Wijzigingswet Mediawet (afschaffing omroepbijdrage)

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1999. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 28-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2004.
Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Wet van 22 december 1999 tot wijziging van de Mediawet in verband met nieuwe regels omtrent de financiering van de publieke omroep (afschaffing omroepbijdrage)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te stellen omtrent de financiering van de publieke omroep en daartoe de Mediawet te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL II

  • 1 Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet zijn de personeelsleden van de Dienst omroepbijdragen, van wie naam en functie zijn vermeld op een door Onze Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Financiën vastgestelde lijst, van rechtswege ontslagen en aangesteld als rijksambtenaar in dienst bij het Ministerie van Financiën, dan wel, indien de nieuwe functie behoort tot hoofdgroep V of VI van bijlage B bij het Bezoldigings Besluit Rijksambtenaren 1984, in algemene rijksdienst, tewerkgesteld bij het Ministerie van Financiën.

  • 2 De overgang van de in het eerste lid bedoelde personeelsleden vindt plaats met een rechtspositie die als geheel ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij de Dienst omroepbijdragen.

ARTIKEL III

  • 1 Onze Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Financiën gezamenlijk bepalen welke vermogensbestanddelen van de Dienst omroepbijdragen met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet onder algemene titel overgaan op de Staat.

  • 2 Ingeval krachtens het eerste lid registergoederen overgaan, zal verandering in de tenaamstelling in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, plaatsvinden. De daartoe benodigde opgaven worden door de zorg van Onze Minister van Financiën aan de bewaarders van de desbetreffende registers gedaan.

  • 3 Ter zake van de overgang, bedoeld in het eerste lid, is geen overdrachtsbelasting of omzetbelasting verschuldigd.

ARTIKEL IV

Archiefbescheiden van de Dienst omroepbijdragen gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet over naar Onze Minister van Financiën, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

ARTIKEL V

  • 1 In wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij de Dienst omroepbijdragen dan wel de directeur van de Dienst omroepbijdragen is betrokken, treedt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet de Staat dan wel Onze Minister van Financiën in de plaats van de Dienst omroepbijdragen dan wel de directeur van de Dienst omroepbijdragen.

  • 2 In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel 12 van de Wet Nationale ombudsman aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman op grond van artikel 15 van die wet een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan de Dienst omroepbijdragen, treedt Onze Minister van Financiën op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van de Dienst omroepbijdragen.

ARTIKEL VI

  • 1 In afwijking van artikel I blijft het bepaalde bij of krachtens de artikelen 112, vierde lid, 113, 118, tweede, vierde en vijfde lid, 119, 121,140, 141 en 144 tot en met 145h van de Mediawet, van toepassing voor zover het betreft de betaling en invordering van nog niet betaalde omroepbijdragen waarvan de verschuldigdheid is ontstaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, met dien verstande dat waar in de genoemde artikelen een taak of een bevoegdheid is toegekend aan de Dienst omroepbijdragen of de directeur van de Dienst omroepbijdragen, deze taak of bevoegdheid met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet wordt uitgeoefend door Onze Minister van Financiën.

  • 2 Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet zijn met het toezicht, bedoeld in artikel 140 van de Mediawet, belast de op grond van genoemd artikel aangewezen medewerkers van de Dienst omroepbijdragen die op grond van artikel II zijn aangesteld in dienst bij het Ministerie van Financiën.

ARTIKEL VII

Degene aan wie overeenkomstig artikel 118, derde tot en met vijfde lid, van de Mediawet, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, de mogelijkheid is geboden de omroepbijdrage A in twee dan wel vier termijnen te voldoen, behoeft termijnbetalingen die uitsluitend betrekking hebben op perioden die aanvangen na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, niet te voldoen.

ARTIKEL IX

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen tot twee jaar na inwerkingtreding van deze wet, in gevallen waarin deze wet niet voorziet, regels worden gesteld.

  • 2 In een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid kan bepaald worden dat bij invordering van nog niet betaalde omroepbijdragen waarvan de verschuldigdheid is ontstaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bedragen tot ten hoogste € 4,54 niet worden ingevorderd en dat bij restitutie van reeds betaalde omroepbijdrage over tijdvakken die liggen na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bedragen van ten hoogste € 0,45 niet worden gerestitueerd. Over te restitueren bedragen wordt geen rente vergoed.

ARTIKEL X

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, waarbij terugwerkende kracht kan worden verleend tot en met een daarbij te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 22 december 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de achtentwintigste december 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals