werknemers en allochtonen.
6.7.
Er wordt een mobiliteitsbank ontwikkeld met als doel het inzicht in de arbeidsmarkt
binnen de sector Rijk te vergroten. Mede via deze bank zal de mobiliteit van ambtenaren
worden bevorderd.
6.8.
Ter bevordering van de geografische mobiliteit wordt het management de mogelijkheid
geboden om een ambtenaar die in een andere functie wordt geplaatst een extra financiële
tegemoetkoming toe te kennen. De ambtenaar voor wie de afstand tussen de woning en
het werk door de verplaatsing toeneemt zonder dat hij behoeft te verhuizen, kan een
hogere tegemoetkoming in de kosten van het woon-werkverkeer worden toegekend gedurende
maximaal zes jaren. De ambtenaar die in verband met de verplaatsing in opdracht van
het management moet verhuizen, kan een eenmalige uitkering van maximaal f 24.000,-
bruto worden toegekend.
7. Overige onderwerpen
7.1.
De regeling ouderschapsverlof wordt op vier punten aangepast. De voorwaarde dat de
arbeidsduur tenminste 14,4 uren per week bedraagt komt te vervallen. Voortaan komen
dus alle ambtenaren ongeacht de omvang van hun aanstelling voor ouderschapsverlof
in aanmerking. De leeftijd van het kind tot welke het ouderschapsverlof kan worden
genoten wordt verhoogd van vier naar acht jaar. Wanneer de dienstbetrekking in het
buitenland wordt vervuld kan ouderschapsverlof worden genoten tenzij gewichtige redenen
van dienstbelang zich daartegen verzetten. Tenslotte wordt ter bevordering van de
mobiliteit het management de mogelijkheid geboden om af te zien van een vordering
tot terugbetaling van de bezoldiging over de genoten verlofuren indien de ambtenaar
tijdens het ouderschapsverlof of binnen een jaar na afloop daarvan ontslag wordt verleend
op eigen verzoek dan wel op grond van aan hem te wijten feiten of omstandigheden.
7.2.
Partijen hechten veel waarde aan de bescherming en de bevordering van de integriteit
van het openbaar bestuur. Daarom worden de bepalingen aangescherpt omtrent het verbieden,
melden en registreren van nevenwerkzaamheden die de belangen van de dienst kunnen
raken. Verder worden de bepalingen omtrent het afleggen van de eed of belofte herzien.
7.3.
Het is van groot belang dat het management invulling geeft aan de uit de Arbeidsomstandighedenwet
voortvloeiende verplichting tot inventarisatie en evaluatie van alle risico’s in verband
met de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de werknemers. Deze inventarisatie
en evaluatie dienen in goede samenspraak met de ondernemingsraad te worden uitgevoerd
en periodiek te worden herhaald. Aan het onderwerp werkdruk en het bepalen van de
mate daarvan dient daarbij nadrukkelijk aandacht te worden geschonken.