IJkregeling meetwerktuigen

[Regeling vervallen per 01-02-2007.]
Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2006.
Geldend van 24-12-2000 t/m 31-01-2007

IJkregeling meetwerktuigen

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 11, derde lid, en 13, vierde lid, van de IJkwet en de artikelen 2, tweede lid, en 3, tweede lid, van het IJkreglement;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

In deze regeling wordt verstaan onder:

wet:

de IJkwet;

meetwerktuigen:

de meetwerktuigen, bedoeld in artikel 1, onder D, van het IJkreglement met uitzondering van:

schuifmaten:

meetwerktuigen, bestemd voor diktemeting, bestaande uit:

  • a. een geleidestang, waarop een verdeling is aangebracht in centimeters, halve centimeters of millimeters, en

  • b. een losse dook, die deel uitmaakt van een slede, met behulp waarvan die dook langs de geleidestang kan worden verschoven, alsmede een vaste dook;

meetkamers:

voor de meting dienende ruimten van een meetwerktuig, die met behulp van verdeelstrepen, overlopen, aflooppijpen of andere begrenzingen in een of meer volumedelen zijn verdeeld;

meetwerktuigen met discontinue werking:

meetwerktuigen, bestemd voor de discontinue vaststelling van het volume van andere vloeistoffen dan water, bestaande uit meetkamers en voorzien van bijzondere inrichtingen voor het vullen en ledigen van de meetkamers;

melkmeetemmers:

melkmeetemmers van 30 en 20 liter, niet voorzien van een aftap- of afloopinrichting;

onderzoek tot toelating van een model:

het onderzoek, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet;

keuring:

de keuring, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet;

herkeuring:

de herhaalde keuring, bedoeld in artikel 11, vierde lid, van de wet;

toezicht:

het onderzoek, bedoeld in artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht;

verklaring van toelating:

de verklaring, bedoeld in artikel 11a, tweede lid, van de wet;

zegelmerk:

het eerste deel van het ijkmerk, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

De bepalingen van deze regeling moeten wat betreft meetwerktuigen in acht worden genomen bij:

Artikel 2a

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Met de meetwerktuigen, die de in artikel 10, eerste lid, van de wet, bedoelde keuring hebben ondergaan, worden gelijkgesteld meetwerktuigen, die in een andere lid-staat van de Europese Unie dan wel in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte rechtmatig zijn geproduceerd of in de handel zijn gebracht en die door een gelijkwaardige, door die andere staat erkende instantie zijn gekeurd, mits bij de keuringen aan gelijkwaardige eisen is voldaan.

Hoofdstuk 2. Technische voorschriften

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Titel 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

  • 1 Meetwerktuigen moeten zodanig zijn samengesteld, dat de onveranderlijkheid van de meting zowel door het materiaal waaruit zij zijn vervaardigd als door een goede bewerking is gewaarborgd.

  • 2 De constructie van meetwerktuigen moet waarborgen bieden tegen willekeurige verandering van de meeteigenschappen.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

De door een meetwerktuig gemeten hoeveelheid moet gemakkelijk waarneembaar worden aangewezen.

Titel 2. Bijzondere bepalingen voor meetwerktuigen voor lengtemeting

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Paragraaf 1. Bijzondere voorschriften voor schuifmaten

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

meetbereik:

de grootste dikte, die met een schuifmaat kan worden gemeten;

meetvlak:

de vlakke binnenzijde van een dook van een schuifmaat.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Het meetbereik van een schuifmaat mag, van 1 decimeter tot 2 meter, elk geheel getal decimeters bedragen.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

  • 1 Schuifmaten moeten zijn vervaardigd van staal, van een legering van staal of van een ander metaal van voldoende vastheid en hardheid.

  • 2 In afwijking van het eerste lid geldt dat schuifmaten met een meetbereik van 0,5 meter of meer mogen zijn vervaardigd van hard hout.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

  • 1 De geleidestang van een schuifmaat moet uit één stuk zijn gemaakt.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt dat voor de geleidestang van houten schuifmaten metaalbeslag is toegestaan.

  • 3 De losse dook van een schuifmaat moet zijn voorzien van een index, tenzij het meetvlak van die dook de index vervangt.

  • 4 De lengte van de doken van een schuifmaat moet ten minste gelijk zijn aan het halve meetbereik van de schuifmaat.

  • 5 De meetvlakken van de doken van een schuifmaat moeten loodrecht staan op de geleidestang en moeten in elke stand onderling evenwijdig zijn.

  • 6 Bij houten schuifmaten mogen de meetvlakken van de doken van metaalbeslag zijn voorzien dan wel geheel of gedeeltelijk uit metaal bestaan.

  • 7 De lengte van de slede moet bij metalen schuifmaten ten minste 1/10 en bij houten schuifmaten ten minste 1/6 van het meetbereik bedragen.

  • 8 Noniën en andere hulpinrichtingen die het gebruik van een schuifmaat vergemakkelijken, zijn toegestaan.

  • 9 Een inrichting om de losse dook van een schuifmaat vast te zetten, mag de nauwkeurigheid van de schuifmaat niet benadelen noch de verdeling kunnen beschadigen.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Bij de keuring bedragen de maximaal toelaatbare fouten van de meetlengten:

  • a. van de afstand van een willekeurige streep tot de 0-streep of, indien de 0-streep ontbreekt, tot het meetvlak van de vaste dook, in plus of min:

    Indien deze

    A < 0,5 m

    0,5 m < A <1 m

    A > 1 m

    Bij metalen schuifmaten

    0,5 mm

    1 mm

    1,5 mm

    Bij houten schuifmaten

    1 mm

    2 mm

    3 mm

  • b. van de afstand van de vrije einden van de doken in een willekeurige stand van de losse dook: het dubbele van de fout, die volgens het bepaalde onder a voor de afstand van de eindstreep tot de 0-streep is toegelaten;

  • c. van de ruimte tussen de tegen elkaar geschoven doken, op een willekeurige plaats:

    Meetbereik

    Tot 1 meter

    1 meter of groter

    Bij metalen schuifmaten

    0,2 mm

    0,4 mm

    Bij houten schuifmaten

    0,3 mm

    0,6 mm

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Voor de toepassing van het bepaalde in de artikelen 9, zevende lid, en 10 worden houten schuifmaten, waarvan de geleidevlakken van de geleidestang en de meetvlakken van de doken geheel met metaal zijn beslagen, gelijkgesteld met metalen schuifmaten.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Bij de herkeuring, het onderzoek, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet en het toezicht van schuifmaten bedragen de maximaal toelaatbare fouten het dubbele van die bij de keuring.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

De vermelding van het meetbereik van een schuifmaat moet in de geleidestang voor of achter de verdeling zijn gestempeld.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

  • 1 Achter de vermelding van het meetbereik van een schuifmaat moet een weinig in het oog vallend fabrieksmerk zijn aangebracht.

  • 2 De losse dook en de vaste dook van een schuifmaat moeten hetzelfde fabrieksnummer dragen.

Paragraaf 2. Bijzondere voorschriften voor overige meetwerktuigen voor lengtemeting

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Deze paragraaf is slechts van toepassing op meetwerktuigen voor lengtemeting, met uitzondering van schuifmaten.

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Bij het onderzoek tot toelating van een model en de keuring bedraagt de maximaal toelaatbare fout van de aanwijzing van de gemeten lengte, in plus of min:

  • a. bij meetwerktuigen voor het meten van textielgoederen: 0,2%, met dien verstande dat de fout niet kleiner behoeft te zijn dan 1 cm;

  • b. bij de overige meetwerktuigen: 1%, met dien verstande dat meetwerktuigen, welke bij meting van kleine lengten een grotere fout hebben, zijn toegestaan, indien ingevolge een opschrift het gebruik van dergelijke meetwerktuigen beneden de grens waar deze grotere fout optreedt, niet is toegestaan.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Bij de herkeuring, het onderzoek, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet en het toezicht bedraagt de maximaal toelaatbare fout van de aanwijzing van de gemeten lengte, in plus of min:

  • a. bij meetwerktuigen voor het meten van textielgoederen: 0,3%, met dien verstande dat de fout niet kleiner behoeft te zijn dan 1,5 cm;

  • b. bij de overige meetwerktuigen: 1,5%.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

  • 1 Op ieder meetwerktuig moet, hetzij direct, hetzij op een plaat die vast met het meetwerktuig is verbonden, zijn vermeld:

    • a. de naam en de woonplaats van degene die het meetwerktuig heeft vervaardigd of diens fabrieksmerk;

    • b. het jaar waarin het meetwerktuig is vervaardigd en het fabrieksnummer;

    • c. het nummer van de betrokken verklaring van toelating;

    • d. elke andere aanduiding, welke in verband met de samenstelling of de werking van het meetwerktuig door de ijkinstelling noodzakelijk wordt geacht, als aangegeven in de verklaring van toelating.

  • 2 Het eerste lid, onder a en b, is niet van toepassing op de meetwerktuigen, bedoeld in artikel 31 van de wet.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Meetwerktuigen waarbij de aard van de te meten goederen de meting beïnvloedt, moeten een opschrift dragen, waaruit blijkt voor de meting van welke goederen het meetwerktuig al dan niet is bestemd.

Titel 3. Bijzondere bepalingen voor meetwerktuigen voor oppervlaktemeting

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

De maximaal toelaatbare fout van de aanwijzing van de gemeten oppervlakte bedraagt voor meetwerktuigen voor oppervlaktemeting plus of min 2%.

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

  • 1 Op ieder meetwerktuig voor oppervlaktemeting moet, hetzij direct, hetzij op een plaat die vast met het meetwerktuig is verbonden, zijn vermeld:

    • a. de naam en de woonplaats van degene die het meetwerktuig heeft vervaardigd of diens fabrieksmerk;

    • b. het jaar waarin het meetwerktuig is vervaardigd en het fabrieksnummer;

    • c. het nummer van de betrokken verklaring van toelating;

    • d. elke andere aanduiding, welke in verband met de samenstelling of de werking van het meetwerktuig door de ijkinstelling noodzakelijk wordt geacht, als aangegeven in de verklaring van toelating.

  • 2 Het eerste lid, onder a en b, is niet van toepassing op de meetwerktuigen, bedoeld in artikel 31 van de wet.

Artikel 22

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

In een opschrift moeten de grootste en de kleinste oppervlakte worden vermeld, die door een meetwerktuig voor oppervlaktemeting ingevolge artikel 20 gemeten mogen worden.

Artikel 23

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Meetwerktuigen voor oppervlaktemeting waarbij de dikte of de aard van de te meten goederen de meting beïnvloedt, moeten een opschrift dragen, waaruit blijkt voor de meting van welke dikten of welke goederen het meetwerktuig al dan niet is bestemd.

Titel 4. Bijzondere bepalingen voor meetwerktuigen voor volumemeting met discontinue werking

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Paragraaf 1. Algemene voorschriften

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Artikel 24

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Deze titel is slechts van toepassing op meetwerktuigen met discontinue werking.

Artikel 25

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

De delen die de begrenzing vormen van een meetkamer van een meetwerktuig moeten met elkaar zijn verbonden of zijn voorzien van verzegelingsinrichtingen, waarmee het uit elkaar nemen van die delen kan worden verhinderd. Het bepaalde in de eerste volzin geldt niet, indien de eigenschappen van het produkt waarvoor het meetwerktuig is bestemd het uit elkaar nemen van de delen noodzakelijk maken.

Artikel 26

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

De meetwerktuigen waarvan de delen blijvend uit elkaar genomen moeten kunnen worden, moeten zodanig zijn geconstrueerd, dat onjuiste metingen door onjuist of onvolledig samenvoegen van de verschillende delen zijn uitgesloten dan wel moeten van zodanige gebruiksaanwijzingen en kenmerken zijn voorzien, dat bij opvolging van de gebruiksaanwijzing juiste metingen zijn gewaarborgd.

Artikel 27

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

De meetwerktuigen ten aanzien waarvan de opstelling waarin zij gebruikt moeten worden niet duidelijk uit de samenstelling blijkt, moeten, indien die opstelling van belang is voor een juiste meting, zijn voorzien van een inrichting, die die opstelling duidelijk aanwijst.

Artikel 28

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Telwerken, veiligheidsinrichtingen, terugloopleidingen, justeerinrichtingen en andere hulpinrichtingen die het gebruik van een meetwerktuig vergemakkelijken, zijn toegestaan, voor zover zij de juiste werking van het meetwerktuig niet schaden en geen aanleiding tot misleiding en misvatting kunnen geven.

Artikel 29

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Een justeerinrichting moet zijn voorzien van een verzegelingsinrichting.

Artikel 30

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

  • 1 Op een belangrijk onderdeel van het meetwerktuig moet, op een van buitenaf zichtbare plaats, een voorziening zijn aangebracht voor het aanbrengen van het ijkmerk.

  • 2 De voorziening, bedoeld in het eerste lid, moet tevens de opschriftenplaat, bedoeld in artikel 48, eerste lid, borgen.

Artikel 31

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Verzegelingen mogen zowel door afslagen in lood als met behulp van een tang worden uitgevoerd.

Artikel 32

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Verzegelingen moeten voldoende zijn beschermd tegen risico?s van toevallige verbreking.

Artikel 33

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Verzegelingsinrichtingen moeten gemakkelijk toegankelijk zijn en zodanig zijn uitgevoerd, dat het zegelmerk kan worden aangebracht.

Artikel 34

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Een meetwerktuig dat een geldig ijkmerk draagt, moet zijn voorzien van een zegelmerk, dat is aangebracht op de verzegelingsinrichting van de justeerinrichting en zo nodig op de verzegelingsinrichtingen van de onderdelen, bedoeld in artikel 28.

Artikel 35

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

  • 1 Kranen, kleppen, schuiven, zuigers en andere afsluitinrichtingen of omschakelinrichtingen moeten zodanig zijn uitgevoerd en gesloten, dat de juistheid van de meting niet geschaad kan worden.

  • 2 Strepen, overlopen, peilglazen en andere instel- en afleesinrichtingen ter bepaling of ter aanwijzing van een grensvlak van de voor de meting dienende ruimte en van de grootte van een dergelijk grensvlak mogen bij de meting geen onzekerheden van enige betekenis in verhouding tot de maximaal toelaatbare fouten veroorzaken.

Artikel 36

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Vloeistofspiegels ter hoogte van de afzonderlijke deelstrepen moeten parallaxvrij ingesteld en afgelezen kunnen worden. Zo nodig moet het meetwerktuig daartoe voorzien zijn van hulpmiddelen.

Artikel 37

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

De vorm en de inrichting van de meetwerktuigen en de aan- en afvoerleidingen moeten de volledige aanvoer van de te meten en de volledige levering van de gemeten hoeveelheid waarborgen. Zo nodig moeten daartoe kijkglazen zijn aangebracht.

Artikel 38

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

De delen die dienen voor het vullen en ledigen moeten onveranderlijk zijn en zodanig zijn uitgevoerd en aangebracht, dat de metingen betrouwbaar en eenduidig zijn en dat bij scheefstellingen geen verschillen van enige betekenis in verhouding tot de maximaal toelaatbare fouten optreden.

Artikel 39

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Omschakelinrichtingen moeten zodanig zijn geconstrueerd en geïnstalleerd, dat de vloeistof bij het meten of omschakelen slechts die richting kan volgen, volgens welke een juiste meting is verzekerd.

Artikel 40

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

De meetwerktuigen waarbij de metende ruimte aan de boven- en de onderzijde door een afsluitinrichting wordt begrensd, moeten voorzien zijn van een bijzondere inrichting, die waarborgt dat de afvoerleiding eerst kan worden geopend na volledige vulling van de metende ruimte en eerst kan worden gesloten na volledige lediging.

Artikel 41

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Indien de onderzijde van de metende ruimte wordt begrensd door een afsluitinrichting, moeten de bodem en in voorkomende gevallen de afvoerleiding ten minste de volgende helling hebben:

  • a. bij vast opgestelde meetwerktuigen: in de verhouding 1:10;

  • b. bij niet vast opgestelde meetwerktuigen: in de verhouding 1:5.

Artikel 42

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Terugloopinrichtingen moeten zodanig zijn uitgevoerd, dat gebruik dat leidt tot een meetfout, welke beduidend kleiner is dan de maximaal toelaatbare fout, onmogelijk is dan wel gemakkelijk kan worden vastgesteld.

Artikel 43

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

De meetwerktuigen moeten zodanig zijn ingericht, dat de juiste werking van ingebouwde meetwerktuigen niet wordt geschaad en zij gemakkelijk kunnen worden onderzocht.

Artikel 44

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Bij de meetwerktuigen die bestemd zijn voor het meten van verschillende vloeistoffen moeten deze vloeistoffen zich bij het wisselen van de te meten vloeistof slechts in geringe mate met elkaar kunnen vermengen.

Artikel 45

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

  • 1 De meetwerktuigen moeten zodanig zijn ingericht, dat bij de levering geen lucht of gassen meegevoerd kunnen worden. Zo nodig moeten de meetwerktuigen ter zake zijn voorzien van een ontluchtings- of ontgassingsinrichting met behulp waarvan een goede verwijdering van niet in de vloeistof opgenomen, meegevoerde lucht of gassen mogelijk is.

  • 2 De ontluchtings- of ontgassingsinrichtingen moeten zodanig zijn ingericht, dat de fout die het gevolg is van de meegevoerde lucht of gassen beduidend kleiner is dan de maximaal toelaatbare fouten.

Artikel 46

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

  • 1 Bij het onderzoek tot toelating van een model en bij de keuring bedragen de maximaal toelaatbare fouten in plus of min voor onderstaande hoeveelheden:

    Hoeveelheid in liters

    Maximaal toelaatbare

    fouten

    > 1,0

    0,5%

    1,0 tot 0,5

    5 cm³

    0,5 tot 0,2

    1,0%

    0,2 tot 0,1

    2 cm³

    0,1 tot 0,05

    2,0%

    0,05 tot 0,025

    1 cm³

    < 0,025

    4,0%

  • 2 Bij de herkeuring, het onderzoek, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet en het toezicht bedragen de maximaal toelaatbare fouten het dubbele van de waarden, vastgesteld in het eerste lid.

Artikel 47

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 46 bedragen bij het onderzoek tot toelating van een model en de keuring van meetwerktuigen die uitsluitend zijn ingericht om na inworp van een of meer geldstukken of penningen een hoeveelheid vloeistof af te leveren en waarbij op de meting door een menselijke handeling geen invloed kan worden uitgeoefend de maximaal toelaatbare fouten bij onderstaande hoeveelheden:

    Hoeveelheid in liters

    Maximaal toelaatbare

    fouten

     

    van

    tot

    >1,0

    -1,5%

    +0,5%

    1,0 tot 0,5

    -15 cm³

    +5 cm³

    0,5 tot 0,2

    -3,0%

    +1,0%

    0,2 tot 0,1

    -6 cm³

    +2 cm³

    0,1 tot 0,05

    -6,0%

    +2,0%

    0,05 tot 0,025

    -3 cm³

    +1 cm³

    < 0,025

    -12,0%

    +4,0%

  • 2 Bij de herkeuring, het onderzoek, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet en het toezicht van de in het eerste lid bedoelde meetwerktuigen bedragen de maximaal toelaatbare fouten bij onderstaande hoeveelheden:

    Hoeveelheid in liters

    Maximaal toelaatbare

    fouten

     

    van

    tot

    >1,0

    -2,0%

    +1,0%

    1,0 tot 0,5

    -20 cm³

    +10 cm³

    0,5 tot 0,2

    -4,0%

    +2,0%

    0,2 tot 0,1

    -8 cm³

    +4 cm³

    0,1 tot 0,05

    -8,0%

    +4,0%

    0,05 tot 0,025

    -4 cm³

    +2 cm³

    < 0,025

    -16,0%

    +8,0%

Artikel 48

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

  • 1 Op ieder meetwerktuig moet, hetzij direct, hetzij op een plaat die vast met het meetwerktuig is verbonden, zijn vermeld:

    • a. de naam en de woonplaats van degene die het meetwerktuig heeft vervaardigd of diens fabrieksmerk;

    • b. het jaar waarin het meetwerktuig is vervaardigd en het fabrieksnummer;

    • c. het nummer van de betrokken verklaring van toelating;

    • d. elke andere aanduiding, welke in verband met de samenstelling of de werking van het meetwerktuig door de ijkinstelling noodzakelijk wordt geacht, als aangegeven in de verklaring van toelating.

  • 2 Het eerste lid, onder a en b, is niet van toepassing op de meetwerktuigen, bedoeld in artikel 31 van de wet.

Paragraaf 2. Bijzondere voorschriften vor melkmeetemmers

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Artikel 49

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Melkmeetemmers moeten overeenstemmen met de tekening, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.

Artikel 50

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Melkmeetemmers moeten zijn ingericht tot het afmeten van ten minste 6 en ten hoogste 30 liter of ten minste 4 en ten hoogste 20 liter melk.

Artikel 51

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Melkmeetemmers moeten inwendig de vorm hebben van een rechte cirkelcilinder met een vlakke bodem.

Artikel 52

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

  • 1 In de cilinder van een melkmeetemmer moet zich een drijver bevinden, waarin een stang is bevestigd, die geleid wordt door een brug over de emmer.

  • 2 De in een melkmeetemmer aanwezige hoeveelheid melk moet men, kijkend langs de bovenzijde van de brug, af kunnen lezen op een verdeling, die in de stang gestempeld is.

Artikel 53

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

  • 1 De wand, de bodem en de drijver van een melkmeetemmer moeten zijn vervaardigd van roestvrij staal, van blik of van vertind ijzer.

  • 2 Andere dan roestvrij stalen melkmeetemmers moeten voorzien zijn van een naamplaat van vertind geelkoper, terwijl de overige samenstellende delen van deze emmers van vertind ijzer moeten zijn.

  • 3 De einden van de wand, sluitend tegen elkaar gelegd, moeten zijn geklonken op een strak langs de buitenwand aangebrachte strook.

  • 4 Alle verbindingen, waaronder die welke van klinkbouten zijn voorzien, moeten zijn gesoldeerd.

  • 5 Boven de band om de cilinder mag de wand een zodanig beloop hebben, dat tegenover de handgreep een schenktuit wordt gevormd.

Artikel 54

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Een verdeling mag van de plaats, waar zij een hoeveelheid vloeistof met een volumieke massa van 1030 kg/m3 juist zou aanwijzen, als volgt afwijken:

  • a. bij de keuring van een melkmeetemmer: plus of min 1 mm;

  • b. bij de herkeuring, het onderzoek, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet en het toezicht van een melkmeetemmer: plus of min 2 mm.

Artikel 55

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

  • 1 De opschriften en een weinig in het oog vallend fabrieksmerk moeten in de naamplaten van een melkmeetemmer zijn gestempeld.

  • 2 Melkmeetemmers moeten een fabrieksnummer dragen, dat wordt afgeslagen zowel op de band om de emmer, diametraal tegenover de naamplaten, als bovenaan op de drijverstang, aan de zijde waarop geen maatverdeling voorkomt.

Hoofdstuk 3. Overgangs- en slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Artikel 56

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt dat meetwerktuigen, die

  • a. zijn vervaardigd overeenkomstig een model dat voor 1 mei 1989 is goedgekeurd, of

  • b. zijn vervaardigd overeenkomstig een toegelaten model dat is onderzocht overeenkomstig de bepalingen van de IJkbeschikking, zoals deze luidden tot 1 mei 1989, of

  • c. voor 1 mei 1989 zijn aangewezen krachtens artikel 11, derde lid, van de wet en zijn goedgekeurd overeenkomstig de bepalingen van de IJkbeschikking, zoals deze luidden tot 1 mei 1989,

    bij de keuring, de herkeuring, het onderzoek, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet en het toezicht moeten voldoen aan de bepalingen van de IJkbeschikking, zoals deze luidden tot 1 mei 1989.

Artikel 57

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

De bijlage, bedoeld in artikel 49, wordt bekendgemaakt door terinzagelegging bij de ijkinstelling.

Artikel 58

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Na de inwerkingtreding van deze regeling behoort de in artikel 49 van de IJkregeling meetwerktuigen (Stcrt. 1989, 83) bedoelde bijlage bij deze regeling en berusten de krachtens de IJkregeling meetwerktuigen (Stcrt. 1989, 83) vastgestelde besluiten op deze regeling.

Artikel 59

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

De IJkregeling meetwerktuigen (Stcrt. 1989, 83) wordt ingetrokken.

Artikel 60

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 61

[Regeling vervallen per 01-02-2007]

Deze regeling wordt aangehaald als: IJkregeling meetwerktuigen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 december 1997

De

Minister

van Economische Zaken,

G.J. Wijers