U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
[Regeling vervallen per 02-02-2007.]Geraadpleegd op 28-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 25-01-2003. Geldend van 16-11-2002 t/m 01-02-2007
Subsidieregeling ondernemerschap en onderwijs
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;
Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;
Besluit:
[Regeling vervallen per 02-02-2007]
In deze regeling wordt verstaan onder:
de Minister van Economische Zaken;
een ontwikkelingsproject of een pilotproject;
een samenhangend geheel van activiteiten, gericht op de totstandkoming van leermiddelen of leermethoden, die bestemd zijn voor opname in het curriculum, om draagvlak, kennis en vaardigheden met betrekking tot ondernemerschap te vergroten bij leerlingen van onderwijsinstellingen;
een samenhangend geheel van activiteiten, anders dan bedoeld onder c, gericht op het vergroten van draagvlak, kennis en vaardigheden met betrekking tot ondernemerschap bij leerlingen van onderwijsinstellingen;
1º. een school of instelling als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;
2º. een school of instelling als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, voorzover niet genoemd in de Wet op het primair onderwijs;
3º. een school als bedoeld in artikel 1 of artikel 124 van de Wet op het voortgezet onderwijs, voorzover niet genoemd in de Wet op het primair onderwijs;
4º. een school voor leerwegondersteunend onderwijs als bedoeld in artikel II van de Wet van 25 mei 1998 (Stb. 1998, 337);
5º. een school voor leerwegondersteunend onderwijs als bedoeld in de Regeling bekostiging, rechtspositie en samenvoeging leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs;
6º. een instelling als bedoeld in de artikelen 1.3.1, 1.3.3, 12.3.5, 12.3.6, 12.3.7 of 12.3.8 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
7º. een instelling als bedoeld in artikel 1.3 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een onderwijsinstelling die een project uitvoert.
2 Geen subsidie wordt verstrekt, indien voor het project reeds door de minister of door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen subsidie is verstrekt.
1 De subsidie voor een ontwikkelingsproject bedraagt zestig procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 113 500.
2 De subsidie voor een pilotproject bedraagt honderd procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 9 100.
3 Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het ingevolge het eerste of tweede lid geldende percentage van de projectkosten.
1 Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de volgende rechtstreeks aan het project toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag gemaakte en betaalde kosten:
a. loonkosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking van het betrokken directe personeel, verhoogd met de wettelijke dan wel op grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van 1659 productieve uren per jaar;
b. aan derden verschuldigde kosten.
2 De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.
1 Er is een Adviescommissie projecten ondernemerschap en onderwijs, die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen op grond van deze regeling.
2 De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee en ten hoogste vier andere leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de commissie een taak heeft en zijn geen ambtenaren werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken of het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
3 De voorzitter en de leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste twee jaar benoemd. Zij zijn te allen tijde opnieuw benoembaar.
4 De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.
5 Een lid van de commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.
6 De minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de commissie bij te wonen.
7 In het secretariaat van de commissie wordt door de minister voorzien.
8 Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie opgeborgen in het archief van het Ministerie van Economische Zaken.
9 De commissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voorzover dat voor zijn taak redelijkerwijs nodig is.
10 De commissie stelt jaarlijks voor 1 april een verslag op van haar werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar. Op verzoek van de minister, maar ten minste elke twee jaar, stelt de commissie tevens een evaluatieverslag op, waarin zij aandacht besteedt aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van haar taakvervulling. Het jaarverslag en het evaluatieverslag worden aan de minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.
1 De minister stelt bij ministeriële regeling een subsidieplafond vast voor het verlenen van subsidies op in een periode als bedoeld in artikel 7, eerste lid, ontvangen aanvragen op grond van deze regeling. Daarbij kan hij afzonderlijke subsidieplafonds vaststellen voor bepaalde categorieën projecten.
2 Het subsidieplafond voor het in 2001 verlenen van subsidies op aanvragen op grond van deze regeling, ontvangen in de in artikel 7, eerste lid, genoemde periode, bedraagt:
a. voor pilotprojecten f 500.000,-;
b. voor ontwikkelingsprojecten f 6.500.000,-.
1 Aanvragen om subsidie op grond van deze regeling moeten zijn ontvangen in de periode van 23 oktober 2000 tot en met 21 december 2000. Bij ministeriële regeling worden de volgende perioden vastgesteld waarin aanvragen om subsidie op grond van deze regeling moeten zijn ontvangen.
2 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.
3 De aanvraag gaat vergezeld van een projectplan en een begroting van het project alsmede van andere bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.
De minister geeft een beschikking binnen dertien weken na afloop van de in artikel 7, eerste lid, bedoelde periode.
De minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan deze regeling;
b. hij het onaannemelijk acht dat een pilotproject binnen een jaar, of een ontwikkelingsproject binnen twee jaar na de subsidieverlening, kan worden voltooid;
c. gegronde vrees bestaat dat de aanvrager het project niet kan financieren.
1 De minister wint omtrent de aanvragen waarop niet met toepassing van artikel 9 afwijzend wordt beslist het advies in van de Adviescommissie projecten ondernemerschap en onderwijs.
2 De commissie geeft aan de minister in ieder geval een negatief advies indien:
a. onvoldoende vertrouwen bestaat in de haalbaarheid van het project;
b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat betrokkenen de capaciteiten hebben om het project naar behoren uit te voeren;
c. onvoldoende aannemelijk is dat het project zonder de subsidie naar verwachting niet of met belangrijke vertraging zal worden uitgevoerd.
3 De commissie rangschikt per groep van aanvragen waarvoor een subsidieplafond geldt, de aanvragen waarover zij positief adviseert zodanig dat een project hoger gerangschikt wordt naarmate:
a. het meer bijdraagt aan de bevordering van het ondernemerschap;
b. de voorbeeldwerking groter is.
4 Voor de rangschikking door de commissie wegen de in het derde lid genoemde criteria even zwaar.
1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien de Adviescommissie projecten ondernemerschap en onderwijs een negatief advies heeft uitgebracht.
2 De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van rangschikking van de aanvragen door de commissie.
3 De minister kan afwijken van het eerste en tweede lid, indien een advies van de commissie in strijd is met deze regeling dan wel niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
1 Op de subsidieontvanger rusten de in de artikelen 13 tot en met 16 opgenomen verplichtingen.
2 De in de artikelen 13, 14, eerste lid, en 15 opgenomen verplichtingen gelden tot de dag waarop de subsidie wordt vastgesteld. De in artikel 16 opgenomen verplichting geldt totdat vijf jaar na die dag zijn verstreken. De in artikel 14, tweede lid, opgenomen verplichting geldt totdat alle projectkosten zijn opgenomen in de jaarrekening van de subsidieontvanger.
1 De subsidieontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan, waarop de subsidieverlening betrekking heeft, en voltooit het uiterlijk op het bij de verlening bepaalde tijdstip, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project.
2 De minister kan aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid voorschriften verbinden.
1 De subsidieontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle projectkosten kunnen worden afgelezen, gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 4, eerste lid, onderscheiden kostensoorten, met dien verstande dat ter zake van de loonkosten een door middel van een sluitende tijdschrijving vastgestelde urenverantwoording per medewerker aanwezig dient te zijn.
2 De subsidieontvanger neemt in zijn jaarrekening afzonderlijk de projectkosten op.
1 De subsidieontvanger brengt in geval van een ontwikkelingsproject op een bij de subsidieverlening bepaald tijdstip aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het project, met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het project en de bij de subsidieverlening vermelde raming van de projectkosten.
2 De subsidieontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling in binnen dertien weken na het tijdstip waarop het project ingevolge artikel 13 moet zijn voltooid.
3 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.
4 De aanvraag gaat vergezeld van een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van het project.
De subsidieontvanger is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de bekendmaking van de inhoud van het project en de resultaten van het project.
1 Op een subsidie ter zake waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt, worden aan de subsidieontvanger door de minister voorschotten verstrekt.
2 In geval van een ontwikkelingsproject wordt twee maal een voorschot verstrekt. Het eerste voorschot wordt verstrekt bij de subsidieverlening en het tweede voorschot wordt verstrekt na ontvangst van het in artikel 15, eerste lid, bedoelde verslag. De voorschotten bedragen elk veertig procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.
3 In geval van een pilotproject wordt bij de subsidieverlening een voorschot verstrekt dat tachtig procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag bedraagt.
De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling ondernemerschap en onderwijs.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd. Van deze terinzagelegging zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.
`s-Gravenhage, 29 september 2000
Staatssecretaris
G. Ybema
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "Subsidieregeling ondernemerschap en onderwijs", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.