Deel A
[Regeling vervallen per 02-12-2014]
I. Interventiewaarden bodemsanering tweede en derde tranche
[Regeling vervallen per 02-12-2014]
Interventiewaarden geven aan wanneer de functionele eigenschappen die de bodem heeft
voor mens, dier en plant ernstig zijn of dreigen te worden verminderd.
Zij zijn representatief voor het verontreinigingsniveau waarboven sprake is van een
geval van ernstige (bodem)verontreiniging.
De interventiewaarden bodemsanering tweede en derde tranche zijn gebaseerd op een
uitgebreide RIVM-studie (RIVM rapporten 715810004, 950011004, 950011005, 715810008,
715810009 en 715810010) naar zowel de humaan- als ecotoxicologische effecten van bodemverontreinigende
stoffen.
De gehanteerde criteria voor beoordeling van de humaan- en ecotoxicologische effecten
zijn gelijk aan de criteria die in het verleden voor het vaststellen van de interventiewaarden
eerste tranche zijn gehanteerd. Humaan-toxicologische effecten zijn gekwantificeerd
in de vorm van dié gehalten in de bodem waarbij overschrijding van het zogenaamde
humane maximaal toelaatbare risiconiveau kan plaatsvinden. Voor niet-carcinogene stoffen
komt dit overeen met de TDI (’tolerable daily intake’). Voor carcinogene stoffen komt
dit overeen met een kans op een negatief effect van 10-4 bij levenslange blootstelling. Hierbij is aangenomen dat alle blootstellingsroutes
aanwezig zijn.
Ecotoxicologische effecten zijn gekwantificeerd in de vorm van dié gehalten in de
bodem waarbij 50% van de (potentieel) aanwezige soorten negatieve effecten kan ondervinden.
De uiteindelijke interventiewaarden grond/sediment zijn gebaseerd op een integratie
van de humaan- en ecotoxicologische effecten. Hierbij geven in principe de meest kritische
effecten de doorslag.
De interventiewaarden voor grondwater zijn niet gebaseerd op een separate risico-evaluatie
ten aanzien van de aanwezigheid van verontreinigende stoffen in het grondwater, maar
zijn afgeleid van de waarden voor grond/sediment.
Daarnaast heeft bij het vaststellen van de uiteindelijke interventiewaarden het advies
van de Technische Commissie Bodembescherming een belangrijke rol gespeeld (TCB A21
1997). Dit advies heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat afgezien is van het vaststellen
van een interventiewaarde voor boor.
De in deze circulaire vastgestelde interventiewaarden wijken voor sommige stoffen
af van de door het RIVM voorgestelde waarden. Hiervoor kunnen meerdere redenen zijn.
Het TCB advies kan geleid hebben tot aanpassing van de RIVM voorstellen, maar ook
kunnen tijdens de beleidsmatige discussie nieuwe gegevens beschikbaar zijn gekomen
of aanvullende overwegingen een rol hebben gespeeld. Hoewel het TCB advies en de adviesaanvraag
aan de TCB (als bijlage bij het TCB advies gevoegd) in de meeste gevallen voldoende
duidelijkheid bieden, zal VROM/DGM in samenwerking met het RIVM in een nog uit te
brengen aanvullende rapportage de aanpassingen nader motiveren.
De interventiewaarden zijn gerelateerd aan een ruimtelijk schaal. Om van overschrijding
van de waarden, en dus van een geval van ernstige bodemverontreiniging te spreken,
dient voor ten minste één stof de gemiddelde concentratie van minimaal 25 m3 bodemvolume (ca. 7x7x0,5m) in het geval van grond- of sedimentverontreiniging, of
100 m3 bodemvolume in het geval van grondwaterverontreiniging hoger te zijn dan de interventiewaarde.
In de protocollen voor het oriënterend en nader onderzoek is aangegeven op welke wijze
aan de normen getoetst moet worden. De protocollen hanteren voor bemonstering een
rasterstructuur en gaan uit van een maat van 7x7m. Dit betekent dat het gemiddelde
van vier hoekpunten bepaald kan worden om na te gaan of er sprake is van overschrijding
van de interventiewaarden in minimaal 25 m3 grond/sediment (bij een monsterdiepte van 0,5m). Indien een van de protocollen afwijkende
bemonstering is of wordt uitgevoerd, dient de uitvoerder zelf te bepalen en adequaat
te motiveren hoe aan het 25m3 (of 100 m3) criterium is getoetst.
De interventiewaarden bodemsanering voor tweede en derde tranche stoffen zijn vermeld
in tabel 1. De interventiewaarden zijn gegeven voor een standaardbodem met 10% organisch
stof (het gewichtspercentage gloeiverlies betrokken op het totale drooggewicht van
grond/sediment) en 25% lutum (het gewichtspercentage minerale bestanddelen met een
diameter kleiner dan 2 mm betrokken op het totale drooggewicht van grond/sediment).
Tabel 1 Interventiewaarden bodemsanering voor een standaardbodem (10% organisch stof en 25% lutum)
Stof
|
Interventiewaarde grond/sediment (mg/kg drooggewicht)
|
Interventiewaarde grondwater (mg/l) (opgelost)
|
I Metalen antimoon
|
15
|
20
|
V Gechloreerde koolwaterstoffen
|
|
|
1,1-dichloorethaan
|
15
|
900
|
1,1,1-trichloorethaan
|
15
|
300
|
1,2-dichlooretheen (cis en trans)
|
1
|
20
|
VI Bestrijdingsmiddelen
|
|
|
chloordaan
|
4
|
0,2
|
heptachloor
|
4
|
0,3
|
heptachloor-epoxide
|
4
|
3
|
endosulfan
|
4
|
5
|
organotinverbindingen
|
2,5
|
0,7
|
II. Indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging
[Regeling vervallen per 02-12-2014]
Voor een aantal stoffen hebben de voorstellen voor interventiewaarden van het RIVM
niet geleid tot vastgestelde interventiewaarden. Voor deze stoffen zijn zogenaamde
indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging aangegeven.
Er zijn twee redenen op basis waarvan besloten is indicatieve niveaus aan te geven
in plaats van interventiewaarden:
-
1 er zijn geen gestandaardiseerde meet- en analysevoorschriften beschikbaar of binnenkort
te verwachten, of
-
2 de ecotoxicologische onderbouwing van de interventiewaarde is onvoldoende betrouwbaar
en ecotoxicologische effecten zijn kritischer dan humaantoxicologische effecten.
ad 1
[Regeling vervallen per 02-12-2014]
In deel B van deze bijlage is een overzicht gegeven van de beschikbare meet- en analysevoorschriften.
In principe zijn voor stoffen waarvoor in deel B geen meetvoorschriften voor grond/sediment
en grondwater zijn opgenomen in tabel 2 indicatieve niveaus aangegeven.
ad 2
[Regeling vervallen per 02-12-2014]
De TCB geeft in haar advies enkele criteria welke gebruikt kunnen worden om te beoordelen
of de ecotoxicologische onderbouwing van een interventiewaarde voldoende is. Uitgaande
van het TCB advies zijn in deze circulaire de volgende criteria gehanteerd om te beoordelen
of een interventiewaarde kan worden vastgesteld:
-
– er dienen minimaal 4 toxiciteitsgegevens beschikbaar te zijn voor minimaal twee taxonomische
groepen
-
– voor metalen dienen alle gegevens betrekking te hebben op het compartiment bodem
-
– voor organische stoffen mogen maximaal twee gegevens via evenwichtspartitie uit gegevens
voor het compartiment water zijn afgeleid
-
– er dienen minimaal twee gegevens voor individuele soorten beschikbaar te zijn.
Indien aan één of meerdere van deze criteria niet is voldaan en indien ecotoxicologische
effecten kritischer zijn dan humaantoxicologische effecten, wordt volstaan met het
vaststellen van een indicatief niveau voor ernstige verontreiniging. Dit is bijvoorbeeld
het geval voor zilver en beryllium.
De indicatieve niveaus hebben vanwege het ontbreken van gestandaardiseerde meetvoorschriften
en/of voldoende ecotoxicologische informatie een grotere mate van onzekerheid dan
interventiewaarden zoals vastgesteld voor andere stoffen. De status van de indicatieve
niveaus is daarom niet gelijk aan de status van de interventiewaarden. Over- of onderschrijding
van de indicatieve niveaus heeft derhalve niet direct consequenties wat betreft het
nemen van een beslissing over de ernst van de verontreiniging door het bevoegd gezag.
Het bevoegd gezag dient daarom naast de indicatieve niveaus ook andere overwegingen
te betrekken bij de beslissing of er sprake is van ernstige verontreiniging. Hierbij
kan gedacht worden aan:
-
1 aanvullend onderzoek naar de risico’s van de betreffende stof
-
2 een ad hoc bepaling van actuele risico’s
-
3 eerst nagaan of op basis van andere stoffen sprake is van ernstige verontreiniging
en saneringsurgentie.
ad 1
[Regeling vervallen per 02-12-2014]
Indien er voor een stof te weinig ecotoxicologische toxiciteitsgegevens beschikbaar
bleken om een interventiewaarde vast te stellen, kunnen aanvullende toxiciteitsexperimenten
uitgevoerd worden om betere schatting van de risico’s van de betreffende stof te verkrijgen.
Bij de aanvullende overwegingen met betrekking tot de risico’s van de stoffen uit
tabel 2 kan ook meegenomen worden dat de afbreekbaarheid van veel van deze stoffen
zeer groot is.
ad 2
[Regeling vervallen per 02-12-2014]
Bij de bepaling van actuele risico’s ten behoeve van het vaststellen van de saneringsurgentie
spelen naast toxicologische criteria ook andere locatiegeboden factoren een rol. Het
gaat hierbij bijvoorbeeld om de blootstellingsmogelijkheden, het gebruik van de locatie
of de oppervlakte van de verontreiniging. Dergelijke factoren kunnen vaak goed bepaald
worden waardoor het ondanks de onzekerheid met betrekking tot de indicatieve niveaus
toch mogelijk is een redelijke schatting van de actuele risico’s uit te voeren. Het
verdient aanbeveling om al in een vroeg stadium, voordat duidelijk is of sprake is
van ernstige verontreiniging, hier aandacht aan te besteden.
Ook verdient het aanbeveling bij het bepalen van de actuele risico’s gebruik te maken
van bioassays omdat hiermee niet alleen onzekerheden in de ecotoxicologisch onderbouwing
van de indicatieve niveaus, maar ook onzekerheden ten gevolge van het ontbreken van
gestandaardiseerde meet- en analysevoorschriften ontweken worden.
ad 3
[Regeling vervallen per 02-12-2014]
Vaak komen op verontreinigde locaties meerdere stoffen tegelijk voor. Indien voor
andere stoffen wel interventiewaarden zijn vastgesteld kan op basis van deze stoffen
nagegaan worden of er sprake is van ernstige verontreiniging en saneringsurgentie.
Indien dit het geval is, is een risicoschatting voor de stof(fen) waarvoor slechts
een indicatief niveau is aangegeven minder relevant. Indien op basis van andere stoffen
geen sprake blijkt van ernstige verontreiniging en saneringsurgentie, is een risicoschatting
voor de stof(fen) waarvoor slechts een indicatief niveau is aangegeven wel belangrijk.
De indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging zijn vermeld in tabel 2.
Tabel 2 Indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging voor een standaardbodem (10% organisch stof en 25% lutum)
Stof
|
Indicatief niveau ernstige verontreiniging grond/sediment (mg/kg droog gewicht)
|
Indicatief niveau ernstige verontreiniging grondwater (mg/l) (opgelost)
|
I Metalen
|
|
|
beryllium
|
30
|
15
|
zilver
|
15
|
40
|
III Aromatische verbindingen dodecylbenzeen
|
1000
|
0,02
|
aromatische oplosmiddelen
|
200
|
150
|
V Gechloreerde koolwaterstoffendioxine
|
0,001
|
0,001 ng/l
|
VI Bestrijdingsmiddelen
|
|
|
azinfosmethyl
|
2
|
2
|
VII Overige verbindingen
|
|
|
ethyleen glycol
|
100
|
5500
|
diethyleen glycol
|
270
|
13000
|
acrylonitril
|
0,1
|
5
|
formaldehyde
|
0,1
|
50
|
methanol
|
30
|
24000
|
butanol
|
30
|
5600
|
butylacetaat
|
100
|
4100
|
methyltert-butyl ether (MTBE)
|
100
|
9200
|
methylethylketon
|
35
|
6000
|