Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
§ 1 . Reikwijdte
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna te noemen: het besluit)
bevat beleidsregels voor het opleggen van boeten bij de heffing van rijksbelastingen
waarop de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna te noemen: AWR) van toepassing is. Het besluit is mede van toepassing op
de boeten die in verband met de premieheffing ingevolge de Wet financiering sociale verzekeringen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, Ziekenfondswet en de inkomenafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet kunnen worden opgelegd.
Toelichting
Het besluit is van toepassing op de boeten die in verband met de heffing van rijksbelastingen
en de premieheffing ingevolge de Wet financiering sociale verzekeringen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, Ziekenfondswet en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet kunnen worden opgelegd. Artikel 1, tweede lid, van de AWR omschrijft wat onder rijksbelastingen moet worden verstaan. Het besluit is derhalve
mede van toepassing op de boeten bedoeld in hoofdstuk 5 van de Douanewet.
Het besluit bevat het door de Staatssecretaris van Financiën vastgestelde beleid waar
de inspecteur zich bij het opleggen van boeten aan dient te houden. Het besluit bevat
recht in de zin van artikel 99 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In hoofdstuk I, Algemene bepalingen, wordt invulling gegeven aan een aantal begrippen en aan voor
het boetestelsel als zodanig geldende uitgangspunten. De paragrafen opgenomen in hoofdstuk II geven aan op welke wijze de inspecteur bij het opleggen van boeten de aan belanghebbende
toekomende waarborgen dient te hanteren. Bij het bepalen van de hoogte van een boete
geldt als uitgangspunt het in acht nemen van de beginselen van behoorlijke straftoemeting.
Het beleid met betrekking tot de hoogte van de door de inspecteur in standaardgevallen
op te leggen boeten, is te vinden in de hoofdstukken III, IV en V. De in deze hoofdstukken genoemde criteria, percentages en bedragen strekken ertoe
om aan de hand van objectieve criteria uniformiteit bij het opleggen van boeten te
bewerkstelligen. Of er vervolgens redenen zijn om de boete in individuele gevallen
op een lager of hoger bedrag of percentage vast te stellen, beoordeelt de inspecteur
aan de hand van de criteria genoemd in hoofdstuk VI.
Het besluit is niet van toepassing op boeten die in verband met de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen kunnen worden opgelegd.
§ 2. Begrip belanghebbende
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
Onder belanghebbende wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan degene aan
wie een boete is of kan worden opgelegd.
Toelichting
Het begrip belanghebbende omvat een ieder aan wie in de zin van paragraaf 1 van het besluit een boete door de inspecteur is of kan worden opgelegd.
§ 3 . Toerekening
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
Vervallen.
§ 4 . Verzuimboete/vergrijpboete
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
1. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen
in te scherpen. Voor het opleggen van de verzuimboete is voldoende dat aan één of
meer van deze verplichtingen niet is voldaan.
2. De vergrijpboete is gericht op het bestraffen van een handelen of nalaten waarbij
sprake is van opzet dan wel grove schuld. De inspecteur dient de aanwezigheid van
opzet of grove schuld te stellen en te bewijzen.
3. In geval van een pleitbaar standpunt of bij afwezigheid van alle schuld (hierna
te noemen: avas) legt de inspecteur geen boete op. Indien bij bezwaar blijkt dat sprake
is van een pleitbaar standpunt of avas, vernietigt de inspecteur de boete. Belanghebbende
dient een pleitbaar standpunt of avas te stellen en te bewijzen.
4. Van een pleitbaar standpunt is sprake als een door belanghebbende ingenomen standpunt,
gelet op de stand van de jurisprudentie en de heersende leer, in die mate juridisch
pleitbaar of verdedigbaar is dat belanghebbende redelijkerwijs kan menen juist te
handelen.
Toelichting
Bij verzuimboeten gaat het in het algemeen om eenvoudig te constateren feiten.
Bij het opleggen van een verzuimboete gelden dezelfde waarborgen als bij het opleggen
van een vergrijpboete, met uitzondering van de kennisgeving/hoorplicht vooraf. Het
ontbreken van de kennisgeving/hoorplicht vooraf bij het opleggen van verzuimboeten
is niet in strijd met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden (hierna te noemen: EVRM). Het EVRM verplicht tot het
mededelen van de gronden waarop de boete berust, uiterlijk bij het opleggen van de
boete. Aan deze eis wordt bij het opleggen van zowel verzuim- als vergrijpboeten voldaan
(zie artikel 67g van de AWR en paragraaf 15 van het besluit). Bij vergrijpboeten is echter tevens gekozen voor een kennisgeving/hoorplicht
vooraf (zie artikel 67k van de AWR en paragraaf 19 van het besluit), hetgeen een verdergaand voorschrift is dan waartoe het EVRM dwingt.
Een vergrijpboete is gesteld op meer ernstige handelingen of nalatigheden. De stelplicht
en bewijslast van opzet of grove schuld rusten op de inspecteur. De bij de heffing
bestaande mogelijkheid om de belastingaanslag onder bepaalde voorwaarden vast te stellen
met omkering van de bewijslast geldt niet voor het opleggen van vergrijpboeten.
Voor het bepalen van de grondslag van vergrijpboeten wordt, voorzover sprake is van
opzet of grove schuld, aangesloten bij de feitelijk geheven belasting. Dit geldt ook
indien de omvang van de feitelijk geheven belasting is vastgesteld met toepassing
van de zogenoemde omkering van de bewijslast.
De inspecteur kan zich voor het bewijs van opzet of grove schuld baseren op door hem
gestelde, en door belanghebbende niet of niet voldoende ontzenuwde vermoedens die
gebaseerd zijn op feiten.
Als de inspecteur aannemelijk acht dat het standpunt van de belanghebbende pleitbaar
is, laat hij het opleggen van een boete achterwege. Is al een boete opgelegd, dan
wordt de boetebeschikking vernietigd. Is er sprake van een pleitbaar standpunt, dan
kan de belanghebbende geen verwijt worden gemaakt dat er aanvankelijk geen of te weinig
belasting is geheven. Onder een pleitbaar standpunt wordt verstaan een opvatting over
de kwalificatie van de feiten of de toepassing van het recht op de feiten die in redelijkheid
verdedigbaar is. Een pleitbaar standpunt sluit zowel het opleggen van een verzuimboete
als een vergrijpboete uit.
§ 5 . Verplichte keuze verzuimboete of vergrijpboete
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
Bij het niet doen van aangifte met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag
worden geheven alsmede bij het niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig betalen van
belastingen die op aangifte moeten worden voldaan of afgedragen, maakt de inspecteur
een keuze tussen het opleggen van een verzuimboete en het opleggen van een vergrijpboete.
Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde
feit uit. Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete
voor hetzelfde feit uit.
Toelichting
In een aantal gevallen kan op een beboetbaar gestelde gedraging ofwel een verzuimboete
ofwel een vergrijpboete opgelegd worden (samenloop): bijvoorbeeld bij aanslagbelastingen
indien geen aangifte is gedaan (keuze tussen de artikelen 67a en 67d van de AWR) en bij aangiftebelastingen indien geheel of gedeeltelijk de belasting niet is betaald
(keuze tussen de artikelen 67c en 67f van de AWR) of de belasting niet tijdig is betaald (keuze tussen de artikelen 67c en 67f van de AWR).
Uit de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel in verband met de herziening van
het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht (kamerstukken II
1994/95, 23 470, nr. 8, bladzijde 7) blijkt dat van de inspecteur verwacht wordt dat
hij een zeer zorgvuldige afweging maakt bij de keuze tussen de hem ter beschikking
staande sanctie-mogelijkheden. Een opgelegde vergrijpboete kan, indien na bezwaar
of beroep het bewijs van opzet of grove schuld ontoereikend is gebleken, niet worden
omgezet in een verzuimboete. De inspecteur dient de mogelijkheid van deze uitkomst
mee te wegen bij zijn keuze tussen een verzuim- of vergrijpboete. Indien na het opleggen
van een verzuimboete wordt geconstateerd dat sprake is van opzet of grove schuld,
kan geen vergrijpboete ter zake van dezelfde gedraging worden opgelegd.
Van de hiervoor omschreven gevallen moet worden onderscheiden de mogelijkheid dat
gelijktijdig met de belastingaanslag zowel een verzuim- als een vergrijpboete wordt
opgelegd. Deze mogelijkheid doet zich voor indien twee afzonderlijk omschreven beboetbaar
gestelde gedragingen zijn geconstateerd. In de aanslagbelastingen kan bijvoorbeeld
bij het opleggen van de aanslag een verzuimboete worden opgelegd wegens het niet tijdig
doen van aangifte (artikel 67a van de AWR) en een vergrijpboete wegens de opzettelijke onjuistheid van diezelfde aangifte (artikel 67d van de AWR).
Ook in de aangiftebelastingen kunnen twee boeten voorkomen op het aanslagbiljet. Dat
kan het geval zijn bij het niet doen van aangifte (verzuimboete op grond van artikel 67b van de AWR) en het opzettelijk niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig betalen (vergrijpboete
op grond van artikel 67f van de AWR). Ook denkbaar is het niet of niet tijdig doen van aangifte (artikel 67b van de AWR) in combinatie met een niet tijdige betaling (artikel 67c van de AWR), in welk geval twee verzuimboeten kunnen worden opgelegd.
§ 6. Gelijktijdigheid
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
Toelichting
Indien de inspecteur na het afronden van de aanslagregeling besluit tot het opleggen
van een boete worden de boetebeschikking en de belastingaanslag in beginsel op één
biljet vermeld en aldus gelijktijdig aan belanghebbende ter kennis gebracht. Gelijktijdigheid
heeft derhalve betrekking op het formele tijdstip van de vaststelling van de belastingaanslag
en de boetebeschikking. De dagtekening van het aanslagbiljet geldt als dagtekening
van de beschikking waarbij de boete is opgelegd.
In de gevallen waarin zowel een belastingaanslag als een boete kunnen worden opgelegd,
is de termijn waarbinnen de inspecteur een boete kan opleggen gelijk aan de termijn
voor het opleggen van de belastingaanslag. Van dit uitgangspunt kan de inspecteur
bij het opleggen van een navorderingsaanslag of naheffingsaanslag afwijken bij het
bekend worden van de voor de heffing relevante gegevens, in de zes maanden voor het
verstrijken van de termijn voor navordering of naheffing. In verband met de verplichting
een vergrijpboete vooraf aan te kondigen heeft de inspecteur, indien mogelijk sprake
is van opzet of grove schuld, in dat geval een termijn van zes maanden na dagtekening
van de navorderingsaanslag of naheffingsaanslag om de vergrijpboete op te leggen.
De inspecteur deelt in dat geval gelijktijdig met het vaststellen van de belastingaanslag
aan belanghebbende mede dat de mogelijkheid van het opleggen van een vergrijpboete
nog onderzocht wordt (zie artikel 67e, derde lid, en artikel 67f, vijfde lid, van de AWR).
Gelijktijdigheid is voorts niet vereist bij het opleggen van boeten op grond van hoofdstuk 5 van de Douanewet. Dit houdt verband met communautaire verplichtingen op grond waarvan de inspecteur
de douaneschuld in beginsel binnen een termijn van twee dagen moet boeken en meedelen
aan belanghebbende.
Ingevolge artikel 2, derde lid, onderdeel e, van de AWR wordt onder een belastingaanslag mede verstaan een uitnodiging tot betaling in verband
met een douaneschuld.
§ 7 . Ambtshalve vermindering
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
-
1 Indien belanghebbende niet meer in rechte tegen een hem opgelegde boete op kan komen,
gaat de inspecteur na ontvangst van een verzoek om ambtshalve vermindering na of de
boete tot de juiste hoogte is vastgesteld. Indien het de inspecteur blijkt dat de
boete tot een te hoog bedrag is vastgesteld, vermindert hij de boete.
Toelichting
Onjuist gebleken boetebeschikkingen kunnen op grond van paragraaf 7 van het besluit
in aanmerking komen voor ambtshalve vermindering. De Voorschriften inzake het ambtshalve
verlenen van verminderingen of teruggaven (25 maart 1991, nummer DB89/735) zijn niet
van toepassing op boeten. Ambtshalve vermindering van een boete kan echter het gevolg
zijn van vermindering of teruggaaf van de belasting, indien de hoogte van de belastingaanslag
mede bepalend is geweest voor de hoogte van de boete (zie paragraaf 7, derde lid,
van het besluit).
Voor de berekening van de hoogte van de verzuimboeten op de voet van de artikelen 67a en 67c van de AWR wordt in de paragrafen 21, 23, en 24 van het besluit aangesloten bij de hoogte van de verschuldigde, onderscheidenlijk de niet, gedeeltelijk
niet of niet tijdig betaalde belasting. Vermindering van de belasting leidt ook in
die gevallen tot ambtshalve vermindering van de boete.
Hoofdstuk III. Verzuimboeten
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
-
1 Bij het opleggen van een verzuimboete wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte
voor een belasting (premie volksverzekeringen en de premie ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen daaronder begrepen) die bij wege van aanslag wordt geheven, wordt een onderscheid
gemaakt tussen een eerste, tweede, derde, vierde en vijfde/volgend verzuim.
-
2 Van een tweede respectievelijk derde, vierde, vijfde/volgend verzuim is sprake, indien
belanghebbende over de voorafgaande vijf belastingjaren éénmaal respectievelijk tweemaal,
driemaal of meer in verzuim is geweest.
-
3 Wordt de aanslag op een positief bedrag vastgesteld, dan legt de inspecteur in geval
van een eerste, tweede, derde, vierde of vijfde/volgend verzuim een boete op van respectievelijk
€ 113, € 340, € 567, € 794 of € 1134. Wordt de aanslag op nihil of op een negatief
bedrag vastgesteld dan legt de inspecteur een boete op van respectievelijk € 22, €
68, € 113, € 158 of € 226. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder een op
een positief bedrag vastgestelde aanslag verstaan een aanslag waarvan het bedrag na
verrekening van voorheffingen en de tot het moment van indiening van de aangifte opgelegde
voorlopige aanslagen positief is. Onder een op nihil of een op een negatief bedrag
vastgestelde aanslag wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan een aanslag
waarvan het bedrag na verrekening van voorheffingen en de tot het moment van indiening
van de aangifte opgelegde voorlopige aanslagen nihil of negatief is.
-
4 De verzuimenreeks wordt toegepast per belastingmiddel. Om te bepalen of sprake is
van een eerste, tweede, derde, vierde of vijfde/volgend verzuim worden verzuimboeten
die gelijktijdig met een nihilaanslag of een op een negatief bedrag vastgestelde aanslag
zijn opgelegd en verzuimboeten die gelijktijdig met een op een positief bedrag vastgestelde
aanslag zijn opgelegd op gelijke voet meegeteld. Er wordt hierbij evenmin onderscheid
gemaakt tussen een verzuim wegens het niet doen van aangifte en een verzuim wegens
het niet tijdig doen van aangifte. Indien sprake is van avas telt het verzuim niet
mee voor de verzuimenreeks.
-
5 De voorgaande leden gelden niet ten aanzien van de rechten van successie, schenking
en overgang. Indien voor het recht van successie niet of niet tijdig aangifte wordt
gedaan, legt de inspecteur een verzuimboete op van 5 procent van het door degene die
in verzuim is verschuldigde successierecht na verrekening van tot het moment van indiening
van de aangifte opgelegde voorlopige aanslagen, met een minimum van € 11 per erfgenaam.
Dit geldt ook indien de erfgenamen op de voet van artikel 39 van de Successiewet bij één aangiftebiljet aangifte hebben gedaan. De verzuimboete wegens het niet tijdig
doen van aangifte bedraagt maximaal € 453 per aangiftebiljet. Het bedrag van de verzuimboete
wordt naar evenredigheid van het door iedere erfgenaam over de totale verkrijging
verschuldigde successierecht over de erfgenamen verdeeld. Indien de aangifte niet
wordt gedaan, wordt een verzuimboete opgelegd van maximaal € 1134 per uitgereikt aangiftebiljet.
-
9 Indien bij vermindering of teruggaaf van belasting van een op een positief bedrag
vastgestelde aanslag, anders dan door verliesverrekening, middeling, of toepassing
van artikel 14, vijfde lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964, de aanslag op
nihil of op een negatief bedrag wordt vastgesteld, wordt een ingevolge de eerste volzin
van het derde lid van deze paragraaf opgelegde verzuimboete verminderd tot het in
de tweede volzin van het derde lid voor het betreffende verzuim vermelde bedrag.
Toelichting
Voor het opleggen van de in paragraaf 21 omschreven verzuimboeten is gekozen voor
vaste, in beginsel van de hoogte van de aanslag onafhankelijke bedragen. Alleen indien
de aanslag op nihil of op een negatief bedrag wordt vastgesteld vindt een matiging
van de boete plaats overeenkomstig de in de tweede volzin van het derde lid genoemde
bedragen. Hiervan kan ook sprake zijn bij vermindering of teruggaaf van belasting,
anders dan door verliesverrekening, middeling of toepassing van artikel 14, vijfde
lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964.
Bij het niet of niet tijdig doen van aangifte voor de aanslagbelastingen kan slechts
sprake zijn van een verzuim, indien belanghebbende de aangifte niet binnen een door
de inspecteur gestelde termijn heeft gedaan en hij geen gevolg heeft gegeven aan een
aanmaning van de inspecteur. Een aangifte die wordt ingediend nadat de aanslag (ambtshalve)
is opgelegd, geldt niet alsnog als een (niet tijdig) gedane aangifte; de bij de aanslag
opgelegde boete blijft een verzuimboete voor het niet doen van aangifte.
Als het aan opzet van belanghebbende te wijten is dat de aangifte niet is gedaan,
vormt dit een vergrijp in de zin van artikel 67d van de AWR (zie paragraaf 26 van het besluit). De inspecteur moet vooraf een keuze maken tussen het opleggen van
een verzuimboete of een vergrijpboete (zie paragraaf 5 van het besluit). Wegens het niet tijdig doen van aangifte kan uitsluitend een verzuimboete
worden opgelegd.
De verzuimenreeks geldt zowel voor het niet als voor het niet tijdig doen van aangifte.
Voor het bepalen van de plaats in de verzuimenreeks wordt geen onderscheid gemaakt
tussen een op nihil of op een negatief bedrag vastgestelde aanslag en een op een positief
bedrag vastgestelde aanslag. Dit betekent dat belastingplichtige, aan wie over belastingjaar
1 en belastingjaar 2, gelijktijdig met een nihilaanslag, een verzuimboete is opgelegd
van respectievelijk € 22 (eerste verzuim) en € 68 (tweede verzuim) - in beide gevallen
was sprake van een op nihil of op een negatief bedrag vastgestelde aanslag - over
belastingjaar 3 een verzuimboete beloopt van € 567 indien hij wederom niet tijdig
aangifte doet (derde verzuim) en de aanslag voor dat jaar op een positief bedrag wordt
vastgesteld.
Bij het niet of niet tijdig doen van aangifte voor de rechten van successie, schenking
en overgang geldt geen verzuimenreeks. Het opleggen van een verzuimboete naar een
vast bedrag zou daardoor onredelijk uitwerken. Daarom wordt de verzuimboete voor de
rechten van successie, schenking en overgang wegens het niet of niet tijdig doen van
aangifte voor deze belasting berekend uitgaande van 5 procent van het bedrag van de
aanslag na verrekening van de tot het moment van de aangifte opgelegde voorlopige
aanslagen.
Bij avas legt de inspecteur geen verzuimboete op, dan wel vernietigt hij de verzuimboete.
Indien belastingplichtige bezwaar maakt tegen de verzuimboete omdat bij de vaststelling
van de verzuimenreeks een eerdere verzuimboete is meegeteld ten aanzien waarvan volgens
belanghebbende sprake was van avas, wordt, indien dit juist blijkt, de verzuimboete
verminderd tot de boete passend bij het resterend aantal verzuimen.
§ 22 . Aangiftebelastingen (artikel 67b van de AWR; niet en niet tijdig doen van aangifte)
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
-
1 Bij het opleggen van een verzuimboete wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte
voor een belasting (premie werknemersverzekeringen en volksverzekeringen daaronder
begrepen) die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen (tijdvakbelastingen en
tijdstipbelastingen), wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede en derde/volgend
verzuim. Voor de aangifte loonbelasting wordt onderscheid gemaakt tussen een eerste
en tweede/volgend verzuim.
-
3 Voor aangiftebelastingen die periodiek op aangifte moeten worden voldaan of afgedragen
(tijdvakbelastingen) geldt dat van een eerste verzuim sprake is indien belanghebbende
over geen van de laatste zeven tijdvakken, voorafgaande aan het tijdvak waarover niet
of niet tijdig aangifte is gedaan, in verzuim is geweest. Van een tweede verzuim is
sprake indien belanghebbende over één van de laatste zeven tijdvakken, voorafgaande
aan het tijdvak waarover niet of niet tijdig aangifte is gedaan, in verzuim is geweest.
Van een derde/volgend verzuim is sprake indien belanghebbende over twee of meer van
de laatste zeven tijdvakken, voorafgaande aan het tijdvak waarover niet of niet tijdig
aangifte is gedaan, in verzuim is geweest.
Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid van deze paragraaf worden slechts
die verzuimen in aanmerking genomen welke betrekking hebben op tijdvakken die vallen
in een periode van vierentwintig maanden voorafgaande aan het tijdvak waarover niet
of niet tijdig aangifte is gedaan.
-
4 Voor aangiftebelastingen die niet periodiek op aangifte moeten worden voldaan of
afgedragen (tijdstipbelastingen) geldt dat van een tweede respectievelijk derde/volgend
verzuim sprake is, indien belanghebbende over de voorafgaande vierentwintig maanden
éénmaal respectievelijk tweemaal of meer in verzuim is geweest.
-
6 In afwijking van lid 5 legt de inspecteur voor het niet of niet tijdig doen van de
aangifte loonbelasting (premie werknemersverzekeringen en volksverzekeringen daaronder
begrepen) in geval van een eerste verzuim geen verzuimboete op. De inspecteur legt
een boete van € 113 op, indien sprake is van een tweede/volgend verzuim. In uitzonderlijke
gevallen kan de inspecteur een boete opleggen van maximaal € 1.134.
Toelichting
Bij het niet of niet tijdig doen van aangifte voor de aangiftebelasting is sprake
van een verzuim indien belanghebbende de aangifte niet heeft gedaan binnen de in de
belastingwet gestelde termijn, in voorkomende gevallen verlengd met het verleende
uitstel voor indiening van de aangifte. Bij verzending per post is een aangifte tijdig
gedaan indien deze voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits deze niet
later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
In de aangiftebelastingen kan zowel het niet als het niet tijdig doen van aangifte
uitsluitend beboet worden als een verzuim.
Zowel voor tijdvakbelastingen als voor tijdstipbelastingen geldt een verzuimenreeks
per belastingmiddel.
Bij avas legt de inspecteur geen verzuimboete op, dan wel vernietigt hij de verzuimboete.
Indien bij toepassing van de verzuimenreeks tegen de verzuimboete terecht bezwaar
wordt gemaakt met een beroep op avas ten aanzien van een eerder beboet verzuim in
diezelfde reeks, wordt de verzuimboete verminderd tot de boete passend bij het resterende
aantal verzuimen.
Over hetzelfde tijdvak kan zowel een verzuimboete voor het niet of niet tijdig doen
van aangifte worden opgelegd als voor het niet, gedeeltelijk niet of het niet tijdig
betalen van belasting. Verzuimen voor het niet of niet tijdig doen van aangifte behoren
niet tot dezelfde verzuimenreeks als verzuimen voor het niet, gedeeltelijk niet of
het niet tijdig betalen van belasting.
In uitzonderlijke gevallen kan wegens het niet dan wel niet tijdig doen van de aangifte
loonbelasting de maximale boete, genoemd in artikel 67b, tweede lid AWR, worden opgelegd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan situaties waarin sprake
is het stelselmatig niet of niet tijdig indienen van de aangifte loonbelasting.
§ 22a. Aangiftebelastingen (artikel 67b van de AWR; onjuist of onvolledig doen van aangifte loonbelasting)
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
Toelichting
Het onjuist of onvolledig doen van aangifte voor de loonbelasting wordt aangemerkt
als een verzuim.
Vooralsnog zal met het opleggen van deze verzuimboete terughoudend worden omgegaan.
In uitzonderlijke gevallen kan de maximale boete, genoemd in artikel 67b, tweede lid AWR, worden opgelegd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan situaties waarin sprake
is van het stelselmatig onjuist of onvolledig doen van de aangifte loonbelasting.
Verzuimen voor het onjuist of onvolledig doen van aangifte tellen niet mee in de verzuimenreeks
als verzuimen voor het niet en niet tijdig doen van de aangiften, noch die voor het
niet, gedeeltelijk niet of het niet tijdig betalen van belasting.
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
De op grond van deze paragraaf op te leggen verzuimboeten hebben betrekking op betalingsverzuimen
-
1. Bij het opleggen van een verzuimboete wegens het niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig
betalen van belasting (premie volksverzekeringen daaronder begrepen) die op aangifte
moet worden voldaan of afgedragen, wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste,
tweede en derde/volgend verzuim.
-
2. Voor de tijdvakbelastingen is sprake van een eerste verzuim indien belanghebbende
over geen van de laatste zeven tijdvakken, voorafgaande aan het tijdvak waarover niet,
gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig is betaald, in verzuim is geweest. Van een tweede
verzuim is sprake indien belanghebbende over één van de laatste zeven tijdvakken,
voorafgaande aan het tijdvak waarover niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig
is betaald, in verzuim is geweest. Van een derde/volgend verzuim is sprake indien
belanghebbende over twee of meer van de laatste zeven tijdvakken, voorafgaande aan
het tijdvak waarover niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig is betaald, in verzuim
is geweest.
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid van deze paragraaf worden slechts
die verzuimen in aanmerking genomen welke betrekking hebben op tijdvakken die vallen
in een periode van vierentwintig maanden.
-
3. Voor de tijdstipbelastingen is sprake van een eerste verzuim, indien belanghebbende
in de periode van vijf jaren voorafgaand aan het tijdstip waarop betaling uiterlijk
had moeten plaatsvinden, niet in verzuim is geweest. Van een tweede respectievelijk
derde/volgend verzuim is sprake, indien belanghebbende in de periode van vijf jaren
voorafgaand aan het tijdstip waarop betaling uiterlijk had moeten plaatsvinden, éénmaal
respectievelijk tweemaal of meer in verzuim is geweest.
-
4. In geval van een verzuim wegens het niet tijdig betalen van de verschuldigde belasting,
legt de inspecteur bij een eerste verzuim geen boete op. Bij een tweede verzuim legt
de inspecteur een boete op van 1 procent van de niet tijdig betaalde belasting, met
een maximum van € 1134. Bij een derde/volgend verzuim legt de inspecteur een boete
op van 5 procent van de niet tijdig betaalde belasting, met een maximum van € 2268.
-
5. In geval van een verzuim wegens het niet dan wel gedeeltelijk niet betalen van de
verschuldigde belasting, legt de inspecteur bij een eerste verzuim een boete op van
1 procent van de niet betaalde belasting, met een maximum van € 1134. Bij een tweede
verzuim legt de inspecteur een boete op van 5 procent van de niet betaalde belasting,
met een maximum van € 2268. Bij een derde/volgend verzuim legt de inspecteur een boete
op van 10 procent van de niet betaalde belasting, met een maximum van € 4537.
-
6. De in deze paragraaf bedoelde verzuimenreeks wordt toegepast per belastingmiddel.
Indien sprake is van avas telt het verzuim niet mee voor de verzuimenreeks.
-
7. Indien het bedrag van de belastingaanslag vermeerderd met het bedrag van de verzuimboete
minder dan € 12 bedraagt, wordt geen verzuimboete opgelegd. Het verzuim telt echter
wel mee in de verzuimenreeks. De inspecteur zendt belanghebbende daarvan een mededeling.
-
8. Voor de bepaling van de plaats van een verzuim in de verzuimenreeks wordt geen onderscheid
gemaakt tussen het niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig betalen van de belasting.
-
9. Een ingevolge artikel 67c van de AWR opgelegde verzuimboete wordt naar evenredigheid verlaagd bij vermindering of teruggaaf
van belasting.
Toelichting
Paragraaf 23 van het besluit ziet op betalingsverzuimen in het periodieke betalingspatroon.
Constatering van een dergelijk betalingsverzuim vindt doorgaans plaats door vergelijking
van de betaling met de gedane aangifte. Inhoudelijke toetsing van de op de aangifte
vermelde belastingschuld aan de materiële belastingschuld vindt in deze fase in de
regel niet plaats. Paragraaf 23 ziet derhalve niet op onjuistheden in het betalingsgedrag
die pas bij de hiervoor genoemde inhoudelijke toetsing, bijvoorbeeld bij een boekenonderzoek,
aan het licht komen. Deze paragraaf ziet ook niet op de situatie dat belanghebbende
vrijwillig verbetert in de zin van paragraaf 28, derde lid, van het besluit (zie daarvoor paragraaf 24a van het besluit).
Voor zover het aan opzet of grove schuld van belanghebbende te wijten is dat de belasting
niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig betaald is, vormt dit een vergrijp (zie daarvoor
paragraaf 28 van het besluit).
De inspecteur moet vooraf een keuze maken tussen het opleggen van een verzuimboete
of een vergrijpboete (zie paragraaf 5 van het besluit).
Indien sprake is van avas telt het verzuim niet mee voor een eventuele verzuimenreeks
en vernietigt de inspecteur de eventueel opgelegde verzuimboete. Indien bij toepassing
van de verzuimenreeks tegen de verzuimboete terecht bezwaar wordt gemaakt met een
beroep op avas ten aanzien van een eerder beboet verzuim in diezelfde reeks, wordt
de verzuimboete verminderd tot de boete passend bij het resterende aantal verzuimen.
Zowel voor tijdvakbelastingen als voor tijdstipbelastingen geldt een verzuimenreeks.
De referentieperioden zijn echter verschillend.
Verzuimen wegens het niet, gedeeltelijk niet of het niet tijdig betalen van belasting
behoren tot dezelfde verzuimenreeks. Verzuimen wegens het niet, gedeeltelijk niet
of het niet tijdig betalen van belasting behoren niet tot dezelfde verzuimenreeks
als verzuimen wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte. Over hetzelfde tijdvak
kan zowel een verzuimboete wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte worden
opgelegd als wegens het niet, gedeeltelijk niet of het niet tijdig betalen van belasting.
Voor het opleggen van de in paragraaf 23 van het besluit omschreven verzuimboeten
is gekozen voor een systematiek waarbij de verzuimboete wordt gerelateerd aan de hoogte
van de niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig betaalde belasting met inachtneming
van het wettelijk maximum.
§ 24. Aangiftebelastingen (artikel 67c van de AWR); vrijwillige verbetering
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
In afwijking in zoverre van paragraaf 23 zien paragraaf 24 en paragraaf 24a op de situatie waarin niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig is betaald omdat er
te weinig belasting is aangegeven.
1. Indien sprake is van het niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig betalen van
belasting die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, legt de inspecteur een
verzuimboete op van 10 procent van de verschuldigde belasting met een maximum van
€ 4.537.
2. Indien het bedrag van de belastingaanslag vermeerderd met het bedrag van de verzuimboete
minder dan € 12 bedraagt, wordt geen verzuimboete opgelegd.
3. Een ingevolge artikel 67c van de AWR opgelegde verzuimboete wordt naar evenredigheid verlaagd bij vermindering of teruggaaf
van belasting.
4. Bij het vaststellen van de verzuimboete gaat de inspecteur uit van het kalenderjaar
of (gebroken) boekjaar. Heeft de niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig betaalde
belasting betrekking op tijdvakken die in meer kalenderjaren of (gebroken) boekjaren
vallen, dan legt de inspecteur per kalenderjaar of (gebroken) boekjaar een verzuimboete
op. Heeft de niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig betaalde belasting betrekking
op een kortere periode dan een kalenderjaar of (gebroken) boekjaar, dan berekent de
inspecteur de verzuimboete uitgaande van die kortere periode.
Toelichting
Paragraaf 24 van het besluit ziet op situaties waarin de inspecteur niet in het kader
van het periodieke betalingspatroon maar pas naderhand heeft kunnen constateren dat
belanghebbende de belasting niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig heeft afgedragen
of voldaan, omdat er te weinig belasting is aangegeven. Onder te weinig aangegeven
belasting wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan niet aangegeven of
te laag aangegeven belasting, dan wel niet betaalde belasting als gevolg van het feit
dat belanghebbende ten onrechte niet heeft verzocht om een uitnodiging tot het doen
van aangifte.
Gelet op de aard van de in paragraaf 24 van het besluit bedoelde verzuimen waarvan
de inspecteur in het kader van het normale betalingspatroon niet zonder meer op de
hoogte kan raken, wordt in tegenstelling tot de in paragraaf 23 van het besluit bedoelde verzuimen, geen verzuimenreeks gehanteerd.
Voor het opleggen van de in paragraaf 24 van het besluit omschreven verzuimboeten
is gekozen voor een systematiek waarbij de verzuimboete wordt berekend uitgaande van
de in een kalenderjaar of (gebroken) boekjaar niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig
betaalde belasting.
§ 24a. Aangiftebelastingen (artikel 67c van de AWR); vrijwillige verbetering
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
1. Indien sprake is van een ‘vrijwillige verbetering’ in de zin van paragraaf 28, derde lid, van dit besluit kan de inspecteur een verzuimboete opleggen van 5 procent met een
maximum van € 4.537.
2. De inspecteur legt geen verzuimboete op indien het belastingbedrag dat ingevolge
de vrijwillige verbetering alsnog wordt betaald minder bedraagt dan € 5.000. Ook legt
de inspecteur geen verzuimboete op indien het belastingbedrag dat ingevolge de vrijwillige
verbetering wordt betaald € 5.000 of meer maar minder dan € 12.500 bedraagt en het
belastingbedrag dat ingevolge de vrijwillige verbetering wordt betaald minder dan
20 procent bedraagt van het bedrag van de belasting die over het tijdvak/de tijdvakken
waarop de vrijwillige verbetering betrekking heeft, is betaald.
3. Paragraaf 24, vierde lid van dit besluit is van overeenkomstige toepassing.
Toelichting
Paragraaf 24a van het besluit geeft inhoud aan de wijze waarop de verzuimboete wordt
berekend ingeval van een zogenaamde suppletie-aangifte voor belastingen die op aangifte
dienen te worden betaald. De werkingssfeer van deze paragraaf is beperkt tot die situaties
waarin belanghebbende abusievelijk in eerste instantie de op aangifte te betalen belasting
te laag heeft berekend, aangegeven en betaald en conform een vrijwillige verbetering
van de aangifte het te weinig betaalde alsnog betaalt.
Op grond van paragraaf 28, derde lid, van het BBBB 1998 wordt ter zake van een betalingsverzuim geen vergrijpboete opgelegd
als belanghebbende een vrijwillige verbetering indient. Van een vrijwillige verbetering
is sprake als belanghebbende vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat
de inspecteur bekend is of zal worden met dat feit, schriftelijk uitdrukkelijk kenbaar
maakt aan de inspecteur dat en tot welk bedrag niet of gedeeltelijk niet is betaald.
Op grond van het eerste lid van deze paragraaf kan de inspecteur een verzuimboete
opleggen van 5 procent met een maximum van € 4.537. In het tweede lid van deze paragraaf
wordt beschreven in welke situaties de inspecteur geen verzuimboete oplegt. Het betreft
allereerst situaties waarin de vrijwillige verbetering minder dan € 5.000 bedraagt.
Daarnaast wordt ook geen boete opgelegd in gevallen waarin de vrijwillige verbetering
weliswaar € 5.000 of meer bedraagt, maar minder dan 20 procent van het bedrag van
de belasting die over het tijdvak of de tijdvakken waarop de vrijwillige verbetering
betrekking heeft, is afgedragen of voldaan. Deze procentuele regeling is van toepassing
tot een vrijwillige verbetering van maximaal € 12.500, zodat voor een suppletie-aangifte
van meer dan € 12.500 wel tot het opleggen van een verzuimboete zal worden overgegaan.
Voor de toepassing van deze paragraaf is het uitgangspunt steeds dat de suppletie-aangifte
alsnog leidt tot een juiste afdracht of voldoening van verschuldigde belasting.
De grensbedragen van het tweede lid van deze paragraaf worden toegepast op de tijdvakken
die in een kalenderjaar of (gebroken) boekjaar vallen. Heeft de vrijwillige verbetering
betrekking op tijdvakken die in meer kalenderjaren of (gebroken) boekjaren vallen,
dan legt de inspecteur per kalenderjaar of (gebroken) boekjaar een verzuimboete op.
Dit betekent dat als belanghebbende een vrijwillige verbetering indient over twee
opeenvolgende kalenderjaren van € 20.000 de inspecteur nagaat welk deel van deze vrijwillige
verbetering betrekking heeft op de tijdvakken die in het eerste kalenderjaar vallen
en welk deel op tijdvakken die in het tweede kalenderjaar vallen. Ervan uitgaande
dat de vrijwillige verbetering voor € 14.000 betrekking heeft op het eerste kalenderjaar
en voor € 6.000 op het tweede kalenderjaar legt de inspecteur twee boetebeschikkingen
op. Over het eerste kalenderjaar bedraagt de boete € 700 (paragraaf 24a, eerste lid,
van het BBBB 1998). Over het tweede kalenderjaar bedraagt de boete € 300 als het bedrag
van de vrijwillige verbetering 20 procent of meer bedraagt van het bedrag van de belasting
die over de tijdvakken die in het tweede kalenderjaar vallen is betaald (paragraaf
24a, tweede lid, van het BBBB 1998). Heeft de vrijwillige verbetering betrekking heeft
op een kortere periode dan een kalender jaar of (gebroken) boekjaar, dan berekent
de inspecteur de verzuimboete uitgaande van die kortere periode.
Onder te weinig betaalde belasting wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan
niet betaalde belasting als gevolg van niet aangegeven of te laag aangegeven belasting,
dan wel niet betaalde belasting als gevolg van het feit dat belanghebbende ten onrechte
niet heeft verzocht om een uitnodiging tot het doen van aangifte.
De inspecteur kan in het kader van het normale betalingspatroon niet zonder meer op
de hoogte komen van een vrijwillige verbetering. Daarom wordt, in tegenstelling tot
de in paragraaf 23 van het besluit bedoelde verzuimen, geen verzuimenreeks gehanteerd.
Voor het opleggen van de in paragraaf 24a van het besluit omschreven verzuimboeten
is gekozen voor een systematiek waarbij de verzuimboete wordt berekend uitgaande van
de in een kalenderjaar of (gebroken) boekjaar niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig
betaalde belasting.
Hoofdstuk IV. Vergrijpboeten
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
§ 25. Algemeen
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
-
1 Vergrijpboeten kunnen alleen worden opgelegd indien sprake is van grove schuld of
opzet.
Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Grove schuld is een in laakbaarheid
aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid.
Toelichting
Paragraaf 25 van het besluit geeft aan welke percentages worden gehanteerd bij het
opleggen van vergrijpboeten.
Bij minder dan grove schuld of minder dan grove nalatigheid wordt geen vergrijpboete
opgelegd. Voorts wordt geen vergrijpboete opgelegd als het door belanghebbende ingenomen
standpunt in die mate juridisch pleitbaar of verdedigbaar is, gelet op de stand van
de jurisprudentie en de doctrine, dat belanghebbende redelijkerwijs kan menen juist
te handelen. Onder het begrip grove schuld wordt verstaan een in laakbaarheid aan
opzet grenzende onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid
of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten
of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting
zou worden geheven of betaald.
Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen
de daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting. Onder opzet valt ook
voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens
aanvaarden van de reële kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig
belasting geheven is of kan worden dan wel niet of niet tijdig betaald is.
Bij de berekening van de vergrijpboete moet de inspecteur de mate van verwijtbaarheid
per correctie vaststellen. Daarnaast bevat deze paragraaf het voorschrift bij de berekening
van de vergrijpboete de evenredigheidsmethode toe te passen.
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
-
1 Gelijktijdig met de aanslag legt de inspecteur een vergrijpboete op indien een aangifte
voor een belasting die bij wege van aanslag wordt geheven, met opzet niet, dan wel
onjuist of onvolledig is gedaan.
-
3 Indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen, bedraagt de grondslag voor
de vergrijpboete het bedrag waarop de aanslag zou zijn berekend zonder rekening te
houden met die verliezen. Indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen en
als gevolg daarvan geen aanslag kan worden vastgesteld, kan de inspecteur de vergrijpboete
opleggen bij afzonderlijke beschikking.
-
4 De vergrijpboete wordt berekend over het bedrag van de aanslag. Onder het bedrag van
de aanslag wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan het bedrag van de
aanslag na verrekening van voorheffingen en opgelegde voorlopige aanslagen. De vergrijpboete
wijzigt niet na middeling of toepassing van artikel 14, vijfde lid, van de Wet op
de vermogensbelasting 1964.
Toelichting
De vergrijpboete als bedoeld in paragraaf 26 van het besluit kan slechts worden opgelegd
indien sprake is van opzet.
Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel in verband met de herziening
van het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht is nadrukkelijk
aangegeven dat de vergrijpboete bij aanslag bedoeld is voor gevallen van opzet, fraude
of zwendel. Het gaat daarbij om ernstige gevallen als omschreven in onder meer de
nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van enkele
wetten in verband met de herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en van
het fiscale strafrecht (kamerstukken I, 1997/98, nr. 24 800, nr. 154 b). De coördinatie
van de oplegging van vergrijpboeten bij aanslag vindt plaats door de boete- en fraudecoördinatoren.
Op grond van artikel 67n van de AWR wordt geen vergrijpboete opgelegd aan de belastingplichtige die alsnog een juiste
en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of
aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur
met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.
Het opleggen van een vergrijpboete wegens het met opzet niet tijdig doen van aangifte
bij de aanslagbelastingen is niet mogelijk.
Als een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan, wordt de vergrijpboete berekend
over het belastingbedrag dat betrekking heeft op de correcties waaraan de kwalificatie
’opzet’ kan worden verbonden. Als sprake is van het niet doen van aangifte wordt de
vergrijpboete berekend over de belasting van de gehele (geschatte) aanslag. Voor de
toepassing van deze paragraaf wordt bij het vaststellen van de aanslag rekening gehouden
met de beschikbare gegevens, zoals het loon en de daarop ingehouden loonbelasting
alsmede met alle tot het moment van het opleggen van de aanslag opgelegde voorlopige
aanslagen.
Achterwaartse verliesverrekening heeft geen invloed op de reeds opgelegde vergrijpboete.
Vermindering van de aanslag, voor zover veroorzaakt door verliesverrekening, waarop
de opgelegde vergrijpboete is gebaseerd laat deze boete in stand.
Voorwaartse verliesverrekening heeft evenmin invloed op de op te leggen vergrijpboete.
Als geen belasting verschuldigd is en ook geen aanslag kan worden vastgesteld (bijvoorbeeld
door verliesverrekening) wordt de vergrijpboete door middel van een afzonderlijke
boetebeschikking opgelegd.
De vergrijpboete kan in dat geval uiterlijk worden opgelegd tot het moment dat de
termijn voor het vaststellen van de aanslag, die zonder verliesverrekening zou zijn
vastgesteld, zou verlopen.
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
-
1 Met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven, legt de inspecteur
gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingsaanslag, een vergrijpboete op,
indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag
tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.
-
2 Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend
op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de navorderingstermijn,
dan kan de inspecteur binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag
nog een vergrijpboete opleggen. In dat geval deelt de inspecteur de belanghebbende
gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag mee dat nog onderzoek
plaatsvindt of het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.
-
3 Indien geen navorderingsaanslag kan worden opgelegd in verband met de verrekening
van verliezen, kan niettemin bij afzonderlijke beschikking een vergrijpboete worden
opgelegd. De grondslag voor de vergrijpboete is in dat geval het bedrag waarop de
navorderingsaanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met die verliezen.
In het geval wel een navorderingsaanslag kan worden opgelegd waarbij verliezen in
aanmerking zijn of worden genomen, is de grondslag van de vergrijpboete het bedrag
waarop de navorderingsaanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met die
verliezen.
Toelichting
De vergrijpboete als bedoeld in paragraaf 27 van het besluit kan worden opgelegd indien
sprake is van opzet of grove schuld.
Indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag
tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven,
wordt de vergrijpboete berekend over het belastingbedrag dat betrekking heeft op de
correcties waaraan de kwalificaties ’opzet’ of “grove schuld” kunnen worden verbonden.
Op grond van artikel 67n van de AWR wordt geen vergrijpboete opgelegd aan de belastingplichtige die alsnog een juiste
en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of
aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur
met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.
Achterwaartse verliesverrekening heeft geen invloed op de reeds opgelegde vergrijpboete.
Vermindering of vernietiging van de belastingaanslag, voor zover veroorzaakt door
verliesverrekening, waarop de opgelegde vergrijpboete is gebaseerd, laat die boete
in stand.
Voorwaartse verliesverrekening heeft evenmin invloed op de op te leggen vergrijpboete.
Als geen belasting verschuldigd is en ook geen aanslag wordt vastgesteld (bijvoorbeeld
door verliesverrekening) wordt de vergrijpboete door middel van een afzonderlijke
boetebeschikking opgelegd. De vergrijpboete kan in dat geval uiterlijk worden opgelegd
tot het moment dat de termijn voor het vaststellen van de navorderingsaanslag, die
zonder verliesverrekening zou zijn vastgesteld, zou verlopen.
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
1. Met betrekking tot belastingen die op aangifte moeten worden voldaan of afgedragen,
legt de inspecteur een vergrijpboete op indien het aan opzet of grove schuld van de
belanghebbende is te wijten dat de belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet
tijdig is betaald.
2. Bij niet of gedeeltelijk niet betalen van belasting legt de inspecteur de vergrijpboete
op, gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag. Indien wegens niet
tijdige betaling van belasting geen naheffingsaanslag wordt opgelegd of in het geval
bedoeld in artikel 67f, vijfde lid, van de AWR wordt de vergrijpboete opgelegd bij een afzonderlijke beschikking. De bevoegdheid
om deze vergrijpboete op te leggen vervalt door verloop van vijf jaren na het einde
van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.
Ook voor deze vergrijpboeten geldt in voorkomende gevallen een verlenging van de termijn
voor het opleggen van de boete met ten hoogste zes maanden na de vaststelling van
de naheffingsaanslag. Hetgeen hierover in paragraaf 27 van dit besluit is opgemerkt, is van overeenkomstige toepassing.
3. Indien de belasting die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, niet of
gedeeltelijk niet is betaald maar belanghebbende, vóórdat hij weet of redelijkerwijs
moet vermoeden dat de inspecteur bekend is of zal worden met dat feit, schriftelijk
uitdrukkelijk kenbaar maakt aan de inspecteur dat en tot welk bedrag niet of gedeeltelijk
niet is betaald, legt de inspecteur geen vergrijpboete op (‘vrijwillige verbetering’)
als bedoeld in artikel 67f van de AWR.
4. Paragraaf 24, vierde lid, eerste volzin, van dit besluit is van overeenkomstige toepassing.
Toelichting
Bij de aangiftebelastingen staat de betaling voorop. De verschuldigde belasting bij
aangiftebelastingen wordt voldaan of afgedragen op aangifte. De aangifte is het geleideformulier
dat aangeeft waarop de betaling betrekking heeft. Het niet doen van aangifte bij aangiftebelastingen
is dan ook alleen beboetbaar als verzuim. Het niet, gedeeltelijk niet dan wel niet
tijdig betalen is beboetbaar met een verzuim- of een vergrijpboete.
Het als gevolg van het opzettelijk dan wel grofschuldig niet, gedeeltelijk niet dan
wel niet tijdig betalen van belasting die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen,
kan door de inspecteur worden beboet met een vergrijpboete.
Van uitdrukkelijk kenbaar maken in de zin van paragraaf 28, derde lid, van het besluit
is sprake indien belanghebbende een afzonderlijke schriftelijke opgave verstrekt die
de inspecteur in staat stelt om zonder nader onderzoek een juiste naheffingsaanslag
op te leggen. Het enkel vermelden van een balansschuld (al dan niet met toelichting)
in de jaarstukken kan derhalve niet worden aangemerkt als uitdrukkelijk kenbaar maken
in de zin van paragraaf 28 van het besluit.
Het bewijs dat er geen sprake is van een vrijwillige verbetering dient te worden geleverd
door de inspecteur aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden. De termijn
waarbinnen de verbetering plaatsvindt, speelt daarbij op zichzelf geen rol. Er is
geen sprake van een vrijwillige verbetering als de inspecteur geconstateerd heeft
dat te weinig belasting is afgedragen of ingehouden en belanghebbende over deze bevinding
is geïnformeerd. Belanghebbende kan ook niet meer vrijwillig verbeteren nadat hem
is medegedeeld dat een boekenonderzoek zal worden ingesteld.
Hoofdstuk VI. Bijzondere omstandigheden
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
§ 42. Algemeen
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
Er kunnen omstandigheden zijn die aanleiding geven de met toepassing van de hoofdstukken III, IV en V bepaalde hoogte van de boete te verhogen of te matigen, dan wel de reeds opgelegde
boete te verminderen.
Toelichting
De in dit hoofdstuk bedoelde bijzondere omstandigheden vormen het sluitstuk van de
toepassing van de beginselen van de behoorlijke straftoemeting op bestuurlijke boeten.
Zie in dat kader ook paragraaf 10 van het besluit, waarin is aangegeven dat het opleggen van een bestuurlijke boete
een vorm van straftoemeting is. Bij de meeste verzuimboeten zal, vanwege de wijze
van oplegging, individueel getinte straftoemeting eerst in bezwaar aan de orde kunnen
komen. De mogelijke verminderingen van de boete als gevolg van overschrijding van
de redelijke termijn of als gevolg van overlijden vloeien direct voort uit de karakterisering
van de bestuurlijke boete als een daad van strafvervolging in de zin van artikel 6
van het EVRM en zijn daarom behandeld in de paragrafen 11 en 18 van het besluit. Hoewel ook het gebruikmaken van een verzuimenreeks bij verzuimboeten en het verhogen
van een aantal verzuimboeten in hoofdstuk V als een vorm van individuele straftoemeting aan te merken is, is om praktische redenen
besloten de uitwerking daarvan in de desbetreffende paragrafen te handhaven. In de
volgende paragrafen zijn factoren gerubriceerd die ertoe kunnen leiden dat de hoogte
van de met inachtneming van de voorgaande hoofdstukken bepaalde boete wordt vastgesteld
met inachtneming van de persoon van belanghebbende als dader en de omstandigheden
waaronder het beboetbare feit heeft plaatsgevonden. In hoofdstuk VI is de overgang
aan de orde tussen standaardboeten en de boete toegespitst op de individuele omstandigheden.
De stelplicht en bewijslast van strafverhogende factoren rust op de inspecteur; de
stelplicht en bewijslast van strafverminderende factoren op belanghebbende. De inspecteur
hoeft niet ambtshalve te onderzoeken of van strafverminderende factoren sprake is.
Indien de inspecteur op de hoogte is van bijzondere omstandigheden, zal hij bij het
opleggen van de boete daarmee rekening houden. De inspecteur is bij de vaststelling
van de hoogte van de boete met inachtneming van hoofdstuk VI niet gebonden aan vaste bedragen of percentages. De op de voet van de voorgaande
hoofdstukken bepaalde hoogte van de boete kan zowel met een bepaald bedrag als met
een bepaald percentage verhoogd of verlaagd worden. De boete kan echter nooit meer
bedragen dan het wettelijk maximum.
§ 43 . Strafverzwarende omstandigheden
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
-
1 In daarvoor in aanmerking komende gevallen moet rekening worden gehouden met het aantal
malen dat vergrijpen in een bepaalde periode hebben plaatsgevonden (recidive). Van
recidive is sprake indien aan belanghebbende voor hetzelfde belastingmiddel reeds
eerder een vergrijpboete of een straf is opgelegd. In geval van recidive wordt de
vergrijpboete bij grove schuld verhoogd tot maximaal 50 procent en de vergrijpboete
bij opzet tot maximaal 100 procent. Met een straf wordt gelijkgesteld het vervallen
van het recht tot strafvordering volgens artikel 76, tweede lid van de AWR of op grond van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. Verhoging van de boete wegens recidive vindt uitsluitend plaats indien in de periode
van vijf jaren voorafgaand aan de door de inspecteur opgelegde vergrijpboete reeds
eerder een vergrijpboete is opgelegd, een transactie is voldaan, dan wel strafoplegging
heeft plaatsgevonden.
-
3 De ernst van de te beboeten gedraging kan aanleiding geven de op de voet van paragraaf 25, tweede en derde lid, van dit besluit, op te leggen boete te verhogen tot maximaal 100 procent. Hiertoe
is in elk geval aanleiding indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning.
Indien het gevolg van het te beboeten gedrag is dat de belasting die te weinig is
of zou zijn geheven dan wel betaald omvangrijk of verhoudingsgewijs omvangrijk is,
verhoogt de inspecteur de vergrijpboete eveneens tot maximaal 100 procent.
-
4 Buiten de voorgaande leden kan er aanleiding zijn een vergrijpboete te verhogen, dan
wel een vermindering van een vergrijpboete te beperken of na te laten op grond van
de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende of de wijze waarop, dan wel de omstandigheden
waaronder, het feit heeft plaatsgevonden.
Toelichting
Het verhogen van de met inachtneming van hoofdstuk IV bepaalde vergrijpboete zal alleen in bijzondere gevallen aan de orde komen. Het verhogen
van een verzuimboete boven het maximum dat uit hoofdstuk III en hoofdstuk V van dit besluit voortvloeit is niet mogelijk. Bij het in aanmerking nemen van individuele
omstandigheden vindt echter doorgaans een afweging plaats tussen zowel strafverminderende,
in de paragrafen 44 en 45 behandelde, omstandigheden, als strafverhogende feiten en omstandigheden. Daarbij
valt te bedenken dat persoonlijke omstandigheden niet uitsluitend in neerwaartse zin
van invloed hoeven te zijn op de boete. Het bij het vaststellen van de hoogte van
een boete in aanmerking nemen van strafverhogende factoren is dan de tegenhanger van
de uitsluitend als vermindering te beoordelen omstandigheden in de volgende paragrafen.
Het resultaat van de afweging zal moeten leiden tot een boete die passend is te achten
bij de geconstateerde beboetwaardige gedraging.
§ 44. Wanverhouding/Verzachtende omstandigheden
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
Tot de omstandigheden welke aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete
te matigen behoren een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op grond van
de hoofdstukken III, IV en V op te leggen of opgelegde boete en omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare
feit, maar buiten de directe invloedssfeer van de belanghebbende liggen.
Toelichting
Bij wanverhouding gaat het om het antwoord op de vraag hoe ernstig de normschending
in het concrete geval moet worden opgevat. De afweging moet leiden tot een sanctie
die in evenredigheid staat tot de ernst van het feit (proportionaliteit). Indien de
inspecteur zelf tot de gevolgtrekking komt dat van een wanverhouding sprake is, vermindert
hij de boete op eigen initiatief. Zo kan een inspecteur een boete gedeeltelijk matigen
indien en voor zover de aan het eind van een kalenderjaar of (gebroken) boekjaar verschuldigde
loon- of omzetbelasting openlijk en als zodanig ter kennis is gebracht middels een
vereiste winstaangifte zonder dat sprake is van een volledige vrijwillige verbetering
zoals bedoeld in paragraaf 28, derde lid, van dit besluit.
Bij verzachtende omstandigheden ligt de nadruk op buiten de (directe) invloedssfeer
van belanghebbende liggende gebeurtenissen. Voor de beoordeling of die omstandigheden
tot matiging van de boete aanleiding kunnen geven, kan het van belang zijn of, dan
wel in hoeverre, belanghebbende maatregelen heeft getroffen of had kunnen treffen
om het verzuim of vergrijp te voorkomen.
§ 45. Financiële omstandigheden
[Regeling vervallen per 01-01-2009]
Zowel bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid als voor de mate waarin de
boete de belanghebbende treft, kunnen de financiële omstandigheden van belanghebbende
een rol spelen. Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere
gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden.
Toelichting
In deze paragraaf worden twee verminderingsgronden genoemd met als verbindende factor
financiële omstandigheden. Ten eerste de mate van verwijtbaarheid, waarmee is bedoeld
de mate waarin, vanuit een oogpunt van straftoemeting, het verzuim of het vergrijp
ten tijde van het plegen belanghebbende valt aan te rekenen en ten tweede de mate
waarin de straf de persoon van de dader treft.
Paragraaf 45 kan beschouwd worden als een verbijzondering van de voorgaande paragraaf.
Zoals uit de bewoordingen blijkt, dient de inspecteur bij het hanteren van deze paragraaf
terughoudend te zijn. Geen vermindering wegens financiële omstandigheden zal worden
verleend, indien belanghebbende deze aan zichzelf te wijten had. Voorts kan het (zakelijke)
karakter van de belasting een rol spelen. Zo zal er niet snel reden zijn de boete
te verminderen bij niet of niet tijdig afgedragen, loonbelasting of bij niet of niet
tijdig voldane onzetbelasting.