Voorlichting over de regeling toelagen schoolleiding basisscholen

Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-05-2004.
Geldend van 17-11-1999 t/m heden

Voorlichting over de regeling toelagen schoolleiding basisscholen

1. Inleiding

In de CAO 1999 – 2000 is afgesproken dat de beloningspositie van directeuren en adjunct-directeuren van basisscholen zal worden verbeterd door aan deze directieleden een toelage toe te kennen. In eerste instantie gaat het daarbij om personen in de zogenoemde normfuncties directeur en adjunct-directeur. De directeur die in een normfunctie zit die uitzicht geeft op maximum salarisschaal 12 krijgt geen toelage. Daarmee krijgt niet iedereen met de feitelijke dagelijkse leiding van een basisschool recht krijgt op een toelage. Daarom is afgesproken dat twee niet-normfuncties onder bepaalde voorwaarden ook recht op een toelage geven. Het betreft de zogenoemde ’locatieleider’ en de directeur die een niet-normfunctie heeft, mits deze functionarissen de feitelijke dagelijkse leiding over de school hebben. In een toelage voor andere directiefunctionarissen in het primair onderwijs (scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en de speciale school voor basisonderwijs) is niet voorzien. Vooruitlopend op de voorgenomen wijziging van het RPBO waarin de toelage zal worden geregeld, wordt u door middel van deze publicatie op de hoogte gesteld van de regeling zoals die in overleg met de centrales is overeengekomen. In deze publicatie spreken we voor de eenvoud over leerlingenaantallen. Daarmee wordt bedoeld de factor y, (het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, verhoogd met 3%) zoals gedefinieerd in artikel I-Q201 onder e van het RPBO.

In het laatste deel van deze publicatie vindt u een aantal voorbeelden waarin de toelagesystematiek wordt toegepast.

2. Hoogte van de toelage

De hoogte van de toelage hangt af van de functie en de voor de functionaris geldende maximumsalarisschaal. Per 1 januari 2000 gelden de volgende bedragen per maand:

  • -

    de normfunctie-directeur met een voor de persoon geldende maximumschaal10: ƒ 250,00;

  • -

    de normfunctie-directeur met een voor de persoon geldende maximumschaal11: ƒ 100,00;

  • -

    de normfunctie-adjunct-directeur met een voor de persoon geldende maximumschaal 9: ƒ 100,00;

  • -

    de normfunctie-adjunct-directeur met een voor de persoon geldende maximumschaal 10: ƒ 100,00;

  • -

    de normfunctie-directeur van een school met400 of meer, maar minder dan900 leerlingen: ƒ200,00;

  • -

    de normfunctie-adjunct-directeur van een school met 200 of meer, maar minder dan 400 leerlingen:

    ƒ 200,00;

  • -

    ’locatieleider’ :ƒ200,00 ( onder voorwaarden);

  • -

    ’niet-normfunctie directeur’ belast met de feitelijke dagelijkse leiding: ƒ200,00 (onder voorwaarden).

3. Systematiek

De vaststelling van de toelagen heeft plaatsgevonden met inachtneming van de volgende uitgangspunten:

  • 1. Zoveel mogelijk is de bestaande systematiek van het RPBO gevolgd, zodat de toelagen geen belemmeringen opwerpen voor een eventuele aanpassing van de beloningsstructuur van het management op langere termijn.

  • 2. De toelage volgt de voor de persoon geldende maximumschaal. Op dit uitgangspunt bestaan twee uitzonderingen; namelijk de directeur van een school met 400 of meer, maar minder dan 900 leerlingen en de adjunct-directeur van een school met 200 of meer, maar minder dan 400 leerlingen. Deze leerlingaantallen hebben binnen de bestaande salarissystematiek in het RPBO geen consequenties voor de maximumschaal terwijl in de CAO voor wat betreft de hoogte van de toelage wel gevolgen zijn verbonden aan deze leerlingaantallen.

  • 3. De toelage wordt toegekend naar evenredigheid van de betrekkingsomvang. Om de hoogte van de toelage die voor een persoon geldt te bepalen, moet het bedrag van de toelage worden vermenigvuldigd met de werktijdfactor van die persoon. De toelage kan echter nooit hoger zijn dan de toelage die behoort bij werktijdfactor 1.

  • 4. Door middel van een aanpassing van artikel I-A1 van het RPBO wordt geregeld dat de toelage deel uitmaakt van de bezoldiging. De toelage telt hierdoor bijvoorbeeld mee voor de berekening van de hoogte van de vakantie-uitkering. De toelage werkt door in de hoogte van uitkeringen op grond van het Besluit Ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijs- en onderzoekpersoneel en het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel. Voor de vraag of de toelage doorwerkt in de grondslag voor het pensioen zij verwezen naar het pensioenreglement.1

  • 5. De toelage telt niet mee voor de toepassing of overeenkomstige toepassing van de inschalingsbepalingen in artikel I-P8 van het RPBO.

4. Wijziging leerlingaantallen

Een directeur c.q. adjunct-directeur, die volgens de regels van het RPBO op grond van het leerlingaantal van deschool recht krijgt op een ander carrièrepatroon (artikel I-Q106), krijgt tegelijkertijd de bij dat nieuwe carrière-patroon behorende toelage. Tot het moment dat een wijziging van het leerlingaantal feitelijk consequenties heeft voor het carrièrepatroon behoudt betrokkene zijn oude carrièrepatroon en bijbehorende toelage.

Nieuwe categorie

Voor het bepalen van de beschikbare toelage voor de directeur van een school 400 of meer, maar minder dan 900 leerlingen en de adjunct-directeur van een school met 200 of meer, maar minder dan 400 leerlingen, is zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande systematiek van artikel I-Q106 RPBO. De desbetreffende directeur en adjunct-directeur krijgen zodoende pas recht op de hogere toelage met ingang van het derde schooljaar waarin y ( het aantal leerlingen op1 oktober van het voorafgaande schooljaar, verhoogd met3%) gelijk is aan of groter is dan 400 respectievelijk200. Afgesproken is dat bij het ingaan van deze regeling voor het bepalen van y teruggekeken mag worden naar de twee schooljaren voorafgaand aan de wijziging van de regelgeving (zie kopje inwerkingtreding). Indien deze personeelsleden eenmaal recht hebben op de hogere toelage, behouden zij die zolang zij recht op dezelfde maximumschaal behouden en benoemd blijven in die functie aan dezelfde instelling.

5. Garantie op een schaal

Soms bestaan garanties op een andere maximum-salarisschaal dan die op grond van artikel I-Q106 (leerlingaantallen) zou zijn toegekend. Dit is bijvoorbeeld het geval als gevolg van fusies of in het kader van de HOS systematiek. In die gevallen is de gegarandeerde maximumschaal bepalend voor de hoogte van de toelage en niet de schoolgrootte.

6. Bijzondere gevallen

6.1. Functies waarin werkzaamheden worden verricht die vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden van de directeur

Situatie A: locatieleider

Voor het personeelslid met een door het bevoegd gezag vastgestelde functie waarin dat personeelslid, onder leiding van een directeur, is belast met directiewerkzaamheden, ontstaat een recht op een toelage in het geval het personeelslid werkzaam is aan een school waaraan geen directieleden met de normfunctie directeur zijn verbonden en waaraan maximaal één adjunct-directeur met een normfunctie is verbonden.

Dit personeelslid vervult een niet-normfunctie die in de praktijk vaak met locatieleider wordt aangeduid. Omdat de maximumschaal van deze personeelsleden niet afhankelijk hoeft te zijn van het leerlingaantal van de school, is de hoogte van de toelage gesteld op een vast bedrag, te weten ƒ 200, – per maand.

Situatie B: niet-normfunctie directeur

Volgens de wet op het primair onderwijs dient er aan iedere school tenminste één persoon verbonden te zijn bij wie onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag de onderwijskundige, organisatorische en huishoudelijke leiding berust.

Voor de directeur met een niet-normfunctie die de feitelijke dagelijkse onderwijskundige, organisatorische en huishoudelijke leiding uitoefent, komt een toelage beschikbaar indien er aan de school geen normfunctie directeur is verbonden, maximaal één adjunct-directeur met een normfunctie verbonden is, en er voor die school geen zogenaamde locatieleider is benoemd.

Een dergelijke directeur kan bijvoorbeeld een niet-normfunctie hebben omdat de functie bovenschoolse-, of meerschoolse-taken bevat.

Omdat de maximumschaal van deze personeelsleden niet afhankelijk hoeft te zijn van het leerlingaantal van de school, is de hoogte van de toelage gesteld op een vast bedrag, te weten ƒ200, – per maand.

Volgorde van toekenning van de toelage

In eerste instantie komen de directeur en de adjunct-directeur in een normfunctie in aanmerking voor de toelage.

Is er aan de school geen directeur benoemd in een normfunctie dan komt de eventueel aan die school benoemde ’locatieleider’ in aanmerking voor een toelage. Voorwaarde hierbij is dat aan deze school maximaal een adjunct-directeur is benoemd en dat de locatieleider is benoemd in een door het bevoegd gezag vastgestelde niet-normfunctie waarin onder leiding van een directeur directiewerkzaamheden worden uitgevoerd.

Is aan de school geen directeur in een normfunctie én geen ’locatieleider’ benoemd en is aan die school maximaal één adjunct-directeur benoemd, dan heeft de aan die school verbonden directeur (met een niet normfunctie) recht op een toelage.

6.2. Vervanging van de directeur

Leraren en adjunct-directeuren die de taken van een directeur van een basisschool volledig waarnemen omdat deze anders dan wegens vakantieverlof verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, krijgen na verloop van tijd gedurende die waarneming naast het recht op het bij die functie behorende carrièrepatroon (artikel I-Q107 RPBO) eveneens recht op de bijbehorende toelage. Voor de adjunct-directeur ontstaat dit recht na een jaar volledige vervanging en voor de leraar met ingang van de 31e dag.

6.3. Meerhoofdige schoolleiding

In het geval het bevoegd gezag op basis van artikel I-Q204 lid 2 en 3 aan een instelling twee normfuncties directeur heeft ingesteld, geldt voor die beide directeuren de volledige toelage als waren zij de enige directeur. Daarbij wordt geen verschil gemaakt tussen de directeur met een maximum salarisschaal 10.10 en de directeur van een instelling een maximum salarisschaal 10.12.

7. Inwerkingtreding

7.1. Overgangsbepalingen in verband met leerlingen aantallen

Zoals hiervoor al aan de orde is geweest ontvangen directieleden die op grond van artikel I-Q106 van het RPBO met ingang van 1 augustus 1999 recht hebben gekregen op een hogere maximumsalarisschaal met ingang van 1 januari 2000 (de datum, waarop deze maatregel ingaat) de bij die nieuwe maximumsalarisschaal behorende toelage.

Voor de directeur van een school met 400 of meer, maar minder dan 900 leerlingen en een adjunct-directeur van een school met 200 of meer, maar minder dan 400 leerlingen is het volgende afgesproken. Indien de school reeds in de schooljaren 1997 – 1998, 1998 – 1999 en 1999 – 2000 al 400 of meer leerlingen had , dan wel 200 of meer leerlingen maar minder dan 400 leerlingen, krijgen de directeur, dan wel de adjunct-directeur met ingang van 1 januari 2000 de hogere toelage.

Voldoet de school in de schooljaren 1998 – 1999, 1999-2000 en 2000 – 2001 aan bovenstaande voorwaarde dat geldt de hogere toelage met ingang van het schooljaar 2000 – 2001. Voldoet de school in de schooljaren 1999 -2000, 2000 – 2001 en 2001 – 2002 aan bovenstaande voorwaarde dan geldt de hogere toelage met ingang van het schooljaar 2001 – 2002.

7.2. millenniumproblematiek

In de CAO is afgesproken dat de toelagen voor de eerste keer per 1 januari 2000 zullen worden toegekend. Vanwege de millenniumovergang is al eerder ( zie Uitleg van 28 juli nr. 18 c) aangekondigd dat het uitvoeren van specifieke maatregelen in januari 2000 zoveel mogelijk moet worden uitgesloten. De maatregel zal daarom in de maand februari met terugwerkende kracht tot1 januari 2000 worden verwerkt.

Voorbeelden

Voorbeeld 1

Een directeur van een basisschool met een normfunctie is benoemd in een normbetrekking.

De voor deze persoon geldende maximumsalarisschaal is schaal 11.

De school heeft al jaren een constant leerlingaantal van 350.

De hoofdregel is dat de hoogte van de toelage wordt vastgesteld aan de hand van de voor de persoon geldende maximumschaal. In dit geval zijn op deze hoofdregel geen uitzonderingen van toepassing. Deze directeur ontvangt een toelage van 100 gulden.

Voorbeeld 2

Een adjunct-directeur van een basisschool met een normfunctie is benoemd in een betrekking met werktijdfactor 0,8. De voor deze persoon geldende maximumschaal is schaal 9. De school heeft al gedurende 5 jaar een constant leerlingenaantal van300.

De hoofdregel is dat de toelage wordt vastgesteld aan de hand van de voor de persoon geldende maximumschaal. Omdat in dit geval voldaan is aan de eis dat y (het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande jaar, verhoogd met 3%) gedurende drie jaar groter is dan of gelijk is aan 200 maar kleiner is dan400 is op deze adjunct-directeur de uitzondering van de hogere toelage van 200 gulden van toepassing.

Deze adjunct-directeur is benoemd in een functie met werktijdfactor 0,8. De toelage voor deze persoon bedraagt daarom 0,8 maal 200 gulden is 160 gulden.

Voorbeeld 3

Een bestuur heeft 3 scholen onder zich. School A met 100 leerlingen, school B met 155 leerlingen en school C met 185 leerlingen. De leerlingaantallen van deze scholen zijn al 4 jaar constant. Aan school C is een directeur met een normfunctie werkzaam in een normbetrekking en met maximumsalarisschaal10.

Ten behoeve van scholen A en B heeft het bestuur een fulltime bovenschoolse directeur benoemd, die tevens belast is met de huishoudelijke leiding op school A en B. Op school B is een fulltime adjunct-directeur benoemd in een normbetrekking.

School A en B

Aan deze scholen is geen directeur met een normfunctie verbonden. Er is ook geen personeelslid in een niet-normfunctie die onder leiding van een directeur belast is met directie werkzaamheden. Bovendien is er op school B maar 1 adjunct-directeur. De bovenschoolse directeur komt daarom in aanmerking voor een toelage van 200 gulden. De hoogte van de toelage is niet afhankelijk van de leerlingen aantallen van de scholen A en B.

Op school B komt de adjunct-directeur tevens in aanmerking voor een toelage van 100 gulden.

School C

De hoofdregel is dat de hoogte van de toelage wordt vastgesteld aan de hand van de voor de persoon geldende maximumschaal. Voor de directeur van school C zijn op deze hoofdregel geen uitzonderingen van toepassing. De directeur ontvangt een toelage van 250 gulden. Aan deze school zijn geen andere personeelsleden werkzaam die recht hebben op een toelage.

De

staatssecretaris

van onderwijs, cultuur en wetenschappen,
namens deze,

drs. M.M. Frequin

directeur primair onderwijs

  1. Artikel 3.1 lid 2 van het pensioenreglement luidt:Met uitzondering van de toelagen die het karakter hebben van een inkostenvergoeding en de tegemoetkoming inzake ziektekosten, worden tot het inkomen voorts gerekend de tot een jaarbedrag te herleiden vaste toelagen, waarop de deelnemer op 1 januari van het desbetreffende jaar aanspraak heeft, indien van toepassing vermeerderd met de over die toelagen toe te kennen vakantie-uitkering. indien de toelagen, bedoeld in de vorgie volzin, in hoogte variëren, wordt tot het inkomen gerekend de som van die toelagen over het voorafgaande jaar, indien van toepassing vermeerderd met de vakantie-uitkering over die toelage.Voor de toelagensystematiek wordt het RPBO aangepast (artikelen I-A1, I-Q107 en I-Q211).Hieronder worden de uitgangspunten werder uitgewerkt. ^ [1]