Besluit overgangsrecht Telecommunicatiewet

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 11-03-2015 en zichtdatum 21-11-2024.
Geldend van 15-03-2013 t/m heden

Besluit van 10 november 1998, houdende overgangsrechtelijke bepalingen krachtens hoofdstuk 20 van de Telecommunicatiewet (Besluit overgangsrecht Telecommunicatiewet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 20 mei 1998, nr. HDTP/98/1541/MO, Hoofddirectie Telecommunicatie en Post;

Gelet op de artikelen 20.1, vierde lid, 20.3, vierde lid, en 20.18 van de Telecommunicatiewet;

De Raad van State gehoord (advies van 13 augustus 1998, nr. W09.98.0220);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 3 november 1998, nr. HDTP/98/2584/CG, Hoofddirectie Telecommunicatie en Post;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 2. Criteria als bedoeld in artikel 20.1, vierde lid, van de wet

Artikel 2

  • 1 Criteria als bedoeld in artikel 20.1, vierde lid, van de wet zijn:

    • a. het hanteren van dezelfde tarieven in het gehele land voor gelijke vormen van dienstverlening,

    • b. verkeersvolume,

    • c. tijdsduur,

    • d. tijdstip,

    • e. afstand of

    • f. contractduur.

  • 2 Na het voor de eerste maal vaststellen van de hoogte van de tarieven kan de hoogte van de tarieven eenmaal per jaar opnieuw worden vastgesteld, uitgaande van de ramingen van het Centraal Planbureau ten aanzien van de ontwikkeling van de consumptieprijs voor de periode waarin de nieuwe tarieven zullen gelden.

§ 3. Vergunningen met een in de tijd onbeperkte werking

Artikel 3

Deze paragraaf is van toepassing op vergunningen als bedoeld in artikel 20.3, eerste of tweede lid, van de wet die krachtens de Wet op de telecommunicatievoorzieningen met een in de tijd onbeperkte werking zijn verleend.

Artikel 4

Een vergunning als bedoeld in artikel 20.3, eerste lid, van de wet geldt voor een termijn van vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit, voorzover deze betrekking heeft op de toepassing maritiem (grote handelsvaart).

Artikel 5

Een vergunning als bedoeld in artikel 20.3, eerste lid, van de wet geldt voor een termijn van vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit, voorzover deze betrekking heeft op de toepassing:

  • a. radiozendamateurs,

  • b. experimenteel radio-onderzoek,

  • c. afstandsbesturing,

  • d. radiobeveiliging/alarmering,

  • e. mobiele stations en portofoons aan boord van luchtvaartuigen,

  • f. grondstations luchtvaartterreinen zonder verkeersbegeleiding,

  • g. luchtvaart recreatief,

  • h. grondstations luchtvaartmaatschappijen,

  • i. luchtvaart bijzonder gebruik,

  • j. militaire radio-omroepstations,

  • k. IND-oproep,

  • l. HF-oproep,

  • m. plaatsbepaling anders dan voor derden,

  • n. radarsnelheidscontrole,

  • o. telemetrie,

  • p. HF radiotelefoons,

  • q. VHF/UHF-radiotelefoons,

  • r. trunking (TR20).

Artikel 6

Een vergunning als bedoeld in artikel 20.3, eerste lid, van de wet geldt voor een termijn van tien jaar na de inwerkingtreding van dit besluit, voorzover deze betrekking heeft op de toepassing:

  • a. radar anders dan voor snelheidscontrole,

  • b. trunking (TR10).

Artikel 7

Een vergunning als bedoeld in artikel 20.3, tweede lid, van de wet geldt voor een periode van vijftien jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.

§ 4. Vergunningen met een in de tijd beperkte werking

Artikel 8

Deze paragraaf is van toepassing op vergunningen als bedoeld in artikel 20.3, eerste, tweede of derde lid, van de wet die krachtens de Wet op de telecommunicatievoorzieningen met een in de tijd beperkte werking zijn verleend.

Artikel 9

Vergunningen behouden hun werkingsduur, zoals deze krachtens de Wet op de telecommunicatievoorzieningen is bepaald.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 10 november 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Uitgegeven de negentiende november 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals