Artikel 1
[Regeling vervallen per 01-01-2019]
Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden aangemerkt:
A. Investeringen ten behoeve van energiebesparing in of bij bouwwerken
[Regeling vervallen per 01-01-2019]
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in of bij bouwwerken, door:
1. De verbetering van de energie-efficiëntie door:
1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
1.2.B. Warmtepomp voor het verwarmen van ruimten in woningen of bedrijfsgebouwen,
en bestaande uit: elektrisch gedreven warmtepomp met een COP ≥ 3,6 gemeten conform
NEN EN14511 of absorptiewarmtepomp. Bij een gasgestookte (absorptie)warmtepomp dient
de gas utilization efficiency ≥ 1,4 te zijn, gemeten conform NEN-EN 12309-2, (eventueel)
bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (eventueel) restwarmteopslagvat.
1.2.C. Warmtepompboiler waarbij de warmte nuttig wordt aangewend voor de verwarming
van tapwater in woningen of bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: elektrisch gedreven
warmtepompboiler met een COP ≥ 2,5 gemeten conform NEN-EN 255-3, (eventueel) bodemwarmtewisselaar
of grondwaterbron, (eventueel) restwarmteopslagvat.
1.2.D. Vermindering van de inzet van energie voor het conditioneren van lucht met
behulp van:
-
a. Droog- of bevochtigingrotor voor het drogen of bevochtigen van lucht ten behoeve van
klimaatbeheersing in bedrijfsgebouwen door middel van een roterende schijf, die vocht
uitwisselt tussen de in- en uitgaande luchtstroom, en bestaande uit: droog- of bevochtigingrotor,
aandrijving.
-
b. Adiabatische indirect werkende dauwpuntsluchtkoeler voor het koelen van bedrijfsgebouwen,
waarbij in de koeler een deel van de gekoelde lucht over de bevochtigde warmtewisselaar
wordt geleid en afgevoerd, en bestaande uit: warmtewisselaar, ventilator, filter,
bevochtigingsapparatuur, (eventueel) waterbehandelingsapparatuur.
1.2.E. Luchtdichte componenten in luchtverdeelsysteem voor het transporteren van toe-
of afvoerlucht in een bedrijfsgebouw, en bestaande uit: luchtklep of geluiddemper
of luchtkanaalnaverwarmer of -nakoeler of luchtvolumeregelaar of aansluitkast van
een ventilatierooster, gemonteerd in het luchtkanaal van een ventilatiesysteem, waarbij
deze componenten zijn uitgevoerd in luchtdichtheidsklasse C gemeten conform NEN-EN
1751. Het maximum bedrag, dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt,
bedraagt per component EUR 2.500. Een ventilatorconvector of fancoilunit wordt niet
gerekend tot de hiervoor genoemde luchtdichte componenten.
1.2.F. Hoogrendement luchtverwarmer voor het verwarmen van ruimten in bedrijfsgebouwen,
en bestaande uit: een direct gasgestookte luchtverwarmer met een deellastrendement
groter of gelijk aan 101% gemeten conform NEN-EN 1196, verbrandingsgasafvoersysteem,
(eventueel) luchttoevoersysteem, (eventueel) voor ruimten met een gemiddelde hoogte
groter dan 5 meter een inducerend uitblaassysteem op de luchtverwarmer met nozzles
of verstelbare inducerende schoepen of een individueel thermostatisch geregelde steunventilator
in een omkasting aan het plafond gemonteerd die verticaal naar beneden blaast met
nozzles of verstelbare inducerende schoepen;
1.2.G. Direct gasgestookt stralingspaneel voor het verwarmen van gesloten binnenruimten
in bedrijfsgebouwen met een gemiddelde hoogte groter dan 5 meter, niet zijnde tuinbouwkassen,
en bestaande uit:
-
a. direct gasgestookte donkerstraler met een verbrandingsrendement groter of gelijk aan
86% gemeten conform NEN-EN 416 of NEN-EN 777, verbrandingsgasafvoersysteem, (eventueel)
luchttoevoersysteem:
-
b. direct gasgestookte hogetemperatuurstraler met een belasting van tenminste 8 kW op
onderwaarde gemeten conform NEN-EN 419.
1.2.H. HR-pomp bestemd voor centrale verwarming, airconditioning of tapwater in bedrijfsgebouwen
en bestaande uit: stand-alone natloper centrifugaalpomp tot 2.500 Watt met een EEI
< 0,4 gemeten conform EN 1151 en geclassificeerd door Europump.
1.2.I. Warmtekrachtinstallatie met behulp van een zuigermotor voor het gelijktijdig
opwekken van warmte en kracht, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement
gemiddeld op jaarbasis ten minste 70% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie,
(eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet. Het maximum investeringsbedrag dat
voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt EUR 350 per kW elektrisch
vermogen. Het elektrisch vermogen is bepaald bij het nominaal motorvermogen.
Onder een warmtekrachtinstallatie wordt verstaan de gecombineerde opwekking van warmte
en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof, waarvan
de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit.
Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het energetisch rendement
van de opwekking van kracht en tweederde deel van het energetisch rendement van de
productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde
van de ingezette brandstof.
Onder een zuigermotor wordt verstaan een inwendige explosiemotor met elektrische ontsteking
of compressieontsteking.
1.2.J. Warmtekrachtinstallatie anders dan met behulp van een zuigermotor voor het
gelijktijdig opwekken van warmte en kracht met een nominaal elektrisch vermogen tot
150 MWe, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis
ten minste 65% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie, (eventueel) aansluiting
op het elektriciteitsnet. Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt bedraagt EUR 600 per kW elektrisch vermogen. Het elektrisch vermogen
is bepaald bij het nominaal motorvermogen. Een warmtekrachtinstallatie anders dan
met behulp van een zuigermotor met een nominaal elektrisch vermogen groter dan 150
MWe komt niet in aanmerking voor energie-investeringsaftrek.
Onder een warmtekrachtinstallatie wordt verstaan de gecombineerde opwekking van warmte
en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof, waarvan
de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit.
Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het energetisch rendement
van de opwekking van kracht en tweederde deel van het energetisch rendement van de
productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde
van de ingezette brandstof.
Onder een zuigermotor wordt verstaan een inwendige explosiemotor met elektrische ontsteking
of compressieontsteking.
1.2.K. Brandstofcel voor het gelijktijding opwekken van elektriciteit en warmte, en
bestaande uit brandstofcel, (eventueel) brandstofreformer.
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
2.1.A. Thermische isolering.
2.1.B. HR-glas voor beglazing in buitengevel-, of dakconstructies van bestaande bedrijfsgebouwen,
en bestaande uit: meervoudig glas dat gemeten is conform NEN-EN 673 voor warmtereflecterend
isolerend glas met een warmtewerende coating of gasgevulde spouw, met een warmtedoorlatingscoëfficiënt
U van maximaal 1,2 W/m2 K en met:
-
a. een lichtdoorlatingscoëfficiënt (LTAN) van ten minste 70%, of
-
b. een lichtdoorlatingscoëfficiënt (LTAN) van ten minste 60% gecombineerd met een zontoetredingscoëfficiënt
(ZTAN) van ten hoogste 40%. Exclusief kozijnen of constructie waarin of waarop het
glas wordt gemonteerd.
2.1.C. Energieschermen voor
-
a. het verminderen van het warmteverlies in tuinbouwkassen voor lichte stookteelt, door
het aanbrengen van beweegbare schermen aan de binnenzijde van de lichtdoorlatende
gebouwschil, en bestaande uit: schermdoek dat voor tenminste 90% dicht is, waarbij
de maasopeningen van het weefsel, breisel of vlechtsel kleiner zijn dan 2 mm2 en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 10%,
mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) kierafdichtingsvoorzieningen (eventueel)
scherm(kier)regeling, (eventueel) meetbox boven het energiescherm. Bij lichte stookteelt
is de gemiddelde minimum etmaaltemperatuur van de stooklijn in de maand januari lager
dan 17 °C, of
-
b. het verminderen van het warmteverlies in tuinbouwkassen voor zware stookteelt door
het aanbrengen van beweegbare gevelschermen aan de binnenzijde van de lichtdoorlatende
gebouwschil, en bestaande uit: schermdoek dat voor ten minste 90% dicht is, waarbij
de maasopeningen van het weefsel, breisel of vlechtsel kleiner zijn dan 2 mm2 en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 10%,
mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) kierafdichtingsvoorzieningen. Bij zware
stookteelt is de gemiddelde minimum etmaaltemperatuur van de stooklijn in de maand
januari 17 °C of hoger, of
-
c. het weren van een teveel aan zoninstraling en het verminderen van het warmteverlies
uit tuinbouwkassen door het aanbrengen van beweegbare schermen aan de buitenzijde,
boven de lichtdoorlatende gebouwschil, en bestaande uit: schermdoek dat voor ten minste
50% dicht is, waarbij de maasopeningen van het weefsel, breisel of vlechtsel kleiner
zijn dan 10 mm2 en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 15%,
mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) afdichtingsvoorzieningen.
2.1.D. Isolatie voor bestaande constructies in bedrijfsgebouwen door verbetering van
de isolatie van bestaande vloeren, daken, plafonds of wanden van ruimten, en bestaande
uit:
isolatiemateriaal waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen R = Σ (Rm) =
Σ(d/λ) toeneemt met ten minste 1,5 m2 K/W t.o.v. de oude situatie.
Het maximum bedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt
EUR 20/m2 te isoleren oppervlak. De warmteweerstand dient bepaald te zijn conform NEN 1068
(mei 1997).
2.1.E Isolatie van koel- of vriesruimten door isolatiemateriaal waarbij de som van
de warmteweerstand van de lagen R=Σ(Rm) = Σ(d/λ);
-
a. Voor het koelen of licht vriezen bij een ruimtetemperatuur tussen +12 °C en –10 °C,
ten minste 5,2 m2 K/W dient te bedragen. Het maximum investeringsbedrag, dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt bedraagt EUR 20/m2 te isoleren oppervlak, of
-
b. Voor het vriezen bij een ruimtetemperatuur lager dan –10 °C, ten minste 10,5 m2 K/W dient te bedragen. Het maximum investeringsbedrag, dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt bedraagt EUR 40/m2 te isoleren oppervlak.
Bij een scheiding tussen twee gekoelde ruimten is de zwaarste warmteweerstandseis
van toepassing.
De warmteweerstand dient bepaald te zijn conform NEN 1068 (mei 1997).
2.2.A. Beperking van ventilatie- of tochtverliezen.
3. Warmtehergebruik door:
3.1.A. Warmteterugwinning.
3.1.B. Warmtewisselaar voor warmteterugwinning in tuinbouwkassen, voor het afwisselend
onttrekken en toevoeren van warmte, waarbij de overtollige warmte tijdelijk wordt
opgeslagen om op momenten van warmtebehoefte weer ingezet te worden, en bestaande
uit: warmtewisselaar met geïntegreerde toerengeregelde ventilator, pomp, (eventueel)
dagbuffer.
3.2.A. Systeem voor het uitkoppelen bij de bron en primair transport van afvalwarmte.
Indien afvalwarmte wordt geleverd door een investerende onderneming, dan wordt de
besparing op de locatie waar de afvalwarmte wordt aangewend meegenomen bij het bepalen
van het besparingskental. De berekening dient te worden betrokken over het totale
investeringsbedrag van alle betrokken ondernemingen in het uitkoppelen en primair
transport van afvalwarmte.
Secundair transport (distributie) van afvalwarmte in stadswijken en verwarmingsnetten
zijn uitgesloten voor Energie-investeringsaftrek.
Afvalwarmte is warmte die in de bestaande situatie niet nuttig wordt aangewend. Warmte
afkomstig van nieuw te bouwen elektrisch vermogen is geen afvalwarmte.
3.2.B. Warmtebuffersysteem bestemd voor het opslaan van restwarmte vrijkomend bij
warmteopwekking in tuinbouwkassen voor lichte stookteelt en bestaande uit: opslagtank
of opslagzak. Bij lichte stookteelt is de gemiddelde minimum etmaaltemperatuur van
de stooklijn in de maand januari lager dan 17 °C.
4. Efficiënte verlichting door:
4.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
4.2.B. Daglichtsysteem met spiegel- of prismastuurelementen of spiegelende kokers
voor het optimaal benutten van daglicht in bedrijfsgebouwen door een daglichtsysteem
(niet zijnde (kunststof) daglichtkoepels), waarbij het daglicht dieper in de ruimte
wordt gebracht, en bestaande uit: buitenlichtkoepel, spiegel- of prismastuurelementen
of spiegelende kokers, (eventueel) actief zonvolgsysteem met roterende spiegel, (eventueel)
lichtdiffusor, (eventueel) plafondspiegels.
4.2.C. Vluchtwegsignalering voor verlichte vluchtrouteaanduiding in bedrijfsgebouwen,
en bestaande uit: armaturen welke voorzien zijn van met tritiumgas gevulde buisjes.
4.2.D. Energie-efficiënt verlichtingssysteem voor:
-
a. vervanging van bestaande binnenverlichting in bedrijfsgebouwen, en bestaande uit:
spiegeloptiekarmaturen in combinatie met hoogfrequent elektronisch voorschakelapparaat
en fluorescentielampen, (eventueel) regelinstallatie voor het regelen van de verlichting
afhankelijk van de daglichtintensiteit, (eventueel) automatische aanwezigheidsdetectie,
(eventueel) reagerend op veegpulsen, of
-
b. vervanging van bestaande binnenverlichting in bedrijfsgebouwen (met uitzondering van
tuinbouwkassen), en bestaande uit: spiegeloptiekarmaturen die uitsluitend geschikt
zijn voor compact fluorescentielampen of hogedruk gasontladingslampen, elektronisch
voorschakelapparaat, bijbehorende lampen, (eventueel) automatische aanwezigheidsdetectie.
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
B. Investeringen ten behoeve van energiebesparing bij apparatuur of processen
[Regeling vervallen per 01-01-2019]
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing bij apparatuur of processen
door:
1. De verbetering van de energie-efficiëntie door:
1.1.A. Toepassing van meet- en regelapparatuur.
1.1.B. Energie of aardgas tussenmeter voor het onderbemeteren van het energieverbruik
van productieprocessen of bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: tussenmeter voor het
onderbemeteren van het verbruik op aardgas of elektriciteit of warmte of stoom of
perslucht, (eventueel) puls- of busuitgang op de meter. Het maximum investeringsbedrag
dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt per meter EUR 3.000.
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
1.2.B. Gasgestookt HR-frituurtoestel voor het bereiden van maaltijden, dat gemeten
is conform NEN-EN 437, NEN-EN 203 en CR 1404, waarbij het thermisch rendement ten
minste 83% op onderwaarde bedraagt, de jaar-emissiewaarde van CO niet meer bedraagt
dan 100 ppm en de jaar-emissiewaarde van NOx niet meer bedraagt dan:
-
a. 40 ppm voor toestellen met een belasting t/m 36 kW op onderwaarde, of
-
b. 1,11 ppm per kW belasting voor toestellen met een belasting tussen 36 kW en 54 kW
op onderwaarde, of
-
c. 60 ppm voor toestellen met een belasting groter dan 54 kW op onderwaarde.
De jaar-emissiewaarden van NOX en CO zijn gebaseerd op droge verbrandingsgassen en
stoïchiometrische verbranding, en bestaande uit: hoogrendement gastoestel, gastoevoer-
en verbrandingsgasafvoersysteem, exclusief accessoires.
1.2.C. Hoogrendementmotoren voor het aandrijven van proceswerktuigen, en bestaande
uit:
asynchrone elektromotoren:
-
a. met een nominaal vermogen kleiner of gelijk aan 90 kW, die voldoen aan de EFF1 (CEMEP)
efficiencyklasse gemeten volgens de voorschriften van de IEC;
-
b. met een nominaal vermogen groter dan 90 kW met een rendement van ten minste 96% gemeten
volgens de voorschriften van de IEC.
1.2.D. Warmtepomp waarbij de warmte nuttig wordt aangewend voor processen, en bestaande
uit: elektrisch gedreven warmtepomp met een COP ≥ 3,6 gemeten onder normale bedrijfsomstandigheden
of een absorptiewarmtepomp. Bij een direct gasgestookte (absorptie)warmtepomp dient
de gas utilization efficiency ≥ 1,4 te zijn, gemeten onder normale bedrijfsomstandigheden,
(eventueel) bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (eventueel) restwarmteopslagvat.
1.2.E. Gasgestookte hogedrukreiniger voor het reinigen van oppervlakken met warm water
onder hoge druk eventueel met gelijktijdige dosering van reinigingsmiddelen, die gemeten
is conform NEN-EN 1196, waarbij het indirect rendement ten minste 100% op onderwaarde
bedraagt, de jaar-emissiewaarde van de NOx niet meer bedraagt dan 60 ppm en de jaar-emissiewaarde van CO niet meer bedraagt
dan 160 ppm. De jaaremissiewaarden van NOx en CO zijn gebaseerd op droge verbrandingsgassen en stoïchiometrische verbranding,
en bestaande uit: gasgestookte hogedrukreiniger, (eventueel) standaard spuitlans,
(eventueel) standaard hoge-drukslang.
1.2.F. Direct gasgestookte condenserende boiler voor de productie van warm tapwater,
en bestaande uit: een condenserende warm tapwaterboiler, die gemeten is conform NEN-EN
89 en waarbij het rendement ten minste 100% op onderwaarde bedraagt.
1.2.G. Gasverwarmde wasdroger voor het drogen van wasgoed, en bestaande uit:
-
– een wasdroger waarbij de drooglucht direct met gas wordt verwarmd, of
-
– een wasdroger met een maximale belading van 15 kg, waarbij de drooglucht indirect
wordt verwarmd door een gasgestookte installatie.
1.2.H. Gasgestookte lagedruk stoomvormer voor het verwarmen van kookketels voor maaltijden,
en bestaande uit: gasgestookte lagedruk stoomvormer met een nominale belasting op
onderwaarde van maximaal 130 kW.
1.2.I. Gasgestookte (stoom)convectieoven voor het bereiden van maaltijden, die gemeten
is conform NEN-EN 437 en NEN-EN 203 en CR 1404, waarbij het indirect rendement ten
minste 80% op onderwaarde bedraagt, de jaaremissiewaarde van NOx niet meer bedraagt dan 83,6 ppm en de jaar-emissiewaarde van CO niet meer bedraagt
dan 100 ppm. De jaar-emissiewaarde van NOx en CO zijn gebaseerd op droge verbrandingsgassen en stoïchiometrische verbranding,
en bestaande uit: gasgestookte (stoom)convectieoven, gastoevoer- en verbrandingsgasafvoersysteem,
exclusief accessoires.
1.2.J. Energiezuinige koel- of vriesinstallatie voor het koelen of vriezen van ruimten
of processen tot maximaal + 12 °C, en bestaande uit: tenminste één frequentiegeregelde
compressor of één digitaal geregelde scrollcompressor, (natte)condensor ontworpen
op maximaal 10 K temperatuurverschil tussen condensatie- en buitenluchttemperatuur
met een specifiek ventilatorvermogen van de condensor van maximaal 25 W per kW condensorvermogen,
bepaald conform NEN-EN 327 (luchtgekoelde condensor) of NEN-EN 15218 (verdampingscondensor),
weersafhankelijke regeling van de condensatiedruk tot + 13 °C buitentemperatuur, elektronische
expansieregeling bij een direct expansiesysteem, verdamper exclusief koelmeubel of
koeltunnel.
Voor Energie-investeringsaftrek komt in aanmerking:
-
a. een koel- of vriesinstallatie op basis van een halogeenvrij koudemiddel, uitgezonderd
zijn de installatiedelen die dit koudemiddel niet bevatten.
-
b. een koel- of vriesinstallatie met een ontwerpkoelvermogen tot 250 kW op basis van
een koudemiddel dat,een HFK bevat. Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt bedraagt EUR 175 per kW ontwerpkoelvermogen. Een koel- of vriesinstallatie
op basis van een koudemiddel dat een HFK bevat met een ontwerpkoelvermogen groter
dan 250 kW komt niet in aanmerking voor energie-investeringsaftrek.
1.2.K. Energiezuinige professionele koel- of vrieskast met een maximale netto inhoud
van 1000 liter voor:
-
a. het koelen van producten in de temperatuurklasse M1 (+5 °C / –1 °C), met een energieverbruik
van ten hoogste 15 kWh per m3 netto inhoud in 48 uur gemeten conform EN 441 in klimaatklasse D (30 °C, 55% RV),
of
-
b. het vriezen van producten in de temperatuurklasse L1 (–15 °C / –18 °C), met een energieverbruik
van ten hoogste 40 kWh per m3 netto inhoud in 48 uur gemeten conform EN 441 in klimaatklasse D, en bestaande uit
koel- of vrieskast of gekoelde werkbank, werkend op een halogeenvrij koudemiddel,
voorzien van geforceerde ventilatie in de kast en een afzonderlijke geplaatste, niet
in de wanden ingebouwde verdamper.
1.2.L. Warmtekrachtinstallatie met behulp van een zuigermotor voor het gelijktijdig
opwekken van warmte en kracht, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement
gemiddeld op jaarbasis ten minste 70% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie,
(eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet. Het maximum investeringsbedrag dat
voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt EUR 350 per kW elektrisch
vermogen. Het elektrisch vermogen is bepaald bij het nominaal motorvermogen.
Onder een warmtekrachtinstallatie wordt verstaan de gecombineerde opwekking van warmte
en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof, waarvan
de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit.
Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het energetisch rendement
van de opwekking van kracht en tweederde deel van het energetisch rendement van de
productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde
van de ingezette brandstof.
Onder een zuigermotor wordt verstaan een inwendige explosiemotor met elektrische ontsteking
of compressieontsteking.
1.2.M. Warmtekrachtinstallatie anders dan met behulp van een zuigermotor voor het
gelijktijdig opwekken van warmte en kracht met een nominaal elektrisch vermogen tot
150 MWe, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis
ten minste 65% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie, (eventueel) aansluiting
op het elektriciteitsnet. Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt bedraagt EUR 600 per kW elektrisch vermogen. Het elektrisch vermogen
is bepaald bij het nominaal motorvermogen. Een warmtekrachtinstallatie anders dan
met behulp van een zuigermotor met een nominaal elektrisch vermogen groter dan 150
MWe komt niet in aanmerking voor energie-investeringsaftrek.
Onder een warmtekrachtinstallatie wordt verstaan de gecombineerde opwekking van warmte
en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof, waarvan
de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit.
Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het energetisch rendement
van de opwekking van kracht en tweederde deel van het energetisch rendement van de
productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde
van de ingezette brandstof.
Onder een zuigermotor wordt verstaan een inwendige explosiemotor met elektrische ontsteking
of compressieontsteking.
1.2.N. Brandstofcel voor het gelijktijding opwekken van elektriciteit en warmte, en
bestaande uit brandstofcel, (eventueel) brandstofreformer.
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
2.1.A. Thermische isolering.
3. Warmtehergebruik door:
3.1.A. Warmteterugwinning.
3.2.A. Systeem voor het uitkoppelen bij de bron en primair transport van afvalwarmte.
Indien afvalwarmte wordt geleverd door een investerende onderneming, dan wordt de
besparing op de locatie waar de afvalwarmte wordt aangewend meegenomen bij het bepalen
van het besparingskental. De berekening dient te worden betrokken over het totale
investeringsbedrag van alle betrokken ondernemingen in het uitkoppelen en primair
transport van afvalwarmte.
Secundair transport (distributie) van afvalwarmte in stadswijken en verwarmingsnetten
zijn uitgesloten voor Energie-investeringsaftrek.
Afvalwarmte is warmte die in de bestaande situatie niet nuttig wordt aangewend. Warmte
afkomstig van nieuw te bouwen elektrisch vermogen is geen afvalwarmte.
4. Efficiënte verlichting door:
4.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
C. Investeringen ten behoeve van energiebesparing bij transportmiddelen
[Regeling vervallen per 01-01-2019]
Technische voorzieningen in of aan voertuigen voor het vervoer over de weg, vaartuigen
bij de binnenvaart of bij railgebonden voertuigen ten behoeve van energiebesparing:
1. Verbetering van de energie-efficiëntie door:
1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
1.2.B. Wielnaafmotoren voor het aandrijven van de wielen van een voertuig, en bestaande
uit:
elektromotoren met permanente magneten en motorcontroller die in de wielnaaf zijn
geïntegreerd, oplaadbare accu’s ten behoeve van de voeding van de motoren.
1.2.C. Energiezuinige scheepsmotor voor het voortstuwen van een bestaand binnenvaartschip,
en bestaande uit een dieselmotor met een nominaal vermogen van ten minste 250 kW,
waarvan het brandstofverbruik minder bedraagt dan 198 g/kWh, gemeten volgens norm
NEN-ISO 3046 -1:2002. Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt bedraagt EUR 125 per kW nominaal vermogen.
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
1.3.B. Kopschot windscherm of spoiler intermodaal chassis voor het beter geleiden
van de rijwind, ter vermindering van de aërodynamische weerstand van voertuigen ten
behoeve van goederenwegtransport met een maximum massa beladen voertuig van meer dan
3.500 kg, en bestaande uit: vast aan de oplegger of het chassis gemonteerde kunststof
of metalen 3-D spoiler.
1.3.C. Zij-afscherming voor het verminderen van de aërodynamische weerstand van voertuigen
ten behoeve van goederenwegtransport door middel van panelen ter afsluiting van de
open ruimte aan de zijkant van motorwagens, aanhangers, trekkers en opleggers die
tevens voldoen aan de eisen voor de verkeersveiligheid conform EEG-richtlijn 89/297,
en bestaande uit: zijafscherming.
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
2.1.A. Thermische isolering.
2.1.B. Lichtgewicht aramide koelcontainer voor het wegvervoer, railvervoer, watervervoer
of intermodaal vervoer, en bestaande uit: koelcontainer of opbouw van koelwagens of
-opleggers, exclusief het aanwezige koelaggregaat, met aramide zijwanden met een lengte
van ten minste 6 meter en met een dikte van het isolatiemateriaal van ten minste 42
mm. Hierbij dienen alle zijwanden ten minste 220 g/m2 aramideweefsel of -legsel te bevatten.
2.2.A. Beperking van ventilatie- of tochtverlies.
3. Warmtehergebruik door:
3.1.A. Warmteterugwinning.
4. Efficiënte verlichting door:
4.1.A. Toepassing van automatische meet en regelapparatuur.
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
D. Investeringen ten behoeve van het aanwenden of toepassen van duurzame energie
[Regeling vervallen per 01-01-2019]
Technische voorzieningen die er toe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te
beperken door gebruik te maken van duurzame energie door:
1. Zonne-energie door:
1.1.A. Conversie naar elektriciteit of warmte (met uitzondering van het gebruik van
passieve zonne-energie).
1.1.B. Fotovoltaïsch zonne-energiesysteem voor het opwekken van elektrische energie
uit zonlicht met behulp van zonnecellen, en bestaande uit: panelen met fotovoltaïsche
zonnecellen met een gezamenlijk piekvermogen van ten minste 90 Watt, (eventueel) stroom/spanningsomvormer,
(eventueel) accumulator. Het investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt bedraagt maximaal EUR 3000/kW piekvermogen.
1.1.C. Zonnecollectorsysteem voor het verwarmen van water of lucht, en bestaande uit:
zonnecollector, (eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) warmtewisselaar, (eventueel)
in het vat geïntegreerde naverwarmer, (eventueel) in luchtverwarmer geïntegreerde
fotovoltaïsche zonnecellen.
2. Windenergie door:
2.1.A. Windturbine met een nominaal vermogen > 25 kW voor het opwekken van elektrische
energie, en bestaande uit: windturbine, mast, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet,
(eventueel) uitsluitend voor plaatsing en onderhoud van de windmolen bestemde ontsluitingsweg.
Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt
bedraagt voor windturbines die:
-
a. op Nederlands grondgebied, anders dan in het niet gemeentelijk ingedeelde deel van
de territoriale zee of de Exclusieve Economische Zone, worden geplaatst EUR 600/kW;
-
b. in het niet gemeentelijk ingedeelde deel van de territoriale zee of in de Exclusieve
Economische Zone worden geplaatst EUR 1000/kW.
Het vermogen (kW) is gedefinieerd als het nominale elektrische vermogen van de windturbine.
2.1.B. Windturbine met een nominaal vermogen ≤ 25 kW voor het opwekken van elektrische
energie, en bestaande uit: windturbine, (eventueel) mast, (eventueel) aansluiting
op het elektriciteitsnet.
Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt
bedraagt EUR 3000/kW;
Het vermogen (kW) is gedefinieerd als het nominale elektrische vermogen van de windturbine.
3. Waterkracht door:
3.1.A. Conversie naar elektrische of mechanische energie,
3.1 B. Waterkrachtinstallatie voor het benutten van waterstroming of het verval van
waterstromen voor de opwekking van elektrische of mechanische energie, en bestaande
uit: waterrad of waterturbine, (eventueel) transmissie, (eventueel) generator, (eventueel)
transformator, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet.
4. Benutten of opslaan van omgevingswarmte door:
4.1.A. Aardwarmtewinningssysteem voor het winnen van warmte uit diepe aardlagen ten
behoeve van de verwarming van processen of van gebouwen, en bestaande uit:
aardwarmtewinningsinstallatie, aansluiting op verwarmingsnet.
4.1.B. Grondwarmtewisselaar voor:
-
a. het koelen of verwarmen van water voor gebruik in bedrijfsgebouwen of bij processen,
met behulp van een in het grondwater liggende warmtewisselaar, en bestaande uit: ondergrondse
warmtewisselaar, pomp, (eventueel) water-lucht warmtewisselaar in stallen die de warmte
of koude rechtstreeks uit de bodem afgeeft, (eventueel) restwarmteopslagvat.
-
b. het verwarmen van water voor gebruik in bedrijfsgebouwen of bij processen met behulp
van een in de wegverharding liggende warmtewisselaar, en bestaande uit: pomp(en),
ondergrondse warmtewisselaar of warmtevoerende buizen in de wegverharding exclusief
de wegverharding zelf, (eventueel) restwarmteopslagvat.
-
c. het voorkoelen of voorverwarmen van buitenlucht voor het gebruik in gebouwen met behulp
van ondergrondse buizen als warmtewisselaar, en bestaande uit: luchtgrondbuizen met
een diameter van maximaal 40 cm, (eventueel) luchtplenum, (eventueel) automatisch
geregelde centrale bypass.
4.1.C. Warmte- of koude-opslag in de bodem (aquifer) voor het opslaan van warmte of
koude in de bodem met behulp van grondwater als opslagmedium, ten behoeve van het
koelen of verwarmen van gebouwen of processen, en bestaande uit: een gesloten systeem
met grondwaterbronnen/putten, die voor onttrekking en injectie worden gebruikt en
waarbij de jaarlijkse netto thermische balans van de bodem nagenoeg neutraal is, grondwaterpompen,
transportleiding van putten naar applicatievestiging, (eventueel) warmtewisselaar
tussen grondwater en gebouwnet.
5. Benutten van warmte of kracht uit biomassa door:
5.1.A. Warmtekrachtinstallatie gestookt met biomassa of uit biomassa verkregen gasvormige
of vloeibare energiedragers voor het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht, onder
de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste
60% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie, (eventueel) aansluiting op
het elektriciteitsnet, (eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) primair warmtetransportsysteem
exclusief verwarmingsnetten in bouwwerken en warmtedistributienetten in woonwijken.
Onder een warmtekrachtinstallatie wordt verstaan de gecombineerde opwekking van warmte
en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof, waarvan
de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit.
Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het energetisch rendement
van de opwekking van kracht en tweederde deel van het energetisch rendement van de
productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde
van de ingezette brandstof.
Onder biomassa wordt hier verstaan: materiaal dat voor wat betreft de massa van de
brandbare componenten geheel of nagenoeg geheel bestaat uit koolstofverbindingen afkomstig
uit een korte CO2-cyclus, waarbij geldt dat de eventueel in het materiaal aanwezige koolstofverbindingen
afkomstig uit een lange CO2-cyclus onvermijdelijk in het materiaal aanwezig zijn. Hierbij mag geen sprake zijn
van bijstook van kunststoffen of bijmenging van kunststoffen.
Bijvoorbeeld de volgende materiaalstromen:
-
– houtafval, sloophout, snoeihout, dunningshout en andere houtachtige stromen;
-
– stro, bermmaaisel, riet, mest en overige agrarische residuen;
-
– residuen van de papierindustrie, mits deze geen kunststoffen bevatten;
-
– oud papier en karton;
-
– steekvast papierslib of steekvast rioolwaterzuiveringsslib;
-
– specifiek voor het inzetten van duurzame energie geteelde gewassen of delen daarvan;
-
– organische residuen uit de voedings- en genotmiddelenmiddelenindustrie.
5.1.B. Ketel gestookt met biomassa of uit biomassa verkregen gasvormige of vloeibare
energiedragers voor het verwarmen van gebouwen of processen onder de voorwaarde dat
het warmterendement gemiddeld op jaarbasis ten minste 80% bedraagt, en bestaande uit:
ketel, (eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) primair warmtetransportsysteem
exclusief verwarmingsnetten in bouwwerken en warmtedistributienetten in woonwijken.
Onder het warmterendement wordt verstaan het energetisch rendement van de productie
van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de
ingezette brandstof.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder D.5.1.A.
5.1.C. Opwaarderen van uit biomassa verkregen gasvormige energiedragers naar aardgaskwaliteit,
en bestaande uit: biogasopwaardeerapparatuur, aansluiting op het aardgasnet, (eventueel)
compressor.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder D.5.1.A.
5.1.D. Conversie naar vloeibare of gasvormige of vaste energiedragers uit houtachtige
of cellulose-achtige verbindingen in biomassa, waarbij de energiedrager wordt gebruikt
voor het opwekken van warmte of kracht of als transportbrandstof door: pyrolyse of
vergassing of torrefactie of thermische ontleding of chemische ontleding of enzymatische
ontleding, en bestaande uit: reactor waarin één van de hiervoor genoemde processen
plaatsvindt. Nabehandelingsapparatuur voor het verder verwerken van de reactorproducten
en op- en overslagvoorzieningen komt niet in aanmerking voor energie-investeringsaftrek.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder D.5.1.A.
E. Energie-advies of een maatwerkadvies zoals dit is vastgelegd in ISSO 75.2.
[Regeling vervallen per 01-01-2019]
Een energie-advies ter verbetering van de energie-efficiency van objecten door middel
van een verkenning van de mogelijkheden om maatregelen te treffen, en bestaande uit:
-
a. een rapportage waarin de mogelijkheden om maatregelen te treffen ter verbetering van
de energie-efficiency zijn vastgelegd. Deze rapportage bevat in ieder geval:
-
1. Beschrijving van het object;
-
2. Een overzicht van de totale energiehuishouding van het bestaande totale object;
-
3. Een energiebalans van de relevante onderdelen van het bestaande totale object;
-
4. Een overzicht van de mogelijkheden en de kwantificering tot energiebesparing;
-
5. Een overzicht van de noodzakelijke organisatorische en administratieve aanpassingen;
-
6. Een raming van de te verwachten investeringskosten en de te verwachten baten.
Voor afnemers met een energiegebruik van meer dan 25.000 m3 aardgas (of aardgasequivalent) of 50.000 kWh elektriciteit per jaar gelden de volgende
aanvullende eisen:
-
7. Inzicht in alle maatregelen met een terugverdientijd tot en met vijf jaar;
-
8. Van de energiebalans dient 90% van het totale energiegebruik te worden gespecificeerd,
tenzij daar gemotiveerd van afgeweken kan worden;
-
9. Helder en eenvoudig plan voor het uitvoeren van de energiebesparende maatregelen,
of
-
b. een actieplan als omschreven in het EU Motor Challenge Programme.
Het maatwerkadvies zoals dat neergelegd is in ISSO 75.2 is afgestemd op de BRL9500
deel 4 EPA-maatwerkadvies voor bestaande utiliteitsgebouwen.
Dit EPA-maatwerkadviesrapport bevat ten minste de volgende gegevens:
-
1. Projectgegevens;
-
2. Huidige situatie;
-
3. Uitgangspunten en overwegingen;
-
4. Lijst van enkelvoudige maatregelen met hun standaardterugverdientijd;
-
5. Maatregelpakketten met hun terugverdientijd en een indicatie van hun gevolgen voor
de kwaliteit van de binnenlucht, het thermisch comfort en de kans op condensatie op
en in de constructie;
-
6. Huidige energieverbruik;
-
7. Verwacht energieverbruik;
-
8. De terugverdientijd van de voorgestelde maatregelpakketten.
Artikel 2
[Regeling vervallen per 01-01-2019]
-
1. a. Bij de investeringen voor de technische voorzieningen als omschreven in artikel 1
dient de energiebesparing voor de investeringen onder:
A.1.1.A, A.1.2.A, A.1.3.A, A.2.1.A, A.2.2.A, A.3.1.A, A.3.2.A, A.4.1.A, A.4.2.A en
A.4.3.A ten minste 0,3 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer
dan 2 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro;
B.1.1.A, B.1.2.A, B.1.3.A, B.2.1.A, B.3.1.A, B.3.2.A, B.4.1.A, B.4.2.A en B.4.3.A
ten minste 0,7 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer
dan 2 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro;
C.1.1.A, C.1.2.A, C.1.3.A, C.2.1.A, C.2.2.A, C.3.1.A, C.4.1.A, C.4.2.A en C.4.3.A
ten minste 0,3 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer
dan 2 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro.
-
b. Bij het berekenen van de energiebesparing per geïnvesteerde euro voor investeringen
dient te worden gerekend met het totale bedrag dat de aanvrager voor de voorziening
heeft uitgegeven, dus zonder rekening te houden met verkregen subsidies of andere
bijdragen van derden.
2. Als referentie voor de berekening van de energiebesparing dient bij bestaande bouwwerken,
bestaande processen en bestaande transportmiddelen het historisch energiegebruik.
Bij nieuwe processen, nieuwe bouwwerken en nieuwe transportmiddelen dient het in de
betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij (soortgelijke) nieuwe investeringen
bij vergelijkbare toepassingen als referentie.
3. De bovenstaande systematiek is ook van toepassing indien een besparing plaatsvindt
op de fossiele brandstoffen, aardgas, aardolie of steenkool die als grondstof worden
ingezet en wordt voldaan aan de gestelde besparingsnormen in lid 1.
Ook geldt dit indien wordt bespaard op waterstof die als grondstof, secundaire hulpstof
of brandstof wordt ingezet en wordt voldaan aan de gestelde besparingsnormen in lid
1.
De systematiek is daarnaast ook van toepassing indien een besparing op fossiele brandstoffen
plaatsvindt door vloeibare- of gasvormige zuurstof of vloeibare- of gasvormige stikstof
of vloeibare CO2 die als hulpstof worden ingezet en wordt voldaan aan de gestelde
besparingsnormen in lid 1.
4. Bij de berekening van de energiebesparing wordt de besparing door verlaging van
het primaire energiegebruik per eenheid product door toepassing van groeibevorderende
stoffen of groeibevorderende voorzieningen voor levende organismen buiten beschouwing
gelaten.
5. Ten aanzien van de investeringen omschreven onder D moeten deze voorzieningen er
toe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te beperken door voor ten minste 70%
van de energie-inhoud gebruik te maken van duurzame energie. Onder duurzame energie
valt: zonne-energie, windenergie, waterkracht, het benutten of opslaan van omgevingswarmte
en biomassa.
6. Voor investeringen, die naar aard, toepassing en gebruik overeenkomen met een nader
omschreven investering, zijn de eisen die worden gesteld aan zo’n nader omschreven
investering eveneens van toepassing.
Dit geldt voor:
A.1.2.B tot en met A.1.2.K; A.2.1.B tot en met A.2.1.E; A.3.1.B; A.3.2.B.; A.4.2.B
tot en met A.4.2.D;
B.1.1.B.;B.1.2.B tot en met B.1.2.N;
C.1.2.B; C.1.2.C; C.1.3.B; C.1.3.C; C.2.1.B;
D.1.1.B; D.1.1.C; D.2.1.A; D.2.1.B; D.3.1.B; D.4.1.A tot en met D.4.1.C; D.5.1.A tot
en met D.5.1.D.
Indien bij deze nader omschreven investeringen de omschrijving zich beperkt tot de
bestaande situatie, zijn deze investeringen die geen betrekking hebben op de bestaande
situatie, uitgesloten van energie-investeringsaftrek.
7. Met betrekking tot investeringen nader omschreven onder A.2.1.C en A.3.2 .B zijn
voorzieningen die (mede) worden toegepast in tuinbouwkassen voor zware stookteelt
uitgesloten van deze regeling. De uitsluiting geldt niet voor investeringen nader
omschreven onder A.1.2.B., A.2.1.C.b., A.2.1.C.c., A.3.1.B., D.5.1.A en D.5.1.B.