Regeling beperking geluidhinder militaire onbemande luchtvaartuigen

[Regeling vervallen per 01-03-2017.]
Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 15-03-2013 en zichtdatum 22-11-2024.
Geldend van 16-11-2007 t/m 30-06-2014

Regeling beperking geluidhinder militaire onbemande luchtvaartuigen

De Staatssecretaris van Defensie;

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 2 van het Besluit van 21 mei 1981, Stb. 1981, 343, houdende vaststelling van enige regels ter beperking van geluidhinder door luchtvaartuigen,

Besluit:

Artikel 1. Onbemande luchtvaartuigen voor observatiedoeleinden

[Regeling vervallen per 01-03-2017]

Met betrekking tot het uitvoeren van vluchten met door de Minister van Defensie ingevolge de Wet luchtvaart aangewezen onbemande luchtvaartuigen voor observatiedoeleinden vanuit de lucht, gelden ten aanzien van onbemande luchtvaartuigen die zijn voorzien van een verbrandingsmotor de volgende regels ter beperking van de geluidhinder:

  • a. vluchten worden slechts in de volgende gebieden uitgevoerd:

    • 1°. in het gebied met de aanduiding EHR 3 (Oldebroek);

    • 2°. in militaire plaatselijke luchtverkeersleidingsgebieden;

    • 3°. in een ten hoogste vier keer per jaar door de Minister van Defensie, in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, ten behoeve van oefening voor rampen- en terrorismebestrijding dan wel militaire oefeningen in te stellen bijzonder luchtverkeersgebied;

    • 4°. in een door de Minister van Defensie, in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, aangewezen corridor tussen de gebieden genoemd onder 1°, 2° en 3°;

  • b. vluchten worden niet uitgevoerd:

    • 1°. in het gebied genoemd in onderdeel a, onder 1°, tussen 0.00 uur lokale tijd en het aanbreken van de uniforme daglichtperiode;

    • 2°. in de gebieden genoemd in onderdeel a, onder 2°, 3° en 4°, tussen 20.00 uur en 08.00 uur, en

    • 3°. op vrijdagen na 16.00 uur, op zaterdagen, zondagen en algemeen erkende feestdagen;

  • c. de locatie van het startpunt ligt binnen het oefengebied op minimaal 350 m van woonbebouwing en wordt zodanig gekozen dat ten alle tijde binnen de grenzen van het oefengebied de minimum vlieghoogte kan worden bereikt;

  • d. de startrichting wordt zodanig gekozen dat tot aan het bereiken van de minimum vlieghoogte niet boven woonbebouwing wordt gevlogen;

  • e. met uitzondering van de start en de landing en onverminderd het overige in deze regeling bepaalde, bedraagt de minimum vlieghoogte 300 m (1000 voet); boven bebouwing bedraagt de minimum vlieghoogte ten minste 300 m (1000 voet) boven de hoogste hindernis gelegen binnen een afstand van 600 m van het onbemande luchtvaartuig;

  • f. vanaf de start wordt zo snel mogelijk naar de minimum vlieghoogte geklommen, waarna, zo mogelijk met verminderd klimvermogen, wordt doorgeklommen naar de operationele vlieghoogte;

  • g. de standaard operationele vlieghoogte bedraagt 3000 m (9000 voet);

  • h. het onbemande luchtvaartuig vliegt in de gebieden genoemd in onderdeel a, onder 1° en 2°, circuitpatronen, bestaande uit rechte lijnstukken en bochten; de bochtstraal bedraagt minimaal 500 m;

  • i. beëindiging van de vlucht vindt plaats door een landing aan een parachute bij uitgeschakelde motor; de landing wordt ingezet op een hoogte van minimaal 300 m en zodanig dat op een veilige wijze binnen de begrenzing van het oefengebied wordt geland; daarbij worden woonbebouwingen vermeden;

  • j. in de gebieden genoemd in onderdeel a, onder 2°, 3° en 4°, bedraagt de duur van een vlucht maximaal 4 uur;

  • k. in het gebied genoemd in onderdeel a, onder 4°, wordt in het kader van oefeningen het vliegen boven aaneengesloten bebouwing, industrie- en havengebieden daaronder begrepen, dan wel boven mensenverzamelingen vermeden.

Artikel 2. Onbemande luchtvaartuigen voor schietoefeningen

[Regeling vervallen per 01-03-2017]

Met betrekking tot het uitvoeren van vluchten met door de Minister van Defensie ingevolge de Wet luchtvaart aangewezen onbemande luchtvaartuigen die worden gebruikt als doel voor schietoefeningen of voor het slepen van een doel voor schietoefeningen, gelden de volgende regels ter beperking van de geluidhinder:

  • a. vluchten worden uitgevoerd in het gebied met de aanduiding EHR 8 (Den Helder); indien en voorzover het uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is dat in geval van specifieke meteorologische omstandigheden tijdens de start kortdurend buiten het oefengebied wordt gevlogen, geschiedt dit uitsluitend in het gebied dat onder toezicht staat van en na verkregen toestemming van de luchtverkeersleiding van militair luchtvaartterrein De Kooy;

  • b. vluchten worden uitsluitend uitgevoerd op maandag tot en met donderdag tussen 08.00 uur en 19.00 uur en op vrijdag tussen 08.00 uur en 16.00 uur lokale tijd; vluchten worden niet uitgevoerd op algemeen erkende feestdagen;

  • c. de locatie van het startpunt ligt binnen het oefengebied op minimaal 200 m van woonbebouwing;

  • d. de startrichting wordt zodanig gekozen dat niet boven woonbebouwing wordt gevlogen;

  • e. de operationele vliegbewegingen worden grotendeels uitgevoerd boven zee; bij repositionering kan een gering gedeelte van de vliegbaan boven land liggen; tijdens operationeel vliegen bedraagt de afstand tussen het onbemande luchtvaartuig en het referentiepunt Groote Keeten respectievelijk woonbebouwing ter plaatse van Manege Callant en Duinweg 22 ten minste 800 m respectievelijk 800 m en 300 m.

  • f. vanaf de start wordt zo snel mogelijk doorgeklommen naar de operationele vlieghoogte;

  • g. de standaard operationele vlieghoogte bedraagt ten minste 100 m (300 voet);

  • h. het onbemande luchtvaartuig vliegt circuitpatronen, bestaande uit rechte lijnstukken en bochten; de bochtstraal bedraagt minimaal 250 m;

  • i. beëindiging van de vlucht vindt plaats door een landing aan een parachute bij uitgeschakelde motor; de landing wordt ingezet op een hoogte van minimaal 20 m en zodanig dat op een veilige wijze binnen de begrenzing van het oefengebied wordt geland; daarbij worden woonbebouwingen vermeden;

  • j. het onbemande luchtvaartuig is voorzien van een uitlaatgeluiddemper, tenzij ten gevolge van meteorologische omstandigheden gestart moet worden in een richting tussen 115° en 140° ten op zichte van de noordrichting.

Artikel 3. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 01-03-2017]

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Besluit van 1 december 1998, houdende enige voorzieningen met betrekking tot onbemande luchtvaartuigen (Stb. 1998, 674) in werking treedt.

Artikel 4. Citeertitel

[Regeling vervallen per 01-03-2017]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling beperking geluidhinder militaire onbemande luchtvaartuigen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

‘s-Gravenhage, 19 januari 2000

De

Staatssecretaris

van Defensie,

H.A.L. van Hoof

.