A
De artikelen 5, 6, 12, 15 en 95 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement respectievelijk de artikelen 5, 6, 12, 15 en 125 van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal, zoals deze artikelen luidden voor de inwerkingtreding van dit besluit, blijven van
toepassing op een aanstelling in tijdelijke dienst die op moment van inwerkingtreding
van onderhavig besluit niet is beëindigd.
B
1. Ambtenaren die zijn aangesteld in vaste dienst en die bij de inwerkingtreding van
artikel I, onderdeel B, van dit besluit nog niet in algemene dienst van het rijk zijn aangesteld, zijn met
ingang van de inwerkingtreding van dit besluit van rechtswege in algemene dienst van
het rijk aangesteld.
2. Ambtenaren die zijn aangesteld in tijdelijke dienst en die bij de inwerkingtreding
van artikel I, onderdeel B, van dit besluit zijn aangesteld in algemene dienst van het rijk blijven ook op en
na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, aangesteld in algemene dienst van het rijk.
C
1. Ambtenaren die op de dag voorafgaande aan de dag waarop de artikelen I, onderdeel H, en II, onderdeel E, van dit besluit in werking treden 55 jaar of ouder zijn en hun gemiddelde wekelijkse
werktijd niet met 36,8% hebben teruggebracht, kunnen er voor kiezen gebruik te maken
van de regeling zoals deze luidde voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
2. Voor ambtenaren die op de dag voorafgaande aan de dag waarop de artikelen I, onderdeel H, en II, onderdeel E, van dit besluit in werking treden hun gemiddelde wekelijkse werktijd met 36,8% hebben
teruggebracht, blijft artikel 21a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement van toepassing zoals dat luidde voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
D
Indien de ambtenaar met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind in familierechtelijke
betrekking komt te staan of met het oog op adoptie met ingang van hetzelfde tijdstip
de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen, en een of
meer van deze kinderen de leeftijd van acht jaren hebben bereikt dan wel zullen bereiken
op een tijdstip gelegen tussen 1 januari 2000 en de datum waarop twaalf maanden na
de inwerkingtreding van de wijziging van artikel 33g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement respectievelijk artikel 62a van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal zijn verstreken, bestaat in afwijking van artikel 33g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement respectievelijk artikel 62a van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal gedurende twaalf maanden na de inwerkingtreding van de wijziging van artikel 33g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement respectievelijk artikel 62a van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal aanspraak op verlof ten aanzien van die kinderen.
E
Artikel 33g, eerste lid, tweede volzin, tweede lid, tweede volzin, en zevende lid
van het Algemeen Rijksambtenarenreglement respectievelijk artikel 62a, eerste lid, tweede volzin, tweede lid, tweede volzin, en zevende lid
van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal is mede van toepassing op de ambtenaar die voor het tijdstip van het inwerkingtreding
van artikel I, onderdeel U en artikel II, onderdeel Q verlof heeft genoten mits aan de in artikel 33g, eerste tot en met derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement respectievelijk in artikel 62a, eerste tot en met derde lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal terzake van het recht op verlof gestelde voorwaarden wordt voldaan.
F
Artikel 49e van het Algemeen Rijksambtenarenreglement respectievelijk artikel 84e van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal, zoals deze luidden op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit besluit,
blijft van toepassing op reorganisaties waarvan over het voorgenomen besluit tot die
reorganisaties de centrales van overheidspersoneel reeds in kennis zijn gesteld.
G
1. De beleidsregels, vastgesteld op basis van artikel 71, zesde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement respectievelijk van artikel 106, vijfde lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal, zoals deze luidden voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden geacht
te zijn vastgesteld krachtens artikel 71, vierde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement respectievelijk artikel 106, vierde lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal.
2. Het Beoordelingsvoorschrift Burgerlijk Rijkspersoneel 1985 respectievelijk het
Beoordelingsvoorschrift der Staten-Generaal wordt geacht te zijn vastgesteld krachtens
artikel 71a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement respectievelijk artikel 107 van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal.
H
1. Voor zover artikel IV, onderdelen A, C en D aanleiding geven tot het wijzigen van de bedragen van toelagen, toegekend met toepassing
van artikel 19 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948, die ingevolge
artikel 13 van de Overgangsregeling Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren
1984 nog worden gehandhaafd, geschiedt dit door Onze Minister, hoofd van het desbetreffende
departement van algemeen bestuur, met inachtneming van de daarvoor door Onze Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te geven richtlijn.
2. Voor zover artikel IV, onderdelen A, C en D aanleiding geven tot het wijzigen van bijzondere regelingen getroffen met toepassing
van artikel 26 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, geschiedt dit bij gemeenschappelijke regeling van Onze Minister, hoofd van het desbetreffende
departement van algemeen bestuur, en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
I
1. De ambtenaar die op 1 december 2000 in dienst is op grond van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Ambtenarenreglement Staten-Generaal of het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken, heeft recht op een nominale eindejaarsuitkering, tenzij het feitelijk genot van
zijn bezoldiging is teruggebracht tot het bedrag van het op de ambtenaar te verhalen
gedeelte van de pensioenbijdrage.
2. Voor de ambtenaar met een volledige werktijd bedraagt de nominale eindejaarsuitkering
f 145,50.
3. Voor de ambtenaar met een onvolledige werktijd wordt het bedrag van de nominale
eindejaarsuitkering vastgesteld op een evenredig deel van f 145,50.
4. De nominale eindejaarsuitkering wordt gelijktijdig met het salaris over de maand
december 2000 uitbetaald.
J
De bij artikel IV, onderdelen A, C en D aangebrachte wijzigingen in de bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel dragen
een algemeen karakter.
K
1. Voor zover artikel V, onderdelen B, H en I aanleiding geven tot het wijzigen van de bedragen van toelagen, toegekend met toepassing
van artikel 19 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948, die ingevolge
artikel 13 van de Overgangsregeling Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren
1984 nog worden gehandhaafd, geschiedt dit door Onze Minister, hoofd van het desbetreffende
departement van algemeen bestuur, met inachtneming van de daarvoor door Onze Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te geven richtlijn.
2. Voor zover artikel V, onderdelen B, H en I aanleiding geven tot het wijzigen van bijzondere regelingen getroffen met toepassing
van artikel 26 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, geschiedt dit bij gemeenschappelijke regeling van Onze Minister, hoofd van het desbetreffende
departement van algemeen bestuur, en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
L
De bij artikel V, onderdelen B, H en I aangebrachte wijzigingen in de bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel dragen
een algemeen karakter.
M
In afwijking van artikel 20a, eerste lid, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 bedraagt de eindejaarsuitkering in 2000 1% van het salaris dat de ambtenaar geniet
in het jaar 2000.