Bijlage I. van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001
[Regeling vervallen per 01-01-2019]
Artikel 1
Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden aangemerkt:
A. Investeringen ten behoeve van energiebesparing in bouwwerken
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in bouwwerken, door:
1. De verbetering van de energie-efficiëntie door:
1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
1.2.B. Een toestel voor HR-luchtverwarming voor het verwarmen van binnenruimten van
bedrijfsgebouwen (niet zijnde tuinbouwkassen) door middel van een hoog rendement direct
gasgestookte luchtverwarmer, die gemeten is conform NEN-EN 778, NEN-EN 1196 en NEN-EN
1319, waarbij het deellastrendement ten minste 101% op onderwaarde bedraagt,
en bestaande uit: HR-luchtverwarmer met gastoevoer- en verbrandingsgasafvoersysteem,
(eventueel) afzonderlijk opgehangen individueel thermostatisch geregelde ventilatorunit
voor luchtcirculatie in hallen hoger dan 5 meter, die zorgt dat er een gelijkmatige
luchttemperatuur ontstaat.
1.2.C.1 Warmtepomp, waarbij de warmte nuttig wordt aangewend voor de verwarming van
ruimten in woningen of bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: elektrisch gedreven warmtepomp
met een COP ≥ 3,5 gemeten conform NEN-EN 255-2 of een gasgedreven warmtepomp met een
Gas utilization efficiency ≥ 1,2 gemeten conform NEN-EN 12309-2, (eventueel) bodemwarmtewisselaar
of grondwaterbron, (eventueel) restwarmteopslagvat.
1.2.C.2 Warmtepompboiler, waarbij de warmte nuttig wordt aangewend voor de verwarming
van tapwater in woningen of bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: elektrisch gedreven
warmtepompboiler met een COP ≥ 2,5 gemeten conform NEN-EN 255-3, (eventueel) bodemwarmtewisselaar
of grondwaterbron, (eventueel) restwarmteopslagvat.
1.2.D. Vermindering van de inzet van energie voor het conditioneren van lucht met
behulp van:
Droog- of bevochtigingrotor voor het drogen of bevochtigen van lucht ten behoeve van
klimaatbeheersing in bedrijfsgebouwen door middel van een roterende schijf, die vocht
uitwisselt tussen de in- en uitgaande luchtstroom, en bestaande uit: droog- of bevochtigingrotor,
aandrijving.
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
2.1.A. Thermische isolering.
2.1.B. HR-glas voor beglazing in buitengevel-, of dakconstructies van bedrijfsgebouwen,
en bestaande uit: meervoudig glas dat gemeten is conform EN 673 voor warmtereflecterend
isolerend glas met een warmtewerende coating of gasgevulde spouw, met een warmtedoorlatingscoëfficiënt
U van maximaal 1,2 W/m2K en met:
-
a. een lichtdoorlatingscoëfficiënt (LTAN) van ten minste 70%, of
-
b. een lichtdoorlatingscoëfficiënt (LTAN) van ten minste 60% gecombineerd met een zontoetredingscoëfficiënt
(ZTAN) van ten hoogste 40%. Exclusief kozijnen of constructie waarin of waarop het
glas wordt gemonteerd.
2.1.C. Energieschermen voor het verminderen van het warmteverlies in bedrijfsgebouwen
aan de binnenzijde van de lichtdoorlatende gebouwschil door het aanbrengen van beweegbare
schermen, en bestaande uit: schermdoek dat voor tenminste 90% dicht is, waarbij de
maasopeningen van het weefsel, breisel of vlechtsel kleiner zijn dan 2 mm2 en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 10%,
mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) kierafdichtingsvoorzieningen (eventueel)
schermkierregeling.
2.1.D. Isolatie voor bestaande constructies in bedrijfsgebouwen door verbetering van
de isolatie van bestaande vloeren, daken, plafonds of wanden van ruimten, en bestaande
uit: isolatiemateriaal waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen R = Σ (Rm) = Σ (d/λ) toeneemt met ten minste 1,5 m2K/W t.o.v. de oude situatie.
Het maximum bedrag, dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt
EUR 20/m2 te isoleren oppervlak.
De warmteweerstand dient bepaald te zijn conform NEN 1068 (mei 1997).
2.2.A. Beperking van ventilatie- of tochtverliezen.
3. Warmtehergebruik door:
3.1.A. Warmteterugwinning.
3.2.A. Systemen voor de aanwending van afvalwarmte. Indien afvalwarmte wordt geleverd
door een investerende onderneming, dan wordt de besparing op de locatie waar de afvalwarmte
wordt aangewend meegenomen bij het bepalen van de besparingsnorm. De berekening dient
te worden betrokken over het totale investeringsbedrag van alle betrokken ondernemingen.
Afvalwarmte is warmte die in de bestaande situatie niet nuttig wordt aangewend. Verwarmingsnetten
waarbij de warmte afkomstig is van nieuw te bouwen elektrisch vermogen worden uitgezonderd
van deze regeling.
4. Efficiëntere verlichting door:
4.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
4.2.B. Daglichtsysteem met spiegel- of prismastuurelementen of spiegelende kokers
voor het optimaal benutten van daglicht in bedrijfsgebouwen door een daglichtsysteem
(niet zijnde (kunststof) daglichtkoepels), waarbij het daglicht dieper in de ruimte
wordt gebracht via spiegel- of prismastuurelementen of spiegelende kokers, en bestaande
uit: spiegel- of prismastuurelementen of spiegelende kokers, (eventueel) plafondspiegels.
4.2 C. Ruimteverlichting in koel- of vrieshuizen, en bestaande uit: light emitting
diodes (LED’s) inclusief behuizing en LED-regeling.
4.2.D. Noodverlichting in bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: light emitting diodes
(LED’s) inclusief behuizing en LED-regeling.
4.2.E. Energie-efficiënt verlichtingssysteem voor:
-
a. vervanging van bestaande binnenverlichting in bedrijfsgebouwen, en bestaande uit:
spiegeloptiekarmaturen in combinatie met hoogfrequent elektronisch voorschakelapparaat
en fluorescentielampen, (eventueel) regelinstallatie voor het regelen van de verlichting
afhankelijk van de daglichtintensiteit, (eventueel) automatische aanwezigheidsdetectie,
(eventueel) reagerend op veegpulsen, of
-
b. vervanging van bestaande binnenverlichting in bedrijfsgebouwen (met uitzondering van
tuinbouwkassen), en bestaande uit: spiegeloptiekarmaturen die uitsluitend geschikt
zijn voor compact fluorescentielampen of hogedruk gasontladingslampen, elektronisch
voorschakelapparaat, bijbehorende lampen, (eventueel) automatische aanwezigheidsdetectie.
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
B. Investeringen ten behoeve van energiebesparing bij apparatuur of processen
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing van apparatuur of processen
door:
1. De verbetering van de energie-efficiënte door:
1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
1.1.B. Verbeterde expansieregeling voor koelinstallaties voor het optimaliseren van
installaties voor het koelen van producten, processen of bedrijfsgebouwen, door middel
van:
-
a. elektronische expansieregeling, waarbij de expansie van een koelmedium in een koelcircuit
elektronisch wordt geregeld, en bestaande uit: sensoren, pulsmodulerend of versterkt-thermisch
of magnetisch of met een stappenmotor uitgerust gestuurd expansieventiel of een elektronisch
expansieventiel, elektronische regeleenheid, of
-
b. vloeistofonderkoeling voor het expansieventiel, en bestaande uit: aan het expansieventiel
gekoppelde warmtewisselaar, of
-
c. het verzorgen van een constante druk van het condensaat bij de ventielinlaat, waardoor
een lagere condensordruk mogelijk wordt, en bestaande uit: pomp, drukopnemers, regeleenheid.
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
1.2.B. Gasgestookt HR-frituurtoestel voor het bereiden van maaltijden, dat gemeten
is conform NEN-EN 437, NEN-EN 203 en CR 1404, waarbij het thermisch rendement ten
minste 83% op onderwaarde bedraagt, de jaar-emissiewaarde van CO niet meer bedraagt
dan 100 ppm en de jaar-emissiewaarde van NOx niet meer bedraagt dan:
-
a. 40 ppm voor toestellen met een belasting t/m 36 kW op onderwaarde, of
-
b. 1,11 ppm per kW belasting voor toestellen met een belasting tussen 36 kW en 54 kW
op onderwaarde, of
-
c. 60 ppm voor toestellen met een belasting groter dan 54 kW op onderwaarde.
-
d. De jaar-emissiewaarden van NOx en CO zijn gebaseerd op droge verbrandingsgassen en stoïchiometrische verbranding,
en bestaande uit: hoogrendement gastoestel, gastoevoer- en verbrandingsgasafvoersysteem,
exclusief accessoires.
1.2.C. Hoogrendementmotoren voor het aandrijven van proceswerktuigen, en bestaande
uit: asynchrone elektromotoren met een rendement van:
-
a. ten minste 92% bij een vermogen van minder dan 50 kW, of
-
b. ten minste 94% bij een vermogen van 50 tot 100 kW, of
-
c. ten minste 96% bij een vermogen van 100 kW of meer, gemeten volgens de voorschriften
van de IEC.
1.2.D. Warmtepomp, waarbij de warmte nuttig wordt aangewend voor processen, en bestaande
uit: elektrisch gedreven warmtepomp met een COP ≥ 3,5 gemeten onder normale bedrijfsomstandigheden
of een gasgedreven warmtepomp met een Gas utilization efficiency ≥ 1,2 gemeten onder
normale bedrijfsomstandigheden, (eventueel) bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron,
(eventueel) restwarmteopslagvat.
1.2.E. Gasgestookte hogedrukreiniger voor het reinigen van oppervlakken met warm water
onder hoge druk eventueel met gelijktijdige dosering van reinigingsmiddelen, die gemeten
is conform NEN-EN 1196, waarbij het indirect rendement ten minste 100% op onderwaarde
bedraagt, de jaar-emissiewaarde van de NOx niet meer bedraagt dan 60 ppm en de jaar-emissiewaarde van CO niet meer bedraagt
dan 160 ppm. De jaaremissiewaarden van NOx en CO zijn gebaseerd op droge verbrandingsgassen en stoïchiometrische verbranding,
en bestaande uit: gasgestookte hogedrukreiniger, (eventueel) standaard spuitlans,
(eventueel) standaard hoge-drukslang.
1.2.F. CO2/NH3 cascade koelsysteem voor het koelen of vriezen, waarbij de beide koelsystemen zijn
gekoppeld door een cascade koeler (CO2/NH3 warmtewisselaar), en bestaande uit: cascadekoeler (CO2/NH3 warmtewisselaar) en de componenten aan de CO2-zijde te weten: de vloeistofafscheider, koeler, (eventueel) compressor, (eventueel)
circulatiepomp, (eventueel) oliewaskolom.
1.2.G. Direct gasgestookte condenserende boiler voor de productie van warm tapwater,
en bestaande uit: een condenserende warm tapwaterboiler, die gemeten is conform NEN-EN
89 en waarbij het rendement ten minste 100% op onderwaarde bedraagt.
1.2.H. Gasverwarmde wasdroger voor het drogen van wasgoed, en bestaande uit:
-
– een wasdroger waarbij de drooglucht direct met gas wordt verwarmd, of
-
– een wasdroger met een maximale belading van 15 kg, waarbij de drooglucht indirect
wordt verwarmd door een gasgestookte installatie.
1.2.I. Gasgestookte lagedruk stoomvormer voor het verwarmen van kookketels voor maaltijden,
en bestaande uit: gasgestookte lagedruk stoomvormer met een nominale belasting op
onderwaarde van maximaal 130 kW.
1.2.J. Gasgestookte (stoom)convectieoven voor het bereiden van maaltijden, die gemeten
is conform NEN-EN 437 en NEN-EN 203 en CR 1404, waarbij het indirect rendement ten
minste 80% op onderwaarde bedraagt, de jaaremissiewaarde van NOx niet meer bedraagt dan 83,6 ppm en de jaar-emissiewaarde van CO niet meer bedraagt
dan 100 ppm. De jaar-emissiewaarde van NOx en CO zijn gebaseerd op droge verbrandingsgassen en stoïchiometrische verbranding,
en bestaande uit: gasgestookte (stoom)convectieoven, gastoevoer- en verbrandingsgasafvoersysteem,
exclusief accessoires.
1.2.K. Energie zuinige koel- of vriesinstallatie voor het koelen of vriezen van opslagruimten,
en bestaande uit: compressor, (natte-)condensor, variabele condensordrukregeling afhankelijk
van de buitenluchttemperatuur, (eventueel) automatische ontluchtingsvoorziening, (eventueel)
persgasontdooi-installatie, (eventueel) vloeistofonderkoeler, (eventueel) frequentieomvormer.
Het maximum investeringsbedrag dat per kW koelvermogen voor EIA in aanmerking komt,
is afhankelijk van de ontwerp-luchtinlaattemperatuur aan de koeler.
De coëfficiënt of system performance (COSP) van de koel- of vriesinstallatie moet:
-
– bij koel- of vriesinstallatie met een koelvermogen <150 kW gegarandeerd zijn bij een
buitentemperatuur van 13 °C en 80% RV, of
-
– bij koel- of vriesinstallatie met een koelvermogen ≥ 150 kW gegarandeerd zijn bij
een buitentemperatuur van 7 °C en 80% RV,
en moet tenminste bedragen:
ontwerp luchtinlaat- temperatuur aan de koeler (°C)
|
koelvermogen
< 150 Kw COSP
|
Koelvermogen
≥ 150 kW COSP
|
maximaal bedrag/kW koelvermogen
|
+2 ≥ T> –3
|
3,8
|
4,4
|
EUR
|
200
|
–3 ≥ T> –8
|
3,2
|
3,6
|
EUR
|
225
|
–8 ≥ T> –13
|
2,8
|
3,1
|
EUR
|
300
|
–13 ≥ T> –18
|
2,4
|
2,6
|
EUR
|
400
|
–18 ≥ T> –23
|
2,0
|
2,2
|
EUR
|
500
|
–23 ≥ T> –28
|
1,6
|
1,9
|
EUR
|
600
|
–28 ≥ T
|
1,2
|
1,7
|
EUR
|
700
|
De COSP wordt vastgesteld op basis van het opgenomen vermogen van compressoren, condensorventilatoren,
pompen en andere direct betrokken verbruikers exclusief koelerventilatoren, bij genoemde
ontwerpcondities.
De COSP bij de vermelde buitentemperatuur van 13°C en 80% RV of 7°C en 80% RV moet
door de leverancier schriftelijk worden gegarandeerd.
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
2.1.A. Thermische isolering.
3. Warmtehergebruik door:
3.1.A. Warmteterugwinning.
3.2.A. Systemen voor de aanwending van afvalwarmte. Indien afvalwarmte wordt geleverd
door een investerende onderneming dan wordt de besparing op de locatie waar de afvalwarmte
wordt aangewend meegenomen bij het bepalen van de besparingsnorm. De berekening dient
te worden betrokken over het totale investeringsbedrag van alle betrokken ondernemingen.
Afvalwarmte is warmte die in de bestaande situatie niet nuttig wordt aangewend.
Verwarmingsnetten waarbij de warmte afkomstig is van nieuw te bouwen elektrisch vermogen
worden uitgezonderd van deze regeling.
4. Efficiëntere verlichting door:
4.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
4.2.B. LED seinlampen of verkeerslichten bij wegen of vaarwegen of spoorwegen, en
bestaande uit: light emitting diodes (LED’s) inclusief behuizing en LED-regeling,
(eventueel) vervanging van de elektronische voeding, exclusief lantaarn, exclusief
palen, exclusief verkeersregeling en exclusief aansluiting op het elektriciteitsnet.
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
C. Investeringen ten behoeve van het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing door:
Warmtekrachtinstallatie of brandstofcelsysteem voor het gelijktijdig opwekken van
warmte en kracht, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement gemiddeld
op jaarbasis ten minste 65% bedraagt. Onder het totaal energetisch rendement wordt
verstaan de som van het energetisch rendement van de opwekking van kracht en tweederde
deel van het energetisch rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte,
berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof.
D. Investeringen ten behoeve van energiebesparing in of bij transportmiddelen
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing bij voertuigen voor het
vervoer over de weg, vaartuigen bij de binnenvaart of bij railgebonden voertuigen
door:
1. Verbetering van de energie-efficiency door:
1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
1.3.A. Additionele efficiency verhogende voorzieningen.
1.3.B. Kopschot windscherm of spoiler intermodaal chassis voor het beter geleiden
van de rijwind, ter vermindering van de aërodynamische weerstand van voertuigen ten
behoeve van goederenwegtransport met een maximum massa beladen voertuig van meer dan
3.500 kg, en bestaande uit: vast aan de oplegger of het chassis gemonteerde kunststof
of metalen 3-D spoiler.
1.3.C. Zij-afscherming voor het verminderen van de aërodynamische weerstand van voertuigen
ten behoeve van goederenwegtransport door middel van panelen ter afsluiting van de
open ruimte aan de zijkant van motorwagens, aanhangers, trekkers en opleggers die
tevens voldoen aan de eisen voor de verkeersveiligheid conform EEG-richtlijn 89/297, en bestaande uit: zij-afscherming.
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
2.1.A. Thermische isolering.
2.1.B. Lichtgewicht aramide koelcontainer voor het wegvervoer, railvervoer, watervervoer
of intermodaal vervoer, en bestaande uit: koelcontainer of opbouw van koelwagens of
-opleggers, exclusief het aanwezige koelaggregaat, met aramide zijwanden met een lengte
van ten minste 6 meter en met een dikte van het isolatiemateriaal van ten minste 42
mm. Hierbij dienen alle zijwanden ten minste 220 g/m2 aramideweefsel of -legsel te bevatten.
2.2.A. Beperking van ventilatie- of tochtverlies.
3. Warmtehergebruik door:
3.1.A. Warmteterugwinning.
4. Efficiënte verlichting door:
4.1.A. Toepassing van automatische meet en regelapparatuur.
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
E. Investeringen ten behoeve van het aanwenden of toepassen van duurzame energie
Technische voorzieningen die er toe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te
beperken door gebruik te maken van duurzame energie door:
1. Zonne-energie door:
1.1.A. Conversie naar elektriciteit of warmte (met uitzondering van het gebruik van
passieve zonne-energie).
1.1.B. Fotovoltaïsch zonne-energiesysteem voor het opwekken van elektrische energie
uit zonlicht met behulp van zonnecellen, en bestaande uit: panelen met fotovoltaïsche
zonnecellen met een gezamenlijk piekvermogen van ten minste 90 Watt, (eventueel) stroom/spanningsomvormer,
(eventueel) accumulator.
1.1.C. Zonnecollectorsysteem voor het verwarmen van water, en bestaande uit: zonnecollector,
(eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) in het vat
geïntegreerde naverwarmer.
1.1.D. Luchtcollectorsysteem voor drooglucht voor het benutten van zonne-energie,
waardoor de drooglucht van droogprocessen wordt (voor)verwarmd, en bestaande uit:
niet-watergevulde zonnecollector, (eventueel) aansluiting op droogruimte.
2. Windenergie door:
2.1.A. Windturbine voor het opwekken van elektrische energie,
en bestaande uit: windturbine die – voor zover deze normen daarop van toepassing zijn
– is gecertificeerd volgens:
-
a. NEN 6096/2, indien certificatie heeft plaatsgevonden voor 1 april 2000, of
-
b. NVN 11400-0, indien certificatie heeft plaatsgevonden op of na 1 april 2000, (eventueel)
mast, (eventueel) netaansluiting, (eventueel) uitsluitend voor plaatsing en onderhoud
van de windmolen bestemde ontsluitingsweg.
3. Waterkracht door:
3.1.A. Conversie naar elektrische of mechanische energie,
3.1 B. Waterkrachtinstallatie voor het benutten van het verval van waterstromen voor
de opwekking van elektrische of mechanische energie, en bestaande uit: waterrad of
waterturbine, (eventueel) transmissie, (eventueel) generator, (eventueel) transformator,
(eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet.
4. Benutten of opslaan van omgevingswarmte door:
4.1.A. Aardwarmtewinningssysteem voor het winnen van warmte uit diepe aardlagen ten
behoeve van de verwarming van processen of van gebouwen, en bestaande uit: aardwarmtewinningsinstallatie,
aansluiting op verwarmingsnet.
4.1.B. Grondwarmtewisselaar voor:
-
a. het koelen of verwarmen van water voor gebruik in bedrijfsgebouwen of bij processen,
met behulp van een in het grondwater liggende warmtewisselaar, en bestaande uit: pomp(en),
ondergrondse warmtewisselaar, (eventueel) restwarmteopslagvat.
-
b. het verwarmen van water voor gebruik in bedrijfsgebouwen of bij processen met behulp
van een in de wegverharding liggende warmtewisselaar, en bestaande uit: pomp(en),
ondergrondse warmtewisselaar of warmtevoerende buizen in de wegverharding exclusief
de wegverharding zelf, (eventueel) restwarmteopslagvat.
4.1.C. Warmte- of koude-opslag in de bodem (aquifer) voor het opslaan van warmte of
koude in de bodem met behulp van grondwater als opslagmedium, ten behoeve van het
koelen of verwarmen van gebouwen of processen, en bestaande uit: een gesloten systeem
met grondwaterbronnen/ putten, die voor onttrekking en injectie worden gebruikt en
waarbij de jaarlijkse netto thermische balans van de bodem nagenoeg neutraal is, grondwaterpompen,
transportleiding van putten naar applicatievestiging, (eventueel) warmtewisselaar
tussen grondwater en gebouwnet.
5. Biomassa door:
5.1.A. Conversie naar mechanische of elektrische energie, warmte, of gasvormige, vloeibare
of vaste energiedragers en waarbij sprake moet zijn van een netto opbrengst van energie,
gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct.
Onder biomassa wordt hier verstaan: materiaal dat voor wat betreft de massa van de
brandbare componenten geheel of nagenoeg geheel bestaat uit koolstofverbindingen afkomstig
uit een korte CO2-cyclus, waarbij geldt dat de eventueel in het materiaal aanwezige koolstofverbindingen
afkomstig uit een lange CO2-cyclus onvermijdelijk in het materiaal aanwezig moeten zijn. Bijvoorbeeld de volgende
materiaalstromen:
- -
houtafval, sloophout, snoeihout, dunningshout en andere houtachtige stromen;
- -
stro, bermmaaisel, riet, kippenmest en overige agrarische residuen, exclusief natte
drijfmest;
- -
residuen van de papierindustrie, mits deze geen kunststoffen bevatten;
- -
oud papier en karton;
- -
steekvast papierslib of steekvast rioolwaterzuiveringsslib;
- -
specifiek voor het inzetten van duurzame energie geteelde gewassen of delen daarvan;
- -
organische residuen uit de voedings-en genotmiddelenmiddelenindustrie, exclusief ongeboren
mest.
Hierbij mag geen sprake zijn van bijstook van kunststoffen of bijmenging van kunststoffen.
5.1.B. Biomassavergassingsinstallatie voor het opwekken van warmte of mechanische
of elektrische energie door het vergassen van biomassa. Hierbij mag geen sprake zijn
van bijstook van kunststoffen of bijmenging van kunststoffen. Wel moet sprake zijn
van een netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling
tot en met eindproduct. Het totaal energetisch rendement van de installatie moet ten
minste 30% bedragen. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som
van het netto energetisch rendement van de opwekking van mechanische of elektrische
energie en tweederde deel van het netto energetisch rendement van de productie van
de nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de
ingezette brandstof, en bestaande uit: vergassingsreactor, (eventueel) gasmotor of
-turbine, (eventueel) rookgasreinigingsapparatuur, (eventueel) generator, (eventueel)
aansluiting op het elektriciteitsnet, (eventueel) gasreinigingsapparatuur, (eventueel)
warmtewisselaar, (eventueel) brander, (eventueel) ketel.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.C. Biomassaverbrandingsinstallatie voor het opwekken van warmte en mechanische
of elektrische energie door verbranding van biomassa, waarbij de warmte nuttig moet
worden aangewend. Hierbij mag geen sprake zijn van bijstook van kunststoffen of bijmenging
van kunststoffen. Wel moet sprake zijn van een netto opbrengst van energie, gerekend
over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct. Het totaal energetisch
rendement van de installatie moet ten minste 40% bedragen. Onder het totaal energetisch
rendement wordt verstaan de som van het netto energetisch rendement van de opwekking
van mechanische of elektrische energie en tweederde deel van het netto energetisch
rendement van de productie van de nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste
verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, en bestaande uit: verbrandingsinstallatie,
ketel, (eventueel) voorbewerkingsapparatuur, (eventueel) stoomexpansieturbine, (eventueel)
rookgasreinigingsapparatuur, (eventueel) generator (eventueel) aansluiting op het
elektriciteitsnet.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.D. Biomassaverbrandingsinstallatie voor het opwekken van warmte door verbranding
van biomassa, waarbij de warmte nuttig wordt aangewend. Hierbij mag geen sprake zijn
van bijstook van kunststoffen of bijmenging van kunststoffen. Wel moet sprake zijn
van een netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling
tot en met eindproduct. Het totaal energetisch rendement van de installatie moet tenminste
75% bedragen, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof,
en bestaande uit: verbrandingsinstallatie, ketel, (eventueel) voorbewerkingsapparatuur,
(eventueel) rookgas-reinigingsapparatuur. Wat hierbij onder biomassa is te verstaan
is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.E. Stortgaswinningsinstallatie voor het onttrekken van (stort)gas uit gestort
afval en het nuttig aanwenden van de daarin aanwezige energie met een totaal energetisch
rendement van ten minste 35%. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan
de som van het netto energetisch rendement van de opwekking van mechanische of elektrische
energie en tweederde deel van het netto energetisch rendement van de productie van
de nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de
ingezette brandstof, en bestaande uit: stortgasonttrekkingssysteem, gasbehandelingsapparatuur,
(eventueel) compressor, (eventueel) gasmotor, (eventueel) generator met of zonder
aansluiting op het elektriciteitsnet, (eventueel) warmtewisselaar.
5.1.F. Biogasbenuttingsinstallatie voor het omzetten van biogas, afkomstig van anaërobe
vergisting, in mechanische of elektrische energie of warmte. Hierbij mag geen sprake
zijn van bijstook van kunststoffen of bijmenging van kunststoffen. Wel moet sprake
zijn van een netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling
tot en met eindproduct. Het totaal energetisch rendement van de installatie moet ten
minste 50% bedragen. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som
van het netto energetisch rendement van de opwekking van mechanische of elektrische
energie en tweederde deel van het netto energetisch rendement van de productie van
de nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de
ingezette brandstof, en bestaande uit: (eventueel) gasbehandelingsapparatuur, (eventueel)
compressor, (eventueel) gasmotor, (eventueel) generator, (eventueel) aansluiting op
het elektriciteitsnet, (eventueel) ketel, (eventueel) warmtewisselaar.
5.1.G. Anaërobe-vergistingsinstallatie voor het anaëroob vergisten van organische
reststromen of mest en het daarbij opwekken van warmte en mechanische of elektrische
energie, waarbij een deel van de niet in mechanische of elektrische energie omgezette
warmte nuttig wordt aangewend. Hierbij mag geen sprake zijn van bijstook van kunststoffen
of bijmenging van kunststoffen. Wel moet sprake zijn van een netto opbrengst van energie,
gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct. Het totaal
energetisch rendement van de installatie moet ten minste 35% bedragen. Onder het totaal
energetisch rendement wordt verstaan de som van het netto energetisch rendement van
de opwekking van mechanische of elektrische energie en tweederde deel van het netto
energetisch rendement van de productie van de nuttig aan te wenden warmte, berekend
op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, en bestaande uit: reactor,
menger, biogashouder, warmtewisselaar, silo, biogasbehandelingsapparatuur, (eventueel)
compressor, (eventueel) gasmotor, (eventueel) generator.
5.1.H. Biomassavoorbewerkingsinstallatie voor het voorbewerken en opslaan van biomassa
tot direct inzetbare brandstof, door middel van opslag en drogen of verkleinen of
pelletteren of briketteren. Hierbij mag geen sprake zijn van bijstook van kunststoffen
of bijmenging van kunststoffen. Wel moet sprake zijn van een netto opbrengst van energie,
gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct, en bestaande
uit: ontvangstinstallatie, opslagsilo’s, droogapparatuur of verkleiningsapparatuur
of pelletteerapparatuur of briketteerapparatuur, (eventueel) transportschroeven of
–banden.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.I. Biomassavergassingsinstallatie voor het produceren van biogas door het vergassen
van biomassa en het biogas opwaarderen tot aardgasnetkwaliteit en waarbij het gas
in het aardgasnet wordt gebracht. Hierbij mag geen sprake zijn van bijstook van kunststoffen
of bijmenging van kunststoffen. Wel moet sprake zijn van een netto opbrengst van energie,
gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct. Het cold-gas
rendement van de installatie moet ten minste 60% bedragen. Het cold-gas rendement
wordt berekend door de onderste verbrandingswaarde van het geleverde gas van aardgasnetkwaliteit
samen met de nuttig aangewende warmte, te delen door de onderste verbrandingswaarde
van de ingezette brandstof, en bestaande uit: vergassingsreactor, voorziening die
het geproduceerde biogas opwaardeert tot aardgasnetkwaliteit, (eventueel) rookgasreinigingsapparatuur,
(eventueel) gasreinigingsapparatuur. Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is
aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.J. Pyrolyse-installatie voor het onder zuurstofarme of -loze omstandigheden verwerken
van biomassa door middel van thermische ontleding, waarbij de vrijkomende vaste, vloeibare
of gasvormige reactieproducten worden aangewend als brandstof voor energieopwekking
of als grondstof en daarbij fossiele energiedragers verdringen, en bestaande uit:
pyrolysereactor, (eventueel) voorbewerkingsapparatuur, (eventueel) gasreinigingssysteem,
(eventueel) rookgasreinigingsinstallatie.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.K. Biogasopwaardeerinstallatie voor het produceren van gas van aardgasnetkwaliteit,
waarbij uitsluitend uit biomassa verkregen gassen als energie-input mogen dienen,
en bestaande uit: voorziening die geproduceerde biogas opwaardeert naar gas van aardgasnetkwaliteit,
(eventueel) gasreinigingsapparatuur, (eventueel) compressor. Wat hierbij onder biomassa
is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.L. Bio-oliebenuttingsinstallatie voor het opwekken van warmte of mechanische of
elektrische energie door het benutten van de energie-inhoud van uit biomassa verkregen
secundaire vloeibare energiedragers. Hierbij mag geen sprake zijn van bijstook van
kunststoffen of bijmenging van kunststoffen. Wel moet sprake zijn van een netto opbrengst
van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct.
Het totaal energetisch rendement van de installatie moet ten minste 50% bedragen.
Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het netto energetisch
rendement van de opwekking van mechanische of elektrische energie en tweederde deel
van het netto energetisch rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte,
berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, en bestaande
uit: stationaire motor, generator, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet
(eventueel) warmtewisselaar. Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven
onder E.5.1.A.
5.1.M. Stortgaswinningsinstallatie voor het onttrekken van (stort)gas uit gestort
afval, waarbij het stortgas wordt opgewaardeerd naar gas van aardgasnetkwaliteit en
in het aardgasnet wordt gebracht, en bestaande uit: stortgasonttrekkingssysteem, gasbehandelingsapparatuur,
voorziening die het stortgas opwaardeert naar gas van aardgasnetkwaliteit, (eventueel)
compressor.
F. Energie-advies
Een energie-advies ter verbetering van de energie-efficiency van objecten door middel
van een verkenning van de mogelijkheden om maatregelen te treffen, en bestaande uit:
een rapportage waarin de mogelijkheden om maatregelen te treffen ter verbetering van
de energie-efficiency zijn vastgelegd. Deze rapportage bevat in ieder geval:
1. Beschrijving van het object;
2. Een overzicht van de totale energiehuishouding van het bestaande totale object;
3. Een energiebalans van de relevante onderdelen van het bestaande totale object;
4. Een overzicht van de mogelijkheden en de kwantificering tot energiebesparing;
5. Een overzicht van de noodzakelijke organisatorische en administratieve aanpassingen;
6. Een raming van de te verwachten investeringskosten en de te verwachten baten.
Voor afnemers met een energiegebruik van meer dan 25.000 m3 aardgas (of aardgasequivalent) of 50.000 kWh elektriciteit per jaar gelden de volgende
aanvullende eisen:
7. Inzicht in alle maatregelen met een terugverdientijd tot en met vijf jaar;
8. Van de energiebalans dient 90% van het totale energiegebruik te worden gespecificeerd,
tenzij daar gemotiveerd van afgeweken kan worden;
9. Helder en eenvoudig plan voor het uitvoeren van de energiebesparende maatregelen.
Artikel 2
1. Bij de investeringen voor de technische voorzieningen als omschreven in artikel
1 dient de energiebesparing voor de investeringen onder:
A.1.1.A, A.1.2.A, A.1.3.A, A.2.1.A, A.2.2.A, A.3.1.A, A.3.2.A, A.4.1.A, A.4.2.A en
A.4.3.A ten minste 0,4 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer
dan 4 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro;
B.1.1.A, B.1.2.A, B.1.3.A, B.2.1.A, B.3.1.A, B.3.2.A, B.4.1.A, B.4.2.A en B.4.3.A
ten minste 0,8 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer
dan 4 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro;
D.1.1.A, D.1.2.A, D.1.3.A, D.2.1.A, D.2.2.A, D.3.1.A, D.4.1.A, D.4.2.A en D.4.3.A
ten minste 0,4 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer
dan 4 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro.
2. Als referentie voor de berekening van de energiebesparing dient bij bestaande bouwwerken,
bestaande processen en bestaande transportmiddelen het historisch energiegebruik.
Bij nieuwe processen, nieuwe bouwwerken of nieuwe transportmiddelen dient het in de
betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij (soortgelijke) nieuwe investeringen
bij vergelijkbare toepassingen als referentie.
3. De bovenstaande systematiek is ook van toepassing indien een besparing plaatsvindt
op de fossiele brandstoffen, aardgas, aardolie of steenkool die als grondstof worden
ingezet en wordt voldaan aan de gestelde besparingsnormen in lid 1.
Ook geldt dit indien wordt bespaard op waterstof die als grondstof, secundaire hulpstof
of brandstof wordt ingezet en voldaan wordt aan de gestelde besparingsnormen in lid
1.
De systematiek is daarnaast ook van toepassing indien een besparing op fossiele brandstoffen
plaatsvindt door vloeibare- of gasvormige zuurstof of vloeibare- of gasvormige stikstof
of vloeibare CO2 die als hulpstof worden ingezet en wordt voldaan aan de gestelde besparingsnormen
in lid 1.
4. Bij de berekening van de energiebesparing wordt de besparing door verlaging van
het primaire energiegebruik per eenheid product door toepassing van groeibevorderende
stoffen of groeibevorderende voorzieningen voor levende organismen buiten beschouwing
gelaten.
5. Met betrekking tot de investeringen omschreven onder C dient het totaal energetisch
rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste 65% te bedragen. Onder het totaal energetisch
rendement wordt verstaan de som van het energetisch rendement van de opwekking van
kracht en tweederde deel van het energetisch rendement van de productie van nuttig
aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette
brandstof.
6. Ten aanzien van de investeringen omschreven onder E moeten deze voorzieningen er
toe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te beperken door in belangrijke mate
(>30%) gebruik te maken van duurzame energie. Onder duurzame energie valt: zonne-energie,
windenergie, waterkracht, het benutten of opslaan van omgevingswarmte en biomassa.
7. Voor investeringen, die naar aard, toepassing en gebruik overeenkomen met een nader
omschreven investering, zijn de eisen die worden gesteld aan zo’n nader omschreven
investering eveneens van toepassing.
Dit geldt voor:
A.1.2.B tot en met A.1.2.D; A.2.1.B tot en met A.2.1.D en A.4.2.B tot en met A.4.2.E;
B.1.1.B; B.1.2.B tot en met B.1.2.K en B.4.2.;
D.1.3.B en D.1.3.C en D.2.1.B
E.1.1.B tot en met E.1.1.D; e.2.1.A, E.3.1.B; E.4.1.A tot en met E.4.1.C en E.5.1.B
tot en met E.5.1.M.
Artikel 3
Bij de berekening van de besparing gelden de volgende omrekenfactoren:
- -
1 kWh elektrische energie komt overeen met 0,26 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
- -
1 liter huisbrandolie komt overeen met 1,2 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
- -
1 ton stookolie komt overeen met 1300 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
- -
1 ton steenkool komt overeen met 925 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
- -
1 liter vloeibaar propaan komt overeen met 0,73 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
- -
1 liter LPG ten behoeve van wegvervoer komt overeen met 0,95 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
- -
1 liter diesel ten behoeve van wegvervoer komt overeen met 1,13 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
- -
1 liter benzine ten behoeve van wegvervoer komt overeen met 1,04 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
- -
1 kilogram gasvormig waterstof komt overeen met 4,0 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);
- -
1 ton gasvormige zuurstof komt overeen met 104 Nm3 aardgasequivalent (a.e.)
- -
1 ton gasvormige stikstof komt overeen met 65 Nm3 aardgasequivalent (a.e.)
- -
1 ton vloeibare zuurstof komt overeen met 260 Nm3 aardgasequivalent (a.e.)
- -
1 ton vloeibare stikstof komt overeen met 208 Nm3 aardgasequivalent (a.e.)
- -
1 ton vloeibare kooldioxide (CO2) komt overeen met 49 Nm3 aardgasequivalent (a.e.)
- -
1 Nm3 niet-Gronings aardgas komt overeen met X Nm3 aardgasequivalenten (a.e.)
- -
Hierbij wordt X berekend door de onderste verbrandingswaarde in MJ/Nm3 van het ingezette aardgas te delen door 31,65 MJ/Nm3.
Artikel 4
1. De voorwaarden als bedoeld in artikel 3.42, vijfde lid, van de wet waaronder de kosten van een daar bedoeld advies inzake energiebesparende maatregelen
kunnen worden begrepen onder de aanschaffings- of voortbrengingskosten van een energie-investering,
zijn:
2. Bij een gecombineerd energie-milieuadvies wordt 50% van de totale advieskosten
toegerekend aan het energie-advies.
3. Bij de berekening van de energiebesparing voor investeringen als bedoeld in artikel 2 per geïnvesteerde euro, blijven bij het geïnvesteerde bedrag de kosten van het energie-advies
buiten beschouwing.
4. Een object is een bestaand totaal bedrijfsgebouw of een bestaand totaal proces
dat apart bemeterd is voor energiedragers.