U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
[Regeling vervallen per 01-05-2009.]Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2005 en zichtdatum 01-01-2005. Geldend van 04-07-2003 t/m 20-01-2005
Regeling houdende eisen en wijze van keuren van voertuigen die in een kleine serie worden vervaardigd
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Gelet op artikel 2.2 van het Voertuigreglement;
Besluit:
[Regeling vervallen per 01-05-2009]
Deze regeling is van toepassing op de typegoedkeuring van personenauto’s die in een kleine serie als bedoeld in artikel 8 van richtlijn 70/156/EEG worden vervaardigd en op de typegoedkeuring van motorfietsen en driewielige motorrijtuigen die in een kleine serie als bedoeld in artikel 15, vierde lid, onderdeel b, van richtlijn 92/61/EEG worden vervaardigd.
Onder de vermelding in deze regeling van een EG-richtlijn wordt verstaan hetgeen daaronder wordt begrepen in artikel 1.1a van het Voertuigreglement, met inbegrip van de ingevolge artikel 1.7, eerste lid, van het Voertuigreglement bekendgemaakte wijzigingen. Artikel 1.7, tweede lid, van het Voertuigreglement is van overeenkomstige toepassing.
1 Per jaar wordt voor ten hoogste tweehonderd voertuigen van een familie van typen als bedoeld in richtlijn 70/156/EEG, bijlage XII, onderdeel A, die op grond van deze regeling zijn goedgekeurd, een kenteken opgegeven.
2 Per jaar wordt voor ten hoogste tweehonderd voertuigen van een type voertuig als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van richtlijn 92/61/EEG, die op grond van deze regeling zijn goedgekeurd, een kenteken opgegeven.
1 De artikelen en leden van artikelen van hoofdstuk 3 van het Voertuigreglement, genoemd in de artikelen 4, 4a en 4b, zijn van toepassing voor zover in de artikelen 4,4a en 4b niet anders is bepaald. De voertuigen moeten voldoen aan de nadere eisen die in de artikelen 4, 4a en 4b zijn vermeld.
2 De artikelen en leden van artikelen van hoofdstuk 3 van het Voertuigreglement die niet in de artikelen 4,4a en 4b zijn genoemd, zijn onverkort van toepassing.
1 Artikel 3.2.3, eerste lid, Voertuigreglement
De ingevolge de bijlage bij richtlijn 76/114/EEG, paragraaf 2.1.2, vereiste vermelding van het nummer van de EEG-goedkeuring wordt vervangen door een vermelding van het nummer van de Nederlandse typegoedkeuring.
2 Artikel 3.2.12, eerste lid, Voertuigreglement
De ingevolge richtlijn 70/221/EEG vereiste druk- en kanteltest van een brandstoftank wordt niet uitgevoerd indien wordt aangetoond dat de betrokken brandstoftank overeenstemt met een reeds op basis van deze richtlijn goedgekeurd type brandstoftank.
3 Artikel 3.2.25, eerste lid, Voertuigreglement
Indien de diameter van het stuurwiel, gemeten over de buitenrand van het stuurwiel, ten minste 0,25 m bedraagt, zijn van richtlijn 70/311/EEG, bijlage I, de punten 5.2.5 en 5.2.6 niet van toepassing.
4 Artikel 3.2.27, eerste lid, Voertuigreglement
De ingevolge richtlijn 70/387/EEG voorgeschreven beproevingen worden niet uitgevoerd indien wordt aangetoond dat de betrokken sloten en scharnieren overeenstemmen met reeds op basis van deze richtlijn goedgekeurde sloten en scharnieren.
5 Artikel 3.2.28 Voertuigreglement
Personenauto’s moeten voor wat betreft het gezichtsveld van de bestuurder voldoen aan het bepaalde in de bijlage bij deze regeling.
Het bepaalde in richtlijn 77/649/EEG is niet van toepassing.
6 Artikel 3.2.29, eerste lid, Voertuig-reglement
a. De ruiten van personenauto’s mogen geen beeldvertekening veroorzaken waardoor de bestuurder kan worden gehinderd.
b. Het materiaal van de ruiten van personenauto’s moet bestaan uit gehard glas, gelaagd glas of kunststof glas, dan wel:
1° het moet ten minste even doorzichtig zijn als gewoon glas;
2° het moet bij breuk minder kans geven op ernstige verwondingen dan bij breuk van gewoon glas.
c. Het bepaalde in richtlijn 92/22/EEG is niet van toepassing.
7 Artikel 3.2.30, eerste lid, Voertuig-reglement
a. Personenauto’s met een voorruit moeten zijn voorzien van een ruitewisserinstallatie en van een ruitesproeierinstallatie die de bestuurder voldoende uitzicht geven.
b. De ruitewisserinstallatie moet voldoen aan het bepaalde in richtlijn 78/318/EEG, bijlage I, de hoofdstukken 5 en 6, met uitzondering van de punten 5.1.2, 5.1.2.1, 5.1.8 tot en met 5.1.9.1, 5.1.11 en 6.1.8. tot en met 6.1.11.
c. De ruitesproeierinstallatie moet voldoen aan het bepaalde in richtlijn 78/318/EEG, bijlage I, de hoofdstukken 5 en 6, met uitzondering van de punten 5.2.2, 5.2.3 en 6.2.2 tot en met 6.2.5.3.
d. Het overigens bepaalde in richtlijn 78/318/EEG is niet van toepassing.
8 Artikel 3.2.31 Voertuigreglement
Personenauto’s met een voorruit moeten zijn voorzien van een vaste installatie ter ontdooiing en ontwaseming van de voorruit.
Het bepaalde in richtlijn 78/317/EEG is niet van toepassing.
9 Artikel 3.2.32, derde lid, Voertuigreglement
In afwijking van het hieromtrent bepaalde in richtlijn 71/127/EEG, mag door een persoon van gemiddelde gestalte die op gebruikelijke wijze is gezeten op de voor hem in de juiste rijstand gestelde bestuurderszitplaats, worden beoordeeld of wordt voldaan aan de vereiste gezichtsvelden op de weg.
Bij de beoordeling van het gezichtsveld van een spiegel moet de positie van het hoofd van de beoordelaar ten opzichte van de spiegel onveranderd blijven.
10 Artikel 3.2.33 Voertuigreglement
Het bepaalde in richtlijn 78/316/EEG is niet van toepassing.
11 Artikel 3.2.35, eerste lid, Voertuigreglement
Personenauto’s moeten voor wat betreft de bescherming van de inzittenden bij een ongeval voldoen aan de volgende eisen:
a. richtlijn 74/60/EEG, bijlage I, paragraaf 5, met uitzondering van de punten 5.1.2 en 5.7.1.2 alsmede met uitzondering van de tweede zinsnede van punt 5.2.3.1, die luidt: ’bovendien moet dit oppervlak bestaan uit of zijn bekleed met een materiaal dat de stootkracht kan opnemen, zoals omschreven in bijlage III, waarbij als trefinrichting de horizontale lengterichting dient te worden gekozen’;
b. het stuurwiel moet zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en bevestigd dat geen deel van het oppervlak van het stuurwiel dat naar de bestuurder is gericht en geraakt kan worden door een bol met een diameter van 165 mm, een ruw oppervlak of scherpe kanten bevat met een krommingsstraal geringer dan 2,5 mm.
c. Het stuurwiel moet zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en bevestigd dat het geen delen of accessoires, met inbegrip van de bedieningsinrichting van de geluidssignaalinrichting en andere bedieningsinrichtingen, omvat, waaraan de bestuurder met zijn kleding of sieraden kan blijven vastzitten bij een normale besturing van het voertuig.
d. Het stuurwiel en de stuurkolom moeten overeenstemmen met reeds eerder op basis van richtlijn 74/297/EEG goedgekeurde exemplaren die onder vergelijkbare omstandigheden zijn gemonteerd, dan wel het stuurwiel moet als afzonderlijke eenheid op basis van richtlijn 74/297/EEG zijn goedgekeurd.
e. De bodemplaat of het chassisraam, de voorwielophanging en het subframe, de stuurkolom en de stuurkolom-bevestiging, de motor en de motor-ophanging voor zover deze vóór in het voertuig liggen, moeten overeenstemmen met exemplaren van een reeds eerder op basis van richtlijn 74/297/EEG goedgekeurd voertuig, dan wel er moet op andere wijze worden aangetoond dat zij voldoen aan richtlijn 74/297/EEG, bijlage I, punt 5.1.
f. Het overigens bepaalde in de richt-lijnen 74/60/EEG en 74/297/EEG is niet van toepassing.
12 Artikel 3.2.35, derde lid, Voertuigreglement
a. Personenauto’s moeten voor wat betreft de inrichting, de sterkte en de bevestiging van de naar voren gerichte zitplaatsen voldoen aan het bepaalde in richtlijn 74/408/EEG, bijlage I, paragraaf 5 en bijlage III, paragraaf 2.
b. Hoofdsteunen van personenauto’s:
1° moeten zodanig zijn bevestigd dat geen enkel vast en gevaarlijk gedeelte buiten de bekleding van de hoofd-steunen, de bevestiging van de hoofdsteunen en de rugleuning van de zit-plaatsen kan uitsteken;
2° mogen in geen enkele gebruikstoestand gevaarlijke oneffen heden of scherpe kanten vertonen die het risico op of de ernst van verwondingen van inzittenden van het voertuig kunnen vergroten;
3° moeten de eigenschap bezitten energie te absorberen ter bescherming van het hoofd van inzittenden van het voertuig;
4° mogen geen bijkomende oorzaak van gevaar zijn voor de inzittenden van het voertuig.
c. Het overigens bepaalde in de richtlijnen 74/408/EEG en 78/932/EEG is niet van toepassing.
13 Artikel 3.2.36, eerste lid, Voertuigreglement
De ingevolge richtlijn 76/115/EEG voorgeschreven methoden voor de beproeving van de bevestigingspunten voor autogordels kunnen worden vervangen door andere beproevingsmethoden indien deze ten minste gelijkwaardig zijn aan de methoden van de richtlijn.
14 Artikel 3.2.36, vijfde lid, Voertuigreglement,
Het is toegestaan personenauto’s te voorzien van autogordels die zijn goedgekeurd voor een ander type voertuig dan waarvoor goedkeuring wordt gevraagd, indien:
a. in het in richtlijn 77/541/EEG, bijlage II, bedoelde goedkeuringsformulier dat ander type voertuig is vermeld,
b. de positie van de bevestigingspunten in het voertuig overeenstemt met de positie waarin de autogordels zijn goedgekeurd, en
c. de autogordels zijn aangebracht overeenkomstig de montagevoorschriften van de fabrikant van de autogordels.
15 Artikel 3.2.55 Voertuigreglement
Indien de personenauto is voorzien van een inrichting ter bescherming tegen ongeoorloofd gebruik van het voertuig, moet deze inrichting voldoen aan het bepaalde in richtlijn 74/61/EEG, tenzij de inrichting overeenstemt met een reeds eerder op basis van richtlijn 74/61/EEG goedgekeurde inrichting.
16 Artikel 3.2.56 Voertuigreglement
Het bepaalde in richtlijn 77/389/EEG is niet van toepassing.
1 Artikel 3.4.1 Voertuigreglement
Motorfietsen zijn voor toelating tot het verkeer op de weg voorzien van een Nederlandse typegoedkeuring. Richtlijn 92/61/EEG is niet van toepassing.
2 Artikel 3.4.3, eerste lid, Voertuigreglement
De ingevolge richtlijn 93/34/EEG vereiste vermelding van het nummer van de EG-typegoedkeuring wordt vervangen door een vermelding van het nummer van de Nederlandse typegoedkeuring.
3 Artikel 3.4.5 Voertuigreglement
Richtlijn 97/24/EG is niet van toepassing.
4 Artikel 3.4.12 Voertuigreglement
a. In plaats van het overleggen van een goedkeuringscertificaat of een testrapport mag de fabrikant de ingevolge hoofdstuk 6 van richtlijn 97/24/EG voorgeschreven beproevingen uitvoeren.
b. De ingevolge richtlijn 97/24/EG voorgeschreven beproeving van een brandstofreservoir van kunststof, mag worden vervangen door een verklaring van de fabrikant van die kunststof, dat:
1°. de kunststof voldoet aan de eisen uit richtlijn 97/24/EG; en
2°. de kunststof reeds eerder is toegepast in soortgelijke constructies waar vergelijkbare eisen aan zijn gesteld.
5 Artikel 3.4.14 Voertuigreglement
a. Indien de elektronische onderdelen van de motor, de ontstekingsinrichting, het brandstofsysteem, het koelsysteem, het in- en uitlaatsysteem en de aandrijflijn overeenkomen met de elektronische onderdelen van de motor, de ontstekingsinrichting, het brandstofsysteem, het koelsysteem, het in- en uitlaatsysteem en de aandrijflijn van een motorrijtuig dat voldoet aan de eisen van hoofdstuk 3, afdelingen 2, 3, 4 of 5 van het Voertuigreglement, wordt de elektromagnetische breedbandstraling niet gemeten.
b. Bij de meting van de elektromagnetische smalbandstraling in het frequentiebereik van 30 tot 1000 MHz mag worden volstaan met het scannen van het frequentiebereik met behulp van een spectrumanalysator of automatische ontvanger, waarbij de referentiegrens niet mag worden overschreden.
6 Artikel 3.4.15 Voertuigreglement
De voorschriften betreffende geluiddempers die vezelig geluiddempend materiaal bevatten, bedoeld in hoofdstuk 9, bijlage III, punt 2.3.1.3.1 tot en met 2.3.1.4.3.5, van richtlijn 97/24/EG, zijn niet van toepassing indien de gemeten waarde voor het geluidsniveau tenminste 1 dB(A) lager is dan in richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 9, bijlage I, in de tweede kolom van de tabel voor het desbetreffende voertuig is aangegeven.
7 Artikel 3.4.16 Voertuigreglement
a. De proef, bedoeld in hoofdstuk 5, bijlage II, onder punt 2.2.1.1.2, van richtlijn 97/24/EG, wordt eenmaal uitgevoerd indien de voorgeschreven grenswaarden, genoemd in de tabellen I en II niet worden overschreden.
b. Indien bij de proef, bedoeld in het eerste lid, de voorgeschreven grenswaarden worden overschreden, wordt de procedure, bedoeld in hoofdstuk 5, bijlage II, onder punt 3, van richtlijn 97/24/EG gevolgd, waarbij de beschreven grenswaarde niet mag worden overschreden.
c. De proef, bedoeld in het eerste lid, wordt niet uitgevoerd indien blijkt dat de motor, de ontstekingsinrichting, het brandstofsysteem en het in- en uitlaatsysteem overeenkomen met de motor, de ontstekingsinrichting, het brandstofsysteem en het in- en uitlaatsysteem van een motorrijtuig dat voldoet aan de eisen van hoofdstuk 3, afdelingen 2, 3, 4 of 5 van het Voertuigreglement.
8 Artikel 3.4.17, eerste lid, Voertuigreglement
a. De motorfiets wordt beproefd bij een snelheid van 50 km/h.
b. Punt 2.3.3 van de bijlage van richtlijn 2000/7/EG is niet van toepassing.
c. De snelheidsmeting mag plaatsvinden met inachtneming van richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 9, bijlage III, punt 2.1.2.2.
9 Artikel 3.4.18 Voertuigreglement
a. Richtlijn 95/1/EG is niet van toepassing op de wijze van meten van de door de constructie bepaalde maximumsnelheid en het maximumkoppel.
b. Richtlijn 95/1/EG is niet van toepassing op de wijze van meten van het netto maximum vermogen, tenzij het door de fabrikant opgegeven vermogen niet meer bedraagt dan 25 kW.
10 Artikel 3.4.26, eerste lid, Voertuigreglement
Motorfietsen behoeven niet te voldoen aan de bijzondere voorschriften omtrent de proeven met natte remmen, bedoeld in richtlijn 93/14/EEG, bijlage, aanhangsel, onder 1.3.
11 Artikel 3.4.32, eerste lid, Voertuigreglement
Voor de gemonteerde spiegels behoeft geen goedkeuringscertificaat te worden overgelegd.
12 Artikel 3.4.33 Voertuigreglement
Richtlijn 93/29/EEG is niet van toepassing.
13 Artikel 3.4.36 Voertuigreglement
In plaats van het overleggen van een goedkeuringscertificaat of een testrapport, mag de fabrikant de ingevolge richtlijn 93/32/EEG voorgeschreven beproevingen uitvoeren.
14 Artikel 3.4.37, eerste lid, Voertuigreglement
a. Aan de buitenzijde van een motorfiets bevindt zich geen enkel naar buiten gericht puntig, scherp of uitstekend deel met een zodanige vorm, afmeting, richting of hardheid dat het risico op of de ernst van verwondingen van een persoon die bij een ongeval tegen het voertuig stoot of daardoor wordt geraakt, kan vergroten.
b. De uiteinden en buitenste randen van het koppelingshendel en het remhendel zijn afgerond, waarbij de kromtestraal minstens zeven mm bedraagt.
c. Het overige bepaalde in richtlijn 97/24/EG is niet van toepassing.
15 Artikel 3.4.40, eerste lid, Voertuigreglement
Voor de gemonteerde verlichting, lichtsignalen en onderdelen daarvan behoeven geen goedkeuringscertificaten te worden overgelegd.
16 Artikel 3.4.41, eerste lid, Voertuigreglement
Voor de gemonteerde grote lichten, dimlichten, stadslichten, richtingaanwijzers, achterlichten, remlichten, de installatie ter verlichting van de aan de achterzijde van het voertuig aangebrachte kentekenplaat en de niet-driehoekige rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig behoeven geen goedkeuringscertificaten te worden overgelegd.
17 Artikel 3.4.54, eerste lid, Voertuigreglement
Voor de gemonteerde geluidssignaalinrichting behoeft geen goedkeuringscertificaat te worden overgelegd.
18 Artikel 3.4.55 Voertuigreglement
Indien de motorfiets is voorzien van een inrichting ter bescherming tegen ongeoorloofd gebruik van het voertuig, moet deze inrichting voldoen aan richtlijn 93/33/EG.
19 Artikel 3.4.57 Voertuigreglement
a. Een motorfiets op twee wielen is voorzien van ten minste één standaard ten behoeve van de stabiliteit in de parkeerstand.
b. Het bepaalde omtrent de stabiliteitsproef en de proefprocedure in richtlijn 93/31/EEG is niet van toepassing.
1 Artikel 3.5.1, eerste lid, Voertuigreglement
Driewielige motorrijtuigen zijn voor toelating tot het verkeer op de weg voorzien van een Nederlandse typegoedkeuring. Richtlijn 92/61/EEG is niet van toepassing.
2 Artikel 3.5.3, eerste lid, Voertuigreglement
3 Artikel 3.5.12, eerste lid, Voertuigreglement
4 Artikel 3.5.14 Voertuigreglement
5 Artikel 3.5.15 Voertuigreglement
De voorschriften betreffende geluiddempers die vezelig geluiddempend materiaal bevatten, bedoeld in hoofdstuk 9, bijlage III, punt 2.3.1.3.1 tot en met 2.3.1.4.3.5 van richtlijn 97/24/EG, zijn niet van toepassing indien de gemeten waarde voor het geluidsniveau tenminste 1 dB(A) lager is dan in richtlijn 97/24/EG, hoofdstuk 9, bijlage I, in de tweede kolom van de tabel voor het desbetreffende voertuig is aangegeven.
6 Artikel 3.5.16 Voertuigreglement
7
Artikel 3.5.17, eerste lid, Voertuigreglement
a. Het driewielige motorrijtuig wordt beproefd bij een snelheid van 50 km/h.
8 Artikel 3.5.18 Voertuigreglement
a. Richtlijn 95/1/EG is niet van toepassing op driewielige motorrijtuigen voorzien van drie wielen.
b. Richtlijn 95/1/EG is niet van toepassing op de wijze van meten van de door de constructie bepaalde maximumsnelheid en het maximumkoppel van driewielige motorrijtuigen voorzien van vier wielen.
9 Artikel 3.5.29, eerste lid, Voertuigreglement
a. De voorruiten in een driewielig motorrijtuig voorzien van een carrosserie belemmeren niet het directe en indirecte gezichtsveld van de bestuurder, bedoeld in artikel 2.9.3 van de Regeling permanente eisen.
b. Het goedkeuringsmerk en het goedkeuringscertificaat mogen worden vervangen door een verklaring van de fabrikant dat het materiaal en de door de fabrikant gebruikte methode om de ruit vorm te geven, overeenkomen met goedkeuringen die betrekking hebben op reeds eerder door de fabrikant gebruikt materiaal en gebruikte vormgevingsmethode.
10 Artikel 3.5.30 Voertuigreglement
a. Driewielige motorrijtuigen met een voorruit zijn voorzien van een deugdelijke ruitenwisserinstallatie die de bestuurder voldoende uitzicht geeft.
b. Driewielige motorrijtuigen met een voorruit zijn voorzien van een deugdelijke ruitensproeierinstallatie die tenminste het gehele wisvlak van de ruitenwissers bereikt. De opgesproeide vloeistof wordt binnen niet meer dan twee volledige passages van de ruitenwissers van het gehele wisvlak weggewist.
11 Artikel 3.5.31 Voertuigreglement
a. Driewielige motorrijtuigen met een voorruit zijn voorzien van een deugdelijke installatie ter ontdooiing en ontwaseming van de voorruit, die tenminste het directe en indirecte zichtveld, bedoeld in artikel 2.9.3 van de Regeling permanente eisen, van de bestuurder bereikt.
b. Het overige bepaalde in richtlijn 97/24/EG is niet van toepassing.
12 Artikel 3.5.32, eerste lid, Voertuigreglement
13 Artikel 3.5.33 Voertuigreglement
14 Artikel 3.5.36, eerste lid, Voertuigreglement
De ingevolge richtlijn 97/24/EG voorgeschreven methoden voor de beproeving van de bevestigingspunten voor autogordels kunnen worden vervangen door andere beproevingsmethoden indien deze ten minste gelijkwaardig zijn aan de methoden genoemd in de richtlijn.
15 Artikel 3.5.36, zesde lid, Voertuigreglement
Driewielige motorrijtuigen mogen zijn voorzien van autogordels die zijn goedgekeurd voor een ander type voertuig dan waarvoor goedkeuring wordt gevraagd, indien:
a. in het goedkeuringscertificaat bedoeld in richtlijn 97/24/EG, bijlage XI, dat andere type voertuig wordt vermeld;
b. de positie van de bevestigingspunten in het voertuig waarvoor goedkeuring wordt gevraagd overeenstemt met de positie van het voertuig waarin de autogordels zijn goedgekeurd; en
16 Artikel 3.5.37, eerste lid, Voertuigreglement
a. Aan de buitenzijde van een driewielig motorrijtuig bevindt zich geen enkel naar buiten gericht puntig, scherp of uitstekend deel met een zodanige vorm, afmeting, richting of hardheid dat het risico op of de ernst van verwondingen van een persoon die bij een ongeval tegen het voertuig stoot of daardoor wordt geraakt, kan vergroten.
b. De uiteinden en buitenste randen van het koppelingshendel en het remhendel van een driewielig motorrijtuig zonder carrosserie zijn afgerond, waarbij de kromtestraal ten minste zeven mm bedraagt.
17 Artikel 3.5.40, eerste lid, Voertuigreglement
18 Artikel 3.5.41, eerste lid, Voertuigreglement
19 Artikel 3.5.54, eerste lid, Voertuigreglement
20 Artikel 3.5.55 Voertuigreglement
Indien het driewielige motorrijtuig is voorzien van een inrichting ter bescherming tegen ongeoorloofd gebruik van het voertuig, moet deze inrichting voldoen aan richtlijn 93/33/EG.
1 De wijze waarop de keuring wordt verricht is voor zover mogelijk gelijk aan de wijze waarop dit voor de betreffende artikelen van het Voertuigreglement is bepaald.
2 In de gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van reeds op grond van een desbetreffende richtlijn goedgekeurde voertuigonderdelen, uitrustingsstukken of voorzieningen ter bescherming van bestuurders en passagiers, wordt nagegaan of de betrokken voertuigonderdelen, uitrustingsstukken of voorzieningen ter bescherming van bestuurders en passagiers in overeenstemming zijn met die waarvoor de goedkeuring is verleend en of de goedkeuring haar geldigheid niet heeft verloren. Indien in de betreffende richtlijn bijzondere voorwaarden zijn gesteld die met de goedkeuring verband houden, moet worden aangetoond dat aan deze voorwaarden wordt voldaan.
3 Met betrekking tot het bepaalde in de onderstaande leden van artikel 4 vindt de keuring tevens plaats op de navolgende wijze:
a. Artikel 4, vijfde lid
De keuring vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van de bijlage bij deze regeling.
b. Artikel 4, zesde lid
Visuele controle.
c. Artikel 4, zevende lid, onderdeel a
Visuele controle van het wisveld waarbij de ruitesproeiers en ruitewissers in werking worden gesteld.
d. Artikel 4, achtste lid
Gecontroleerd wordt of de installatie warme lucht op de voorruit blaast dan wel op andere wijze de voorruit verwarmt.
e. Artikel 4, elfde lid
onderdeel b: meting met daarvoor bestemde meetmiddelen.
onderdeel c: visuele controle.
onderdeel d: visuele controle.
f. Artikel 4, twaalfde lid, onderdeel b
1°: visuele controle, waarbij enige kracht op de hoofdsteunen wordt uitgeoefend.
2°: visuele controle.
3°: nagaan of de steun niet hard aanvoelt.
4°: visuele controle.
g. Artikel 4, veertiende lid
4 Met betrekking tot het bepaalde in de onderstaande leden van artikel 4a vindt de keuring plaats op de navolgende wijze:
a. Artikel 4a, tweede lid
b. Artikel 4a, vijfde lid, onderdeel a
De overeenkomstigheid wordt geverifieerd aan de hand van documentatie van de fabrikant of de typegoedkeuringsinstantie.
c. Artikel 4a, zevende lid, onderdeel b
d. Artikel 4a, achtste lid
De test mag tegelijkertijd worden uitgevoerd met de geluidsmeting die op grond van artikel 3.4.15 van het Voertuigreglement moet plaatsvinden.
e. Artikel 4a, negentiende lid, onderdeel a
Controle of de motorfiets stabiel staat op de standaard.
5 Met betrekking tot het bepaalde in de onderstaande leden van artikel 4b vindt de keuring plaats op de navolgende wijze:
a. Artikel 4b, vierde lid, onderdeel a
b. Artikel 4b, zesde lid, onderdeel b
c. Artikel 4b, zevende lid
De test mag tegelijkertijd worden uitgevoerd met de geluidsmeting, bedoeld in artikel 3.5.15 van het Voertuigreglement.
d. Artikel 4b, negende lid, onderdeel a
e. Artikel 4b, negende lid, onderdeel b
f. Artikel 4b, tiende lid
Visuele controle van het wisveld waarbij de ruitensproeiers en ruitenwissers in werking worden gesteld bij een snelheid van het voertuig van 120 km/h, of de topsnelheid als deze lager is.
g. Artikel 4b, elfde lid, onderdeel a
Controle of de installatie warme lucht op de voorruit blaast dan wel op andere wijze de voorruit verwarmt.
h. Artikel 4b, vijftiende lid
De regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 5 december 1994, nr. RV 187532, houdende eisen en wijze van keuren van voertuigen die in een kleine serie worden vervaardigd (Stcrt. 244), wordt ingetrokken.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling wordt aangehaald als: Kleine serie-regeling.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Minister
A. Jorritsma-Lebbink
Eisen aan het gezichtsveld van de bestuurder van personenauto’s
1. De definities van richtlijn 77/649/EEG zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de definitie van ’de Punten V’
2. Onder ’punt V’ wordt verstaan: het punt waarvan de plaats in de passagiersruimte wordt bepaald in relatie tot de verticale langsvlakken door de middelpunten van de meest buitenwaarts ontworpen zitplaatsen van de voorstoelen en gerelateerd aan punt R en de ontwerphoek van de rugleuning.
1. Het doorzichtige gedeelte van de voorruit moet ten minste de volgende niveaupunten van de voorruit omvatten, zoals weergegeven in figuur 1:
a. een ’horizontaal niveaupunt’ dat is gelegen vóór punt V en 14° naar links bij voertuigen met links geplaatst stuur dan wel vóór punt V en 14° naar rechts bij voertuigen met rechts geplaatst stuur;
b. een ’bovenste verticaal niveaupunt’ gelegen vóór punt V en 3° boven het horizontale vlak;
c. een ’onderste verticaal niveaupunt’ gelegen vóór punt V en 5° onder het horizontale vlak.
2. Het doorzichtige gedeelte van de voorruit moet tevens ten minste de in het eerste lid genoemde niveaupunten omvatten, die zijn gespiegeld ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig.
A = 68 mm
B = 5 mm
C = 627 mm
(1) Tracé van het middenlangsvlak
(2) Tracé van het verticale vlak door punt R
(3) Tracé van het verticale vlak door punt V
1. De afschermingshoek door elke A-stijl, zoals weergegeven in figuur 2, mag, gemeten in het horizontale vlak door punt V, niet meer bedragen dan 6°.
2. Een personenauto mag niet meer dan twee A-stijlen bevatten.
1 = Afschermingshoek door de A-stijl aan de zijde van de bestuurder
2 = Afschermingshoek door de A-stijl aan de zijde van de passagier
1. In het gezichtsveld van de bestuurder naar voren over 180°, onder een horizontaal vlak door punt V en boven drie vlakken door punt V, waarvan één vlak is gelegen loodrecht op het vlak X-Z en voorwaarts 4° hellend onder het horizontale vlak en waarvan de beide andere vlakken zijn gelegen loodrecht op het vlak Y-Z en 4° naar beneden hellend onder het horizontale vlak, zoals weergegeven in figuur 3, mag geen andere afscherming ontstaan dan die afscherming welke wordt teweeggebracht door:
a. de A-stijlen;
b. de verdeelstijlen van vaste of beweegbare ventilatie- of zijraampjes;
c. aan de buitenzijde van het voertuig geplaatste radioantennes;
d. achteruitkijkspiegels;
e. ruitewissers, alsmede
f. de in richtlijn 77/649/EEG, bijlage I, punt 5.1.3. als niet-belemmerend voor het gezichtsveld aangemerkte geleiders.
2. In het gezichtsveld van de bestuurder mag afscherming ontstaan door de buitenrand van het stuurwiel en het instrumentenpaneel aan de binnenzijde van het stuurwiel, indien een vlak door punt V, dat is gelegen loodrecht op het vlak X-Z en dat het bovenste gedeelte van de buitenrand van het stuurwiel raakt, voorwaarts tenminste 1° onder een horizontaal vlak door punt V helt.
1. Het voertuig wordt aan de hand van het referentiesysteem en de ontwerpstand in de juiste positie geplaatst.
2. De positie van punt H wordt bepaald volgens de procedure omschreven in richtlijn 77/649/EEG, bijlage III.
3. De positie van punt R wordt gelijkgesteld aan de positie van punt H.
4. De positie van punt V ten opzichte van punt R, zoals aangegeven door de coördinaten XYZ van het driedimensionale referentiesysteem, is weergegeven in de tabellen I en II.
5. Tabel I geeft de fundamentele coördinaten voor een ontwerprugleuninghoek van 25°. De positieve richting voor de coördinaten is weergegeven in figuur 1.
6. Tabel II geeft de waarden aan waarmee de coördinaten X en Z van punt V moeten worden gecorrigeerd indien de ontwerprugleuninghoek ongelijk is aan 25°. De positieve richting van de coördinaten is aangegeven in figuur 1.
7. Proeven om na te gaan of aan de eisen wordt voldaan kunnen onder meer het gebruik omvatten van theodolieten, lichtbronnen of schaduwapparatuur dan wel van andere methoden waarvan de gelijkwaardigheid wordt aangetoond.
X
Y
Z
Punt V
68 mm
5 mm
627 mm
Rugleuning hoek (in°)
Horinzontale coördinaten
Δ X
Verticale coördinaten
Δ Z
Horizontale coördinaten
5
- 186 mm
28 mm
23
- 18 mm
6
- 177 mm
27 mm
24
- 9 mm
3 mm
- 167 mm
25
0 mm
8
- 157 mm
26
9 mm
- 3 mm
9
- 147 mm
26 mm
27
17 mm
- 5 mm
10
- 137 mm
25 mm
28
- 8 mm
11
- 128 mm
24 mm
29
34 mm
- 11 mm
12
- 118 mm
23 mm
30
43 mm
- 14 mm
13
- 109 mm
22 mm
31
51 mm
14
- 99 mm
21 mm
32
59 mm
- 21 mm
15
- 90 mm
20 mm
33
67 mm
- 24 mm
16
- 81 mm
18 mm
34
76 mm
- 28 mm
17
- 72 mm
35
84 mm
- 32 mm
18
- 62 mm
15 mm
36
92 mm
- 35 mm
19
- 53 mm
13 mm
37
100 mm
- 39 mm
20
- 44 mm
11 mm
38
108 mm
- 43 mm
21
39
115 mm
- 48 mm
22
- 26 mm
7 mm
40
123 mm
- 52 mm
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "Kleine serie-regeling", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.