Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 15-02-2005.
Geldend van 01-01-2002 t/m 04-09-2005

Besluit van 6 februari 2001, houdende vaststelling van de regels rond het recht op militair arbeidsongeschiktheids- of invaliditeitspensioen voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar (Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 19 februari 1999, nr. P/99000777;

Gelet op artikel 2, vijfde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen;

De Raad van State gehoord (advies van 27 april 1999, No. W07.99.0082/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 1 februari 2001, nr. P/2001000559;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. militair: de beroepsmilitair, dienstplichtige of reservist;

  • b. WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • c. arbeidsongeschiktheidsuitkering: een uitkering ingevolge de WAO, de aanspraak op vakantie-uitkering daaronder begrepen;

  • d. ontslaguitkering: een uitkering ingevolge het Werkloosheidsbesluit defensie-personeel of het Werkloosheidsbesluit beroepsmilitairen bepaalde tijd;

  • e. pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

  • f. berekeningsgrondslag:

    • 1e voor de beroepsmilitair: voor zover daarover de verplichting tot premieafdracht in de zin van het pensioenreglement heeft bestaan, de som van de militaire inkomsten uit het jaar voorafgaande aan zijn ontslag;

    • 2e voor de reservist en dienstplichtige: het bedrag van de inkomsten die hij in het jaar voorafgaande aan het einde van zijn werkelijke dienst uit hoofde van zijn beroep of bedrijf zou hebben kunnen genieten indien hij niet in werkelijke dienst zou zijn geweest;

  • g. suppletieregeling: de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Defensie.

Artikel 2. Arbeidsongeschiktheid en invaliditeit

  • 1 Voor de toepassing van dit besluit wordt onder arbeidsongeschiktheid met dienstverband verstaan: een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekten of gebreken, die in overwegende mate hun oorzaak vinden in de aard van de aan de militair opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder zij moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid zijn te wijten.

  • 2 Indien ingevolge het eerste lid voor een bepaalde ziekte of gebrek arbeidsongeschiktheid met dienstverband is aangenomen, dan geldt dit eveneens voor een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een andere ziekte of gebrek waarvoor dat verband niet kan worden aangenomen.

  • 3 Voor de toepassing van dit besluit wordt onder invaliditeit met dienstverband verstaan: een invaliditeit van tenminste 10% tengevolge van:

    • a. verwonding, ziekten of gebreken, welke zijn veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden;

    • b. ziekten of gebreken, welke het gevolg zijn van verrichtingen of vermoeienissen aan de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden verbonden, dan wel welke tot uiting zijn gekomen onder overwegende invloed van die verrichtingen of vermoeienissen; of

    • c. ziekten of gebreken, welke zijn ontstaan, tot uiting zijn gekomen of verergerd mede door inwerking van bijzondere, zeer nadelige invloeden, waaraan de beroepsmilitair in verband met de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden is blootgesteld geweest;

  • 4 Onder uitoefening van de militaire dienst wordt verstaan:

    • a. de uitvoering van expliciet of impliciet gegeven dienstopdrachten of dienstbevelen;

    • b. het verrichten van handelingen of activiteiten in het kader van algemene of bijzondere dienstverrichtingen; of

    • c. activiteiten, die gezien het daaraan verbonden dienstbelang als uitoefening van die dienst aangemerkt kunnen worden.

  • 6 Tot de buitengewone omstandigheden in de zin van het vijfde lid worden mede gerekend:

    • a. het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden, voor zover sprake is van een verhoogd risico;

    • b. afzonderlijk door Onze Minister te bepalen gevallen die bijzonder van aard zijn en waarbij een verhoogd risico aanwezig is;

    een en ander voor zover de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen ter bescherming van de gezondheid geheel of gedeeltelijk door de regionale bevelhebbers der Koninklijke Marine, de commandant van het Korps Mariniers, de bevelhebber der Land- of der Luchtstrijdkrachten, dan wel de commandant van de Koninklijke Marechaussee buiten werking zijn gesteld.

  • 7 Voor elke verwonding, ziekte of gebrek wordt afzonderlijk vastgesteld of sprake is van invaliditeit met dienstverband.

  • 8 Indien voor een bepaalde verwonding, ziekte of gebrek invaliditeit met dienstverband is vastgesteld betekent dit dat voor die aandoening, indien die aandoening leidt tot arbeidsongeschiktheid en die arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de invaliditeit met dienstverband, eveneens sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband.

  • 9 Op het onderzoek naar de toepasselijkheid van dit besluit is het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen van toepassing.

  • 10 Onze Minister kan met betrekking tot dit artikel nadere en, zo nodig, afwijkende regels stellen.

Paragraaf 2. Aanspraken voor de beroepsmilitair

Artikel 3. Het arbeidsongeschiktheidspensioen

  • 1 De beroepsmilitair die ter zake van ziekten of gebreken uit zijn militaire betrekking is ontslagen heeft, zolang vanwege die betrekking recht bestaat op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen.

  • 2 Eveneens recht op arbeidsongeschiktheidspensioen heeft de op andere gronden ontslagen beroepsmilitair die binnen een maand na zijn ontslag of in de periode waarin hij recht heeft op een ontslaguitkering alsnog arbeidsongeschikt wordt en aan die arbeidsongeschiktheid recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent.

  • 3 Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt vastgesteld op het bij de mate van arbeidsongeschiktheid behorende percentage van de berekeningsgrondslag. Dat percentage is:

    • a. indien er sprake is van de onder b bedoelde individuele bijverzekering:

      bij een arbeidsongeschiktheid van:

      80% of meer: 70%

      65 tot 80%: 50,75%

      55 tot 65%: 42%

      45 tot 55%: 35%

      35 tot 45%: 28%

      25 tot 35%: 21%

      15 tot 25%: 14%

    • b. indien de rechthebbende als werknemer de keuze heeft gemaakt om af te zien van de individuele bijverzekering tegen de gevolgen van de verlaging van zijn arbeidsongeschiktheidspensioen:

      in de periode, bedoeld in artikel 21a van de WAO, de onder a genoemde percentages, en in de periode, bedoeld in artikel 21b van de WAO:

      bij een arbeidsongeschiktheid van:

      80% of meer: 65%

      65 tot 80%: 47,25%

      55 tot 65%: 39%

      45 tot 55%: 32,5%

      35 tot 45%: 26%

      25 tot 35%: 19,5%

      15 tot 25%: 13%

  • 4 Een krachtens het derde lid toepasselijk berekeningspercentage van 70 wordt vervangen door een percentage van 75 indien de militair op het tijdstip van ingang van zijn arbeidsongeschiktheidspensioen 55 jaar of ouder is.

  • 5 Waar sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband worden de in het derde en vierde lid bedoelde percentages vervangen door:

    bij een arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer: 90,02%

    65 tot 80%: 73,31%

    55 tot 65%: 56,59%

    45 tot 55%: 45,01%

    35 tot 45%: 34,08%

    25 tot 35%: 22,50%

    15 tot 25%: 15%

  • 6 In afwijking van het derde, vierde en vijfde lid en met inachtneming van het zevende lid, wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen van de rechthebbende die in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert, waardoor hij geregeld oppassing en verzorging nodig heeft, bepaald op het bedrag dat nodig is om de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vullen tot ten hoogste 100% van de, zo nodig op 261 maal het in het eerste lid van artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering bedoelde dagloon gemaximeerde, berekeningsgrondslag.

  • 7 Het zesde lid vindt geen toepassing indien de rechthebbende in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van een verzekering inzake ziektekosten komen.

  • 8 Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt uitbetaald voor zover het de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de rechthebbende, verhoogd met diens eventuele suppletie krachtens de suppletieregeling, overschrijdt.

  • 9 Indien ingevolge de WAO recht bestaat op een zowel aan de militaire als een andere dienstbetrekking te ontlenen uitkering of op een niet rechtstreeks uit de militaire dienstbetrekking voortkomende uitkering waarin de ziekten of gebreken die tot het ontslag als militair hebben geleid een rol of mede een rol spelen, wordt bij de toepassing van de voorgaande leden gerekend met de bij die ziekten of gebreken passende mate van arbeidsongeschiktheid en het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering dat daar ingevolge die wet aan wordt verbonden.

  • 10 Indien de ziekten of gebreken die tot het ontslag als militair hebben geleid na een periode van arbeidsgeschiktheid opnieuw tot arbeidsongeschiktheid leiden, die arbeidsongeschiktheid niet leidt tot de toekenning van een nieuwe arbeidsongeschiktheidsuitkering en het recht op de oude arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens het verstrijken van de daarvoor geldende termijnen niet kan herleven, wordt bij de toepassing van de voorgaande leden gerekend met het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering dat zou zijn toegekend indien die belemmering niet bestond.

  • 11 Bij de toepassing van dit artikel wordt uitgegaan van de met inachtneming van artikel 44 van de WAO vast te stellen mate van arbeidsongeschiktheid en van het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering waarop recht bestaat voor de mogelijke vermindering daarvan met andere arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en voor de eventuele toepassing van een administratieve sanctie.

Artikel 4. Het garantiepensioen

De som van het arbeidsongeschiktheidspensioen, het invaliditeitspensioen, de suppletie en de arbeidsongeschiktheidsuitkering waarop ingevolge de voorgaande artikelen, artikel 7, de suppletieregeling en de WAO aanspraak bestaat, is over enige betalingstermijn niet lager dan het aan dezelfde militaire betrekking te ontlenen ouderdomspensioen krachtens het pensioenreglement, zonder toepassing van de daarbij te hanteren franchise berekend naar de op het moment van ontslag uit die betrekking aan te wijzen diensttijd. Indien de betreffende som lager is dan dat ouderdomspensioen heeft de belanghebbende bij wijze van garantiepensioen recht op het verschil.

Artikel 5. Kortingen en beperkingen met betrekking tot het arbeidsongeschiktheidspensioen

  • 1 Indien de rechthebbende op een arbeidsongeschiktheidspensioen andere inkomsten uit of in verband met arbeid geniet, anders dan de hem op grond van dezelfde dienstbetrekking toekomende arbeidsongeschiktheidsuitkering of suppletie krachtens de suppletieregeling, zijn daaraan gekoppelde ontslaguitkering of invaliditeitspensioen, dan wel de op dat invaliditeitspensioen verstrekte bijzondere invaliditeitsverhoging, bedraagt de som van die inkomsten en zijn aan de arbeidsongeschiktheid te relateren rechten, het garantiepensioen daaronder begrepen, niet meer dan de berekeningsgrondslag. Een positief verschil tussen die som en de berekeningsgrondslag wordt voor zoveel mogelijk op zijn arbeidsongeschiktheidspensioen en zijn eventuele garantiepensioen in mindering gebracht. Inkomsten die al voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid naast de militaire werden genoten en de eventuele vervangende inkomsten in verband daarmee, blijven daarbij, voor zover zij althans niet voortkomen uit een verhoogde werkzaamheid na het ontslag als militair, buiten beschouwing.

  • 2 Een niet rechtstreeks uit de loonontwikkeling voortkomende algemene neerwaartse wijziging van de WAO-uitkeringen wordt niet door de arbeidsongeschiktheidspensioenen gecompenseerd dan nadat daarover tussen de sociale partners in het Sectoroverleg Defensie overeenstemming is bereikt.

  • 3 Onze Minister kan een arbeidsongeschiktheidspensioen weigeren of verminderen indien ten aanzien van de arbeidsongeschiktheidsuitkering een sanctie overeenkomstig de WAO is toegepast. Hij neemt daarbij het sanctiebeleid dat ten aanzien van die arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegepast voor zoveel mogelijk inacht.

Artikel 6. Verhoging tot minimumloon

  • 1 Indien de som van het krachtens de voorgaande artikelen vastgestelde arbeidsongeschiktheidspensioen en de andere inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf van de rechthebbende, met uitzondering van de in artikel 8 bedoelde bijzondere invaliditeitsverhoging, de aan zijn arbeidsongeschiktheid, invaliditeit met dienstverband of werkloosheid te relateren andere inkomsten daaronder begrepen, minder bedraagt dan het op enig moment geldend en met de daarbij behorende vakantie-uitkering verhoogde wettelijk minimumloon voor een volwassene op jaarbasis, wordt dat pensioen verhoogd met het bedrag dat nodig is om die som tot dat minimumloon te verhogen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde verhoging bedraagt niet meer dan het verschil tussen enerzijds de voor de berekening van het arbeidsongeschiktheidspensioen geldende berekeningsgrondslag en anderzijds de som van dat pensioen en de aan dezelfde militaire betrekking te ontlenen arbeidsongeschiktheidsuitkering en tevens niet meer dan 30 procent van het in het eerste lid bedoelde minimumloon.

Artikel 7. Het invaliditeitspensioen

  • 1 De beroepsmilitair bij wie een bepaalde mate van invaliditeit met dienstverband is vastgesteld heeft uit hoofde van zijn ontslag uit de militaire betrekking waarin die invaliditeit is ontstaan recht op een invaliditeitspensioen.

  • 2 Het bedrag van het in het eerste lid bedoelde invaliditeitspensioen is gelijk aan zoveel procent van de bij de betreffende militaire betrekking behorende berekeningsgrondslag als de mate van invaliditeit met dienstverband beloopt.

  • 3 Het in het eerste en tweede lid bedoelde invaliditeitspensioen wordt uitbetaald voor zover het de som van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, verhoogd met de eventuele suppletie krachtens de suppletieregeling en het arbeidsongeschiktheidspensioen van de rechthebbende overschrijdt.

  • 4 De berekeningsgrondslag voor het invaliditeitspensioen bedraagt niet minder dan € 17 034,25.

Artikel 8. De bijzondere invaliditeitsverhoging

  • 1 De beroepsmilitair met een recht op invaliditeitspensioen heeft recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging van:

    • a. 40 procent van de in artikel 7 bedoelde berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit met dienstverband waaraan dat recht op pensioen wordt ontleend 100 procent bedraagt,

    • b. 30 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 80 maar minder dan 100 procent bedraagt,

    • c. 20 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 60 maar minder dan 80 procent bedraagt,

    • d. 10 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 40 maar minder dan 60 procent bedraagt,

    • e. 5 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 20 maar minder dan 40 procent bedraagt,

    en daling van die percentages voor de toekomst niet aannemelijk wordt geacht.

  • 2 Indien de invaliditeit met dienstverband waaraan het recht op invaliditeitspensioen wordt ontleend bestaat of mede bestaat uit:

    • a. het verlies van een der ledematen,

    • b. een belangrijke misvorming van het gelaat, welke door hulpmiddelen niet voldoende is te verbergen, zodat de rechthebbende de omgang met zijn medemensen ernstig wordt bemoeilijkt,

    • c. onbruikbaarheid van een der ledematen dan wel uit een toestand, welke met een zodanige onbruikbaarheid is gelijk te stellen,

    • d. een zodanige vermindering van de beweeglijkheid of bruikbaarheid van twee of meer ledematen, dat de toestand van de rechthebbende is gelijk te stellen met die, bedoeld onder c, of

    • e. een zodanige beperking van het gezichtsvermogen, dat het vermogen om zich zelfstandig te bewegen er ernstig door wordt getroffen,

    bedraagt de bijzondere invaliditeitsverhoging niet minder dan 30 procent van de in het eerste lid bedoelde berekeningsgrondslag.

  • 3 Indien de invaliditeit met dienstverband waaraan het recht op invaliditeitspensioen wordt ontleend bestaat of mede bestaat uit:

    • a. het verlies van twee of meer ledematen,

    • b. het totale verlies van het gezichtsvermogen in beide ogen dan wel uit een toestand, welke met blindheid is gelijk te stellen, of

    • c. onbruikbaarheid van twee of meer ledematen dan wel uit een toestand, welke met een zodanige onbruikbaarheid is gelijk te stellen,

    bedraagt de bijzondere invaliditeitsverhoging niet minder dan 40 procent van de in het eerste lid bedoelde berekeningsgrondslag.

  • 4 Voor de toepassing van het tweede en derde lid worden handen en voeten onder ledematen begrepen.

  • 5 Indien de invaliditeit met dienstverband bestaat uit meerdere van de in het tweede en derde lid omschreven omstandigheden, bedraagt de bijzondere invaliditeitsverhoging niet meer dan 40 procent van de in het eerste lid bedoelde berekeningsgrondslag.

  • 6 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de beroepsmilitair die ondanks ongeschiktheid in militaire dienst wordt gehandhaafd. De bijzondere invaliditeitsverhoging wordt in dat geval, vanaf het moment dat tot handhaving wordt besloten, vastgesteld aan de hand van het pensioengevend inkomen dat over enige betalingstermijn wordt genoten.

Artikel 9. De herplaatsingstoelage

  • 1 Recht op een herplaatsingstoelage heeft de arbeidsongeschikte beroepsmilitair die:

    • a. wordt herplaatst in een of meer andere dienstbetrekkingen, en

    • b. niet volledig arbeidsongeschikt is, en

    • c. zijn resterende verdiencapaciteit volledig benut.

  • 2 De herplaatsingstoelage bedraagt het nadelig verschil tussen enerzijds de berekeningsgrondslag waarnaar het arbeidsongeschiktheidspensioen moet of zou moeten worden berekend en anderzijds het totaal van de daarmee overeenkomende inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking, de arbeidsongeschiktheidsuitkering en het arbeidsongeschiktheidspensioen.

  • 3 Bij herplaatsing in een dienstbetrekking op grond waarvan de gewezen beroepsmilitair deelnemer is krachtens het pensioenreglement, wordt bij de toepassing van het tweede lid als inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking aangemerkt het inkomen in de nieuwe dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3.1. van het vorengenoemde pensioenreglement.

  • 5 Het recht op een herplaatsingstoelage vervalt met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin niet meer aan de voorwaarden voor de toekenning ervan wordt voldaan.

Paragraaf 3. Aanspraken voor de dienstplichtige en reservist

Artikel 10. Arbeidsongeschiktheidsverhoging

  • 1 De dienstplichtige of reservist bij wie een bepaalde mate van arbeidsongeschiktheid met dienstverband is vastgesteld die is ontstaan in het met een ontslag als zodanig beëindigde tijdvak van zijn werkelijke dienst en die in verband met die beëindiging in het genot is van een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen of een daarmee vergelijkbare andere wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, heeft recht op een verhoging van die uitkering tot een percentage van zijn berekeningsgrondslag van:

    bij een mate van arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer: 90,02%

    65 tot 80%: 73,31%

    55 tot 65%: 56,59%

    45 tot 55%: 45,01%

    35 tot 45%: 34,08%

    25 tot 35%: 22,50%

    15 tot 25%: 15,00%

  • 2 De artikelen 4, 5 en 6 zijn op de in het eerste lid bedoelde verhoging van overeenkomstige toepassing.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde verhoging behoort niet tot de inkomsten die ingevolge de kortingsbepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen of een daarmee vergelijkbare andere wettelijke regeling op een arbeidsongeschiktheidsuitkering kunnen worden gekort.

Artikel 11. Invaliditeitspensioen en bijzondere invaliditeitsverhoging

  • 1 De dienstplichtige of reservist bij wie een bepaalde mate van invaliditeit met dienstverband is vastgesteld die is ontstaan in het met een ontslag als zodanig beëindigde tijdvak van zijn werkelijke dienst, heeft recht op een invaliditeitspensioen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde gewezen militair heeft naar de daartoe in artikel 8 neergelegde normen en voorwaarden recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging.

  • 5 Het in het eerste lid bedoelde invaliditeitspensioen behoort niet tot de inkomsten die ingevolge de kortingsbepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen of een daarmee vergelijkbare andere wettelijke regeling op een arbeidsongeschiktheidsuitkering kunnen worden gekort.

  • 6 Nadere voorschriften voor de vaststelling van de bij toepassing van dit artikel te hanteren berekeningsgrondslag worden neergelegd in een ministeriële regeling.

Paragraaf 4. Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 12. Toeslag

  • 1 Op het bedrag van het krachtens de voorgaande artikelen te berekenen pensioenen bestaat recht op een toeslag van:

    • a. 15 procent van het totaalbedrag indien de te hanteren berekeningsgrondslag betrekking heeft op een tijdvak voor 1 januari 1986;

    • b. 4,5 procent van het totaalbedrag indien de te hanteren berekeningsgrondslag betrekking heeft op een tijdvak gelegen tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995, en

    • c. voor zolang er recht bestaat op een invaliditeitspensioen, 4,5 procent van het totaalbedrag indien de te hanteren berekeningsgrondslag betrekking heeft op een tijdvak na 31 december 1994.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt ten hoogste 4,5 procent van € 37 571,59 onderscheidenlijk 15 procent van € 32 812,76.

Artikel 13. Uitkering bij overlijden

  • 1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de rechthebbende op een pensioen, een pensioenverhoging of een herplaatsingtoelage wordt aan de partner van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde een uitkering toegekend gelijk aan het totaal van de aanspraken op het overlijdensmoment over een tijdvak van twee maanden. Bij de vaststelling van de uitkering wordt artikel 3, achtste lid, niet toegepast. Een overlijdensuitkering op grond van het genot van de in dat lid bedoelde arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt op het gevonden bedrag in mindering gebracht.

  • 2 Bij ontstentenis van een partner als bedoeld in het eerste lid komt de overlijdensuitkering toe aan de wezen die ingevolge het pensioenreglement of het Besluit bijzondere militaire pensioenen aan het overlijden recht op wezenpensioen kunnen ontlenen.

  • 3 Bij ontstentenis van zowel een partner als bedoeld in het eerste lid, als van wezen, bedoeld in het tweede lid, geschiedt de overlijdensuitkering ten behoeve van de ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, indien de overledene kostwinner was van de genoemde betrekkingen.

  • 4 Indien de overledene geen betrekkingen nalaat als bedoeld in de voorgaande leden, kan het bedrag van de overlijdensuitkering geheel of gedeeltelijk worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

  • 5 Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing in geval van vermissing van een rechthebbende.

Artikel 14. Indexering

  • 1 De berekeningsgrondslagen worden overeenkomstig in hoofdstuk 12 van het pensioenreglement aangepast aan de algemene bezoldigingswijzigingen van het overheidspersoneel. De pensioenen, verhogingen en toelagen, de verhoging, bedoeld in artikel 8, zesde lid, uitgezonderd, worden aan de hand van die aangepaste berekeningsgrondslagen herberekend.

Artikel 15. Toekenning

  • 1 De pensioenen, pensioenverhogingen en toelagen worden toegekend op aanvraag van de belanghebbende en worden op een jaarbedrag vastgesteld.

  • 2 De pensioenen, pensioenverhogingen en toelagen gaan in op de dag waarop het recht daarop ontstaat.

  • 3 In afwijking van het tweede lid gaat een pensioen, een verhoging of een toelage waarvoor de aanvraag niet tijdig bij Onze Minister is ingekomen niet eerder in dan een jaar voor de dag van binnenkomst van het verzoek.

  • 4 Een wijziging van de aanspraken door een verandering van de mate van arbeidsongeschiktheid gaat in op het moment waarop in dat verband de bijbehorende arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt gewijzigd.

  • 5 Een wijziging van de aanspraken door een wijziging van de mate van invaliditeit met dienstverband gaat in:

    • a. indien het onderzoek naar die mate van invaliditeit ambtshalve plaatsvond en het berekeningspercentage moet worden verhoogd, met ingang van de dagtekening van de uitnodiging tot herkeuring aan de belanghebbende;

    • b. indien het onderzoek naar die mate van invaliditeit op verzoek van de belanghebbende plaatsvond en het berekeningspercentage moet worden verhoogd, met ingang van de dag waarop die mate van invaliditeit geacht kan worden te zijn toegenomen, doch niet eerder dan met ingang van de dag, liggende een jaar voor de dag van binnenkomst van het betreffende verzoek;

    • c. indien het onderzoek naar de mate van invaliditeit met dienstverband uitwijst dat het berekeningspercentage moet worden verlaagd, met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin aan de belanghebbende het bericht van die verlaging is verzonden.

  • 6 Bij de toepassing van dit artikel wordt uitgegaan van bedragen die overeenkomstig artikel 14 en de daaraan voorafgaande vergelijkbare regels zijn gebracht op het niveau van het moment van toekenning.

Artikel 16. Einde

  • 1 De pensioenen, verhogingen en toelagen eindigen met het einde van de maand waarin de rechthebbende is overleden en uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de rechthebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid eindigen de pensioenen, verhogingen en toelagen bij vermissing op een door Onze Minister te bepalen dag.

  • 3 Indien de vermiste militair, wiens aanspraken op grond van het tweede lid zijn beëindigd, in leven blijkt te zijn, herleven die aanspraken met ingang van een door Onze Minister te bepalen dag.

Artikel 17. Betaling

De betaling van de pensioenen, toeslagen, verhogingen en toelagen geschiedt in maandelijkse termijnen.

Paragraaf 5. Overgangsbepalingen

Artikel 18. Lopende rechten

  • 1 Dit besluit is niet van toepassing op de gewezen militair voor zolang recht op een vergelijkbaar pensioen kan worden ontleend aan de Algemene militaire pensioenwet of een vroegere militaire pensioenwet in de zin van die wet.

  • 2 Vanaf de dag waarop het in het eerste lid bedoelde recht in verband met de intrekking van de desbetreffende bepalingen vervalt, wordt aan de gewezen militair een pensioen krachtens dit besluit toegekend. Daarbij wordt:

    • 1e gebruik gemaakt van de laatstelijk onder de werking van de in het eerste lid bedoelde wetten vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, arbeidsongeschiktheid met dienstverband en invaliditeit met dienstverband;

    • 2e als berekeningsgrondslag voor het invaliditeitspensioen aangemerkt de pensioen- of berekeningsgrondslag die onder de werking van de in het eerste lid bedoelde wetten is of zou zijn gehanteerd;

    • 3e als berekeningsgrondslag voor het naar diensttijd te berekenen garantiepensioen de pensioengrondslag gehanteerd die terzake onder de werking van de in het eerste lid bedoelde wetten is vastgesteld.

Artikel 19. Afwijkende regels

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder peildatum: de dag voorafgaande aan de dag met ingang waarvan de Algemene militaire pensioenwet is ingetrokken.

  • 2 Bij de toepassing van dit besluit gelden de volgende afwijkende regels.

    • 1e Indien de aan het pensioenrecht ten grondslag liggende verwonding, ziekten of gebreken voor 1 januari 1998 zijn ontstaan, wordt de vraag naar het verband met de militaire dienst uitsluitend beantwoord naar hetgeen daarvoor geldt op de peildatum.

    • 2e Indien het recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging wordt ontleend aan een met een voor 1 januari 1998 liggend ontslag afgesloten periode van militaire dienst, wordt dat recht uitsluitend getoetst naar hetgeen daarvoor geldt op de peildatum.

    • 3e Indien het recht op pensioen van de dienstplichtige of reservist wordt ontleend aan een periode van werkelijke dienst die is afgesloten met een voor 1 januari 1998 liggend ontslag, wordt artikel 11, vierde en vijfde lid, en 12, derde lid, buiten toepassing gelaten.

    • 4e Indien het recht op pensioen wordt ontleend aan een met een voor 1 januari 1998 liggend ontslag afgesloten periode van militaire dienst, wordt artikel 5, eerste lid, buiten toepassing gelaten en wordt de vraag of op het pensioen moet worden gekort uitsluitend, rekening houdend met het bij die artikelen behorende overgangsrecht, getoetst naar hetgeen daarvoor geldt op de peildatum.

    • 5e Indien aan de gewezen militair een vast pensioenbedrag is toegekend, bedoeld in de artikelen E 3 en E 4 van de Algemene militaire pensioenwet, zoals die artikelen daags voor intrekking luidden, wordt dat pensioen naar dezelfde normen en voorwaarden opnieuw toegekend, en, waar mogelijk, op het krachtens dit besluit toe te kennen invaliditeitspensioen in mindering gebracht.

    • 6e Indien aan de gewezen dienstplichtige of reservist in verband met een ontslag ter zake van ziekten of gebreken een naar diensttijd te berekenen pensioen was toegekend, wordt dat pensioen naar dezelfde normen en voorwaarden opnieuw toegekend, en, waar mogelijk, op het krachtens dit besluit toe te kennen invaliditeitspensioen in mindering gebracht.

    • 7e Artikel 10 wordt buiten toepassing gelaten indien de daar bedoelde dienstplichtige of reservist voor 1 januari 1998 als zodanig is ontslagen.

    • 8e De vast te stellen mate van invaliditeit met dienstverband die wordt ontleend aan een periode van werkelijke die voor 1 januari 1966 met een ontslag is beëindigd, wordt naar boven afgerond op veelvouden van 10.

    • 9e De invaliditeit met dienstverband, vastgesteld krachtens een in artikel A 1, onder j, van de Algemene militaire pensioenwet genoemde vroegere militaire pensioenwet, zoals deze op de peildatum luidde en behorende bij een levenslang toegekend invaliditeitspensioen, wordt alleen op aanvraag van de belanghebbende en alleen in diens voordeel herzien.

    • 10e De toeslag, bedoeld in artikel 74, vijfde lid, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, wordt onder de daar aangegeven voorwaarden voortgezet.

Artikel 20. Garantietoeslag

  • 1 Indien een lopende aanspraak op pensioen ter zake van ziekten of gebreken krachtens een vroegere regeling is omgezet naar een vergelijkbare aanspraak ingevolge dit besluit en die aanspraak een lager bruto totaalbedrag oplevert dan dat waarop voor die omzetting recht bestond, heeft de belanghebbende recht op een toeslag ten bedrage van het verschil. De betreffende toeslag wordt uitgedrukt in een percentage van het na omzetting gevonden totale pensioenbedrag. Dit verhogingspercentage wordt op het pensioen ingevolge dit besluit toegepast zolang de aanspraak daarop ononderbroken voortduurt.

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid wordt de toeslag, bedoeld in artikel 19, onder 10e, tot het pensioen gerekend.

Paragraaf 6. Andere voorzieningen in verband met arbeidsongeschiktheid of invaliditeit

Artikel 21. Voorzieningen en verstrekkingen

In aanvulling op de bij of krachtens de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, de Wet voorzieningen gehandicapten en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten gestelde regels, kan Onze Minister ten behoeve van de beroepsmilitair, de dienstplichtige, de reservist en de militair met een recht of uitzicht op pensioen krachtens dit besluit, die lijdt aan een ziekte of gebrek waarvoor in de zin van artikel 2, derde lid, verband met de uitoefening van de militaire dienst is aangenomen, nadere en zonodig afwijkende regels stellen op grond waarvan genoemde militairen dan wel gewezen militairen in aanmerking kunnen worden gebracht voor, naar het oordeel van Onze Minister, noodzakelijke voorzieningen tot behoud of herstel van de arbeidsgeschiktheid of die de arbeidsgeschiktheid bevorderen, voorzieningen ter verbetering van de levensomstandigheden en geneeskundige verstrekkingen. De door Onze Minister krachtens dit artikel te stellen regels mogen niet afwijken ten nadele van de belanghebbenden.

Paragraaf 7. Slotbepalingen

Artikel 22. Bijzondere gevallen

Onze Minister is bevoegd om in bijzondere gevallen, waarin de toepassing van dit besluit tot een naar zijn oordeel onredelijke uitkomst leidt, ten gunste van de belanghebbende een beslissing te nemen die met de strekking van dit besluit overeenkomt.

Artikel 23. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 24. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 6 februari 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Uitgegeven de negenentwintigste maart 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals