In dit besluit wordt verstaan onder:
Artikel 1a. Termijnen
[Treedt in werking op 01-08-2008]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Op verzoek van een werkgever wordt door een bedrijfstakpensioenfonds voor alle werknemers
of een deel van de werknemers van die werkgever, met ingang van de dag dat de verplichtstelling
in werking treedt respectievelijk als gevolg van gewijzigde bedrijfsactiviteiten op
hem en zijn werknemers van toepassing wordt, vrijstelling verleend, indien:
-
a. die werknemers van die werkgever al deelnemen in een pensioenregeling die ten minste
zes maanden voor het moment van indiening van de in behandeling genomen aanvraag tot
verplichtstelling, van kracht was; of
-
b. indien de werkgever voor die werknemers al een pensioenvoorziening heeft getroffen
die al ten minste zes maanden voor het moment dat de verplichtstelling op hem en zijn
werknemers van toepassing wordt, van kracht was.
Artikel 3. Vrijstelling in verband met groepsvorming
Artikel 4. Vrijstelling in verband met eigen cao
Op verzoek van een werkgever wordt door een bedrijfstakpensioenfonds voor alle werknemers
of een deel van de werknemers van die werkgever vrijstelling verleend voorzover een
besluit tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst
op die werkgever niet van toepassing is of, indien dat besluit wel op hem en zijn
werknemers van toepassing is, voorzover hij hiervan vrijstelling heeft gekregen en
met de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg betrokken vakorganisaties een afzonderlijke
pensioenvoorziening is overeengekomen. Het verzoek om vrijstelling wordt mede door
of namens de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg betrokken vakorganisaties gedaan.
Artikel 5. Vrijstelling in verband met onvoldoende beleggingsrendement
-
2 Ten behoeve van de performancetoets, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt
door het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds jaarlijks het beleggingsbeleid voor
het daarop volgende kalenderjaar vastgesteld waarbij een adequate verdeling van de
beleggingen is gemaakt in vastrentende en zakelijke waarden. Van een adequate verdeling
tussen vastrentende en zakelijke waarden is sprake indien aannemelijk gemaakt kan
worden dat die verdeling:
-
a. is bepaald in samenhang met het financieringsbeleid en is afgestemd op de pensioenverplichtingen,
daarbij inbegrepen de reglementaire indexatieverplichtingen rekening houdend met het
tot dan toe terzake gevoerde beleid, zodanig dat dit over een lange termijn leidt
tot een lage premie en een stabiel premieverloop;
-
b. is gekozen op basis van projecties die gebaseerd zijn op realistische en onderling
consistente veronderstellingen; en
-
c. de toets op toereikendheid ten aanzien van de continue dekking van de verworven aanspraken,
uitgaande van prudente veronderstellingen, heeft doorstaan.
-
3 De normportefeuille, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt jaarlijks door
het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds voor het daarop volgende kalenderjaar
vastgesteld en is gebaseerd op de in het tweede lid bedoelde verdeling van beleggingen
in vastrentende waarden en zakelijke waarden, waarbij deze verdeling verder onderverdeeld
wordt naar beleggingscategorieën en landen of sectoren waarin belegd wordt en waarbij
deze onderverdeling voorzien wordt van herbeleggingsindices voor het daarop volgende
jaar die breed samengesteld, belegbaar en objectief meetbaar zijn. Indien geen representatieve
openbare herbeleggingsindex bestaat of van toepassing is, kan een representatieve
lokale rentemarktindex vermeerderd met 1 procentpunt of een representatieve niet-openbare
herbeleggingsindex worden gebruikt. Bij de vaststelling van de normportefeuille geeft
het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds aan welk beleid wordt gehanteerd voor
de periodieke herschikking van de in de normportefeuille vastgelegde verdeling in
vastrentende en zakelijke waarden.
-
6 Dit artikel is niet van toepassing op een bedrijfstakpensioenfonds voorzover dat bedrijfstakpensioenfonds
herverzekerd is zonder een gesepareerd beleggingsdepot. Indien een bedrijfstakpensioenfonds
gedeeltelijk herverzekerd is zonder een gesepareerd beleggingsdepot is dit artikel
niet van toepassing op dit herverzekerde gedeelte. In deze gevallen wordt, in afwijking
van het eerste lid, aan een werkgever slechts vrijstelling verleend indien het bestuur
van het bedrijfstakpensioenfonds bij het sluiten van de herverzekeringsovereenkomst
niet of onvoldoende heeft getoetst of het beleggingsbeleid van de verzekeraar voldoet
aan het tweede lid.
Artikel 5a. Performancetoets na fusie van bedrijfstakpensioenfondsen
Voor de performancetoets, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van een bedrijfstakpensioenfonds dat is ontstaan door de fusie van twee of meer
bedrijfstakpensioenfondsen waarop artikel 5, zesde lid niet van toepassing is, wordt, voor de kalenderjaren vóór de fusie, gebruik gemaakt
van de gegevens van de gefuseerde bedrijfstakpensioenfondsen waarbij de verhouding
tussen deze gegevens gelijk is aan de verhouding tussen de totale vermogens van de
gefuseerde bedrijfstakpensioenfondsen ten tijde van de fusie.
Artikel 6. Vrijstelling om andere redenen
Op verzoek van een werkgever kan door het bedrijfstakpensioenfonds voor alle werknemers
of een deel van de werknemers van die werkgever ook om andere redenen dan genoemd
in de artikelen 2, 3, eerste lid, 4 en 5, eerste lid, vrijstelling worden verleend.
Artikel 7. Voorschriften bij het verlenen van vrijstelling
-
2 Aan de vrijstelling wordt door het bedrijfstakpensioenfonds het voorschrift verbonden
dat de werkgever of, in het geval pensioenrechten worden ontleend aan een ondernemingspensioenfonds
of een ander bedrijfstakpensioenfonds, het bestuur van het desbetreffende fonds, aan
De Nederlandsche Bank en aan het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds dat vrijstelling
verleent inlichtingen zal verstrekken, die De Nederlandsche Bank of laatstgenoemd
bestuur ter verzekering van een goede uitvoering van de wet verlangt. De inlichtingen
worden desgewenst schriftelijk en door middel van ingevulde en ondertekende formulieren
binnen een door De Nederlandsche Bank onderscheidenlijk door bedoeld bestuur, schriftelijk
te stellen termijn verstrekt.
-
3 Aan de vrijstelling wordt door het bedrijfstakpensioenfonds het voorschrift verbonden
dat de werkgever een andere pensioenvoorziening heeft en deze heeft ondergebracht
bij een ander bedrijfstakpensioenfonds, een ondernemingspensioenfonds of een verzekeraar
als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet dan wel dat de werkgever binnen 12 maanden na het moment waarop de vrijstelling wordt
verleend een andere pensioenvoorziening zal treffen en deze zal onderbrengen bij een
ander bedrijfstakpensioenfonds, een ondernemingspensioenfonds of een verzekeraar als
bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.
-
4 Aan de vrijstelling, bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, 4, 5, eerste lid, en 6 kan het bedrijfstakpensioenfonds het voorschrift verbinden dat de werkgever een financiële
bijdrage betaalt ter vergoeding van het verzekeringstechnisch nadeel dat het fonds
bij de vrijstelling lijdt. De hoogte van deze bijdrage wordt berekend volgens bijlage 2 bij dit besluit, tenzij partijen anders overeenkomen.
-
5 Aan de vrijstelling, bedoeld in de artikelen 2 en 6 wordt door het bedrijfstakpensioenfonds het voorschrift verbonden dat de pensioenregeling
van de werkgever volgens de berekening aan de hand van bijlage 3 bij dit besluit te allen tijde ten minste actuarieel en financieel gelijkwaardig
is aan die van het bedrijfstakpensioenfonds. Indien het bedrijfstakpensioenfonds en
de werkgever daarmee instemmen kan worden afgezien van de berekening, bedoeld in de
vorige zin, en kan in plaats daarvan de gelijkwaardigheid worden aangetoond door middel
van een kwalitatieve toets. Ten behoeve van de toets op gelijkwaardigheid verstrekt
het bedrijfstakpensioenfonds de werkgever informatie over de pensioenregeling van
het bedrijfstakpensioenfonds.
-
6 Aan de vrijstelling, bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt het voorschrift verbonden dat aan de pensioenregeling van de werkgever ten
minste dezelfde aanspraken worden ontleend als aan de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds.
-
7 De vrijstelling, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid, wordt verleend nadat
de werkgever een financiële bijdrage als bedoeld in het vierde lid heeft betaald,
dan wel nadat de werkgever heeft aangetoond aan de voorschriften, bedoeld in het vijfde
en zesde lid, te voldoen.
Artikel 7a. Fusie werkgevers met vrijstellingen van zelfde bedrijfstakpensioenfonds
-
1 Na een fusie tussen oude werkgevers aan wie voor hun werknemers door eenzelfde bedrijfstakpensioenfonds
een verplichte vrijstelling is verleend, gaan de verleende vrijstellingen over op
de nieuwe werkgever en blijven deze in stand zolang voldaan wordt aan de voorschriften,
bedoeld in artikel 7. De nieuwe werkgever deelt het bedrijfstakpensioenfonds mee dat de voor de fusie
bestaande pensioenregelingen worden voortgezet en welke pensioenregeling van toepassing
zal zijn op na de fusie in dienst tredende werknemers.
-
2 In afwijking van het eerste lid wordt op verzoek van de nieuwe werkgever in de situatie
dat voor alle werknemers van de nieuwe werkgever dezelfde bestaande pensioenregeling
gaat gelden, de daarvoor verleende vrijstelling, met de voorschriften, bedoeld in
artikel 7, van toepassing op alle huidige en toekomstige werknemers van die nieuwe werkgever.
Artikel 7b. Fusie werkgevers met en zonder vrijstellingen van zelfde bedrijfstakpensioenfonds
-
3 Indien de nieuwe werkgever een verzoek doet tot uitbreiding van de vrijstelling, bedoeld
in het tweede lid, onderdeel a, kan het bedrijfstakpensioenfonds daaraan de voorwaarde
verbinden dat de nieuwe werkgever een financiële bijdrage betaalt ter vergoeding van
het verzekeringstechnisch nadeel dat het bedrijfstakpensioenfonds hierdoor lijdt.
De hoogte van deze bijdrage wordt berekend volgens bijlage 2 bij dit besluit, tenzij partijen anders overeenkomen.
-
4 In geval van uitbreiding of handhaving van de vrijstelling, bedoeld in het tweede
lid, blijven de voorschriften, bedoeld in artikel 7, van toepassing en wordt de vrijstelling vanaf het tijdstip van fusie geacht te zijn
verleend aan de nieuwe werkgever.
Artikel 7c. Fusie werkgevers met en zonder vrijstellingen van verschillende bedrijfstakpensioenfondsen
-
1 Op verzoek van een nieuwe werkgever die is ontstaan na een fusie tussen oude werkgevers
op wie verschillende verplichtstellingen van toepassing waren, en op wie na de fusie
één verplichtstelling van toepassing wordt, wordt een aan een oude werkgever in het
kader van dezelfde verplichtstelling verleende vrijstelling uitgebreid tot alle huidige
en toekomstige werknemers van de nieuwe werkgever.
-
2 Op verzoek van een nieuwe werkgever die is ontstaan na een fusie tussen oude werkgevers
op wie verschillende verplichtstellingen van toepassing waren en op wie na de fusie
één verplichtstelling van toepassing wordt, wordt een aan één of meer oude werkgevers
in het kader van dezelfde verplichtstelling verleende vrijstelling gehandhaafd voor
alle werknemers van die oude werkgever.
-
3 Op verzoek van een nieuwe werkgever die is ontstaan na een fusie tussen oude werkgevers
op wie verschillende verplichtstellingen van toepassing waren en op wie na de fusie
verschillende verplichtstellingen van toepassing blijven, wordt een aan één of meer
oude werkgevers verleende vrijstelling gehandhaafd voor alle werknemers van die oude
werkgever en voor de toekomstige werknemers van de nieuwe werkgever die onder dezelfde
verplichtstelling vallen.
-
4 In geval van uitbreiding of handhaving van de vrijstelling, bedoeld in het eerste,
tweede en derde lid, blijven de voorschriften, bedoeld in artikel 7, van toepassing en wordt de vrijstelling vanaf het tijdstip van fusie geacht te zijn
verleend aan de nieuwe werkgever.
Artikel 7d. Vrijstelling na splitsing
-
2 In geval van zuivere splitsing blijft op verzoek van de nieuwe werkgevers een aan
een oude werkgever verleende verplichte vrijstelling met de daarbij behorende voorschriften,
bedoeld in artikel 7, in stand, indien op de nieuwe werkgevers dezelfde verplichtstelling van toepassing
blijft. De nieuwe werkgevers delen het bedrijfstakpensioenfonds mee welke werknemers
bij hen in dienst zijn.
-
4 In geval van een afsplitsing blijft een aan een oude werkgever verleende verplichte
vrijstelling met de daarbij behorende voorschriften, bedoeld in artikel 7, in stand, indien de voor de afsplitsing bestaande pensioenregeling wordt voortgezet.
De oude werkgever deelt dit mede aan het bedrijfstakpensioenfonds.
-
5 In geval van een afsplitsing wordt op verzoek van een nieuwe werkgever, die onder
dezelfde verplichtstelling valt als de oude werkgever, aan de nieuwe werkgever een
vrijstelling verleend voor zijn huidige en toekomstige werknemers onder dezelfde voorwaarden
als welke zijn verbonden aan de aan de oude werkgever verleende vrijstelling. Deze
vrijstelling wordt vanaf het moment van afsplitsing geacht te zijn verleend aan de
nieuwe werkgever.
Artikel 7e. Vrijstelling na doorstart
-
1 Op verzoek van een werkgever op wie een verplichtstelling van toepassing is, wordt
een verplichte vrijstelling gehandhaafd die is verleend aan een gefailleerde werkgever
wiens activiteiten hij geheel of nagenoeg geheel voortzet in het kader van een doorstart,
mits:
-
a. de doorstart plaatsvindt binnen één jaar na het faillissement, en
-
b. ten minste 50% van de werknemers van de gefailleerde werkgever in dienst is gekomen
bij die werkgever.
-
2 Bij de handhaving van de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, blijven de voorschriften,
bedoeld in artikel 7, van toepassing en wordt de vrijstelling vanaf het tijdstip van doorstart geacht
te zijn verleend aan de werkgever die de doorstart maakt voor zijn huidige en toekomstige
werknemers.
Artikel 8. Intrekking van de vrijstelling
-
1 Een vrijstelling kan door het bedrijfstakpensioenfonds worden ingetrokken, indien
niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2, 3 of 4, indien niet meer wordt voldaan aan de reden tot vrijstelling, bedoeld in artikel 6, of indien wordt gehandeld in strijd met een of meer aan de vrijstelling verbonden
voorschriften.
-
3 In afwijking van het tweede lid kan de vrijstelling, bedoeld in artikel 5, door het bedrijfstakpensioenfonds worden ingetrokken indien wordt gehandeld in strijd
met de voorschriften die aan de vrijstelling verbonden zijn.
Artikel 9a. Overgangsrecht
Artikel 1a is van toepassing indien het verzoek tot vrijstelling, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 5 en 6, wordt gedaan na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van het Besluit van
29 augustus 2007 tot wijziging van het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000 in verband
met de invoering van termijnen voor de behandeling van een verzoek tot vrijstelling
en enige andere wijzigingen.
Artikel 10. Inwerkingtreding
-
2 De artikelen 1, onderdeel d tot en met g, en 7a tot en met 7e treden in werking met ingang van de datum van het besluit van 22 juli 2004 tot wijziging
van het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000 in verband met het opstellen van regels
hoe na een fusie, splitsing of doorstart van een onderneming moet worden omgegaan
met verleende vrijstellingen van de verplichte deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds
alsmede enkele andere wijzigingen (Stb. 2004, 397).
Dit besluit wordt aangehaald als: Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000.
Bijlage 1. Performance toets
De performancetoets wordt als volgt uitgevoerd, waarbij het subscript j steeds het
jaar aangeeft:
1. Uitgaande van de normportefeuille worden twee percentages vastgesteld die de samenstelling
van de normportefeuille bepalen:
aj%: vastrentende waarden inclusief kasbeleggingen;
bj%: overige (zakelijke) beleggingen;
aj% en bj% zijn samen 100%.
2. Hieruit wordt jaarlijks de voor het bedrijfstakpensioenfonds geldende maat voor
de rendementsspreiding bepaald volgens de formule
Ej = [aj% * 0,6% + bj% * 2,6%].
3. Jaarlijks voor 1 april wordt over het daaraan voorafgaande jaar het feitelijke
rendement van het bedrijfstakpensioenfonds (Rfj) en het rendement van de gekozen normportefeuille (Rbj) op eenzelfde grondslag vastgesteld en gecontroleerd door een externe accountant
die voldoet aan artikel 393, lid 1, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Hierbij wordt bij het bepalen van het rendement gebruik gemaakt van daartoe opgestelde
richtlijnen van de Vereniging van Beleggingsanalisten.
4. Daarnaast worden de interne beleggingsuitvoeringskosten kj bepaald en uitgedrukt in een percentage van het gemiddelde van het begin- en eindvermogen
op actuele basis. Onder interne beleggingsuitvoeringskosten worden tevens begrepen
de door het bedrijfstakpensioenfonds te betalen beheerskosten aan externe vermogensbeheerders,
met inbegrip van kosten van bewaarneming en administratiekosten voor zover niet reeds
tot uitdrukking komend in de rendementsberekening over aangehouden eenheden of tegoeden
bij externe vermogensbeheerders.
5. Het verschil in rendement tussen Rfj en Rbj wordt gecorrigeerd voor (i) de beleggingskosten, waarbij het rendement van de normportefeuille
wordt gecorrigeerd voor beleggingskosten, die fictief zijn bepaald op basis van de
onderstaande staffel en (ii) voor de jaarlijkse maat voor de rendementsspreiding van
het fonds Ej.
Staffel voor de normkosten
Percentage zakelijke waarden (p)
|
normkosten
|
0 ≤ p < 10
|
0,10%
|
10 ≤ p < 20
|
0,11%
|
20 ≤ p < 30
|
0,12%
|
30 ≤ p < 35
|
0,13%
|
35 ≤ p < 40
|
0,14%
|
40 ≤ p < 45
|
0,15%
|
45 ≤ p < 50
|
0,16%
|
50 ≤ p < 55
|
0,17%
|
55 ≤ p < 60
|
0,18%
|
60 ≤ p < 70
|
0,19%
|
70 ≤ p < 80
|
0,20%
|
80 ≤ p < 90
|
0,21%
|
90 ≤ p <100
|
0,22%
|
Daartoe berekent men zj volgens de formule:
6. Op basis hiervan toetst men of over de afgelopen 5 jaar geldt dat:
z(j-5) + z(j-4) + z(j-3) + z(j-2) + z(j-1)≥ – 1,28
√ 5
7. Indien door het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds het beleggingsbeleid en
de normportefeuille in de loop van een jaar opnieuw zijn vastgesteld als bedoeld in
artikel 5, vierde lid, wordt bij de performancetoets over dat jaar naar rato van de periode waarvoor de
betreffende normportefeuille van toepassing was, met de betreffende normportefeuille
rekening gehouden. Dit betekent:
a. voor de toepassing van punt 1:
aperiode 1 % plus bperiode 1 % zijn samen 100%
Voor periode 2 en 3 geldt dezelfde formule, zij het dat het subscript «periode 2 dan
wel 3» wordt genoteerd in plaats van «periode 1»;
b. voor de toepassing van punt 2:
Eperiode 1 = [aperiode 1 * 0,6 + bperiode 1 * 2,6]
Hierbij is aperiode 1 % het aandeel van de vastrentende waarden in de normportefeuille (en het beleggingsbeleid)
en bperiode 1 % het aandeel zakelijke waarden in periode 1.
Voor periode 2 en 3 geldt dezelfde formule, zij het dat het subscript «periode 2 dan
wel 3» genoteerd staat in plaats van «periode 1»;
c. voor de toepassing van punt 5:
voor periode 1, en dezelfde formule voor periode 2 en 3, maar dan met subscript «periode
2 dan wel 3»
Vervolgens worden de zperiode 1, zperiode 2 en zperiode 3 teruggebracht naar één periode van een jaar, door de formule
zj = zperiode 1 + zperiode 2 + zperiode 3
De na deze berekening verkregen zj wordt in de formule van punt 6 verwerkt.
8. Indien de fusie van twee of meer oude bedrijfstakpensioenfondsen tot een nieuw
bedrijfstakpensioenfonds heeft plaatsgevonden in de loop van een kalenderjaar wordt
de performancetoets van het nieuwe bedrijfstakpensioenfonds over het kalenderjaar
van de fusie als volgt berekend:
-
a. voor ieder van de oude bedrijfstakpensioenfondsen wordt de performancetoets uitgevoerd
over de periode dat het fonds nog heeft bestaan;
-
b. van de scores van de oude bedrijfstakpensioenfondsen wordt één score gemaakt waarbij
de verhouding tussen de scores gelijk is aan de verhouding tussen de totale vermogens
van de oude bedrijfstakpensioenfondsen voor de fusie;
-
c. voor het nieuwe bedrijfstakpensioenfonds wordt de performancetoets uitgevoerd over
de periode vanaf de fusie;
-
d. de scores in de onderdelen b en c worden samengevoegd op de wijze zoals in punt 7
is beschreven.