Regeling plaatsing en overplaatsing jeugdigen

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2007 en zichtdatum 20-09-2024.
Geldend van 01-09-2001 t/m 16-07-2011

Regeling plaatsing en overplaatsing jeugdigen

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 8, eerste lid, artikel 15, derde lid, en artikel 16, zesde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

Gezien het advies van het College van advies voor de justitiële kinderbescherming van 1 februari 2001, nummer 5078699/01/TH/rb.

Besluit:

Paragraaf 2. Beveiligingsniveau

Artikel 2

  • 1 In een beperkt beveiligde inrichting of afdeling kunnen jeugdigen worden geplaatst:

    • a. aan wie een vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet is opgelegd,

    • b. die, gelet op de uitvoering van het verblijfs- of behandelplan of op de aanwijzingen van het openbaar ministerie en de autoriteiten die de maatregel hebben opgelegd, in aanmerking komen voor een beperkt beveiligde inrichting, en

    • c. een te verwaarlozen risico hebben dat zij zich onttrekken aan het toezicht van de inrichting.

  • 2 Voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting of afdeling komen niet in aanmerking jeugdigen:

    • a. ten aanzien van wie vaststaat dat zij, na de tenuitvoerlegging van één van de vrijheidsbenemende maatregelen, genoemd in artikel 10, eerste lid, van de wet, Nederland zullen dienen te verlaten, uitgezet of uitgeleverd zullen worden, of

    • b. die aansluitend op de tenuitvoerlegging van één van de vrijheidsbenemende maatregelen, genoemd in artikel 10, eerste lid, van de wet, een vrijheidsstraf of een andere vrijheidsbenemende maatregel zullen ondergaan.

Artikel 3

In een normaal beveiligde inrichting of afdeling worden jeugdigen, als bedoeld in artikel 9 van de wet, geplaatst alsmede jeugdigen die op grond van artikel 2 niet in aanmerking komen voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

Paragraaf 3. Inrichtingen en afdelingen voor bijzondere opvang dan wel behandeling

Artikel 4

  • 1 Jeugdigen kunnen worden geplaatst op een door de Minister van Justitie als zodanig aangewezen afdeling voor intensieve zorg of een als zodanig aangewezen afdeling voor intensieve behandeling.

  • 2 De selectiefunctionaris neemt bij de beslissing een jeugdige te plaatsen op een afdeling voor intensieve zorg of voor intensieve behandeling, het advies van een gedragsdeskundige zoveel mogelijk in acht.

Artikel 5

  • 1 Een jeugdige kan op een afdeling voor intensieve zorg worden geplaatst indien dit noodzakelijk is ten behoeve van het stabiliseren en het zo nodig stellen van een diagnose ten aanzien van de jeugdige. Deze plaatsing geschiedt alleen indien:

    • a. de jeugdige in een crisis verkeert,

    • b. de crisissituatie vermoedelijk gevolg is van een psychiatrische stoornis of een persoonlijkheidsstoornis, en

    • c. de jeugdige ten gevolge van het gestelde onder a en b tijdelijk niet in een inrichting kan verblijven met een regime als bedoeld in artikel 22 van de wet.

  • 2 De directeur bepaalt telkens na ten hoogste zes weken en met inachtneming van het advies van een gedragsdeskundige of de noodzaak tot voortzetting van het verblijf op de afdeling voor intensieve zorg nog bestaat.

Artikel 6

  • 1 Een jeugdige kan op een afdeling voor intensieve behandeling worden geplaatst indien dit noodzakelijk is ter stabilisatie en behandeling van de jeugdige. Deze plaatsing geschiedt alleen indien:

    • a. de jeugdige extra begeleiding behoeft,

    • b. de behoefte aan extra begeleiding het gevolg is van een psychiatrische stoornis of een persoonlijkheidsstoornis, en

    • c. de jeugdige ten gevolge van het gestelde onder a en b tijdelijk niet in een inrichting kan verblijven met een regime als bedoel in artikel 22 van de wet.

  • 2 De directeur bepaalt telkens na ten hoogste drie maanden en met inachtneming van het advies van een gedragsdeskundige of de noodzaak tot voortzetting van het verblijf op de afdeling voor intensieve behandeling nog bestaat.

Paragraaf 4. Plaatsing en overplaatsing van strafrechtelijke jeugdigen

Artikel 7

Indien de selectiefunctionaris afwijkt van de in artikel 16, vierde lid, van de wet genoemde aanwijzingen, stelt de selectiefunctionaris het openbaar ministerie dan wel de autoriteit die de straf of de maatregel heeft opgelegd hiervan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.

Artikel 8

  • 3 Op voordracht van de directeur dan wel op grond van een verzoek van de jeugdige als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet, kan de selectiefunctionaris een jeugdige overplaatsen naar een andere inrichting. De voordracht tot overplaatsing van de directeur bevat tenminste een rapportage over de uitvoering van het behandelplan van de betrokken jeugdige. De directeur kan in zijn voordracht aangeven voor welke inrichting de jeugdige naar zijn mening in aanmerking zou komen.

  • 5 De selectiefunctionaris neemt met inachtneming van artikel 6 en op grond van de voordracht dan wel het advies van de directeur en de stukken die bij de voordracht of het advies zijn gevoegd een beslissing over de overplaatsing.

Artikel 9

  • 1 In deze bepaling wordt onder jeugdige verstaan de jeugdige in voorlopige hechtenis, de jeugdige die tot een onherroepelijke vrijheidsstraf is veroordeeld, de jeugdige in gijzeling en de jeugdige in vreemdelingenbewaring.

  • 2 Op voordracht van de directeur, dan wel op grond van een verzoek van de jeugdige als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet, kan de selectiefunctionaris een jeugdige overplaatsen naar een andere opvanginrichting.

  • 4 De voordracht tot overplaatsing van de directeur bevat, indien beschikbaar, de rapportage over de uitvoering van het verblijfsplan, voor zover dit plan wettelijk is voorgeschreven, alsmede overige relevante informatie betreffende de jeugdige.

  • 6 De selectiefunctionaris neemt een beslissing tot overplaatsing met inachtneming van artikel 6 indien het een verzoek tot overplaatsing van de jeugdige betreft neemt de selectiefunctionaris zijn besluit tevens met inachtneming van de voordracht dan wel het advies van de directeur en de stukken die bij die voordracht of dat advies zijn gevoegd.

Paragraaf 5. Plaatsing en overplaatsing van civielrechtelijke jeugdigen

Artikel 10

  • 1 Onder toezicht gestelde en onder voogdij gestelde jeugdigen ten aanzien van wie met toepassing van artikel 261, derde lid, onderscheidenlijk artikel 305, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat zij in een gesloten inrichting worden geplaatst, worden met inachtneming van de aanwijzingen van de gezinsvoogdij-instelling dan wel de voogdij-instelling in een normaal beveiligde opvanginrichting of behandelinrichting geplaatst. Plaatsing van deze jeugdigen, geschiedt op grond van het verzoek tot plaatsing van de gezinsvoogdij-instelling dan wel de voogdij-instelling, indien de machtiging gesloten plaatsing, als bedoeld in artikel 261, derde lid, onderscheidenlijk artikel 305, derde lid, van Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek door de kinderrechter is gegeven. Het verzoek bevat tenminste de machtiging gesloten plaatsing van de kinderrechter en de daaraan ten grondslag liggende rapportage.

  • 2 Onder toezicht gestelde jeugdigen ten aanzien van wie met machtiging van de kinderrechter ingevolge artikel 261, eerste lid, van Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat zij uit huis en tevens in een inrichting dienen te worden geplaatst, worden met inachtneming van de aanwijzingen van de gezinsvoogdij-instelling dan wel de voogdij-instelling in een beperkt beveiligde inrichting geplaatst. Plaatsing van deze jeugdigen geschiedt op grond van het verzoek tot plaatsing van de gezinsvoogdij-instelling dan wel de voogdij-instelling, indien de machtiging uithuisplaatsing, als bedoeld in artikel 261, eerste lid, van Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek, door de kinderrechter is gegeven. Het verzoek bevat tenminste de machtiging uithuisplaatsing van de kinderrechter en de daaraan ten grondslag liggende rapportage.

  • 3 De selectiefunctionaris beslist op grond van de machtiging gesloten plaatsing of de machtiging uithuisplaatsing, alsmede het daaraan ten grondslag liggende gemotiveerde verzoek tot plaatsing in een inrichting en met inachtneming van het gestelde in het eerste lid in welke behandelinginrichting de jeugdige geplaatst wordt.

  • 4 Op voordracht van de directeur dan wel op grond van een verzoek van de jeugdige als bedoeld In artikel 19, eerste lid, van de wet, kan de selectiefunctionaris een jeugdige overplaatsen naar een andere normaal beveiligde of beperkt beveiligde behandelinrichting.

  • 5 De directeur doet een dergelijke voordracht niet dan na overleg met de gezinsvoogdij-instelling dan wel de voogdij-instelling. De voordracht tot overplaatsing van de directeur bevat tenminste de rapportage over de uitvoering van het behandelplan van de betrokken jeugdige. De directeur kan in de voordracht aangeven voor welke inrichting de jeugdige naar zijn mening in aanmerking zou komen.

  • 6 Indien de jeugdige een verzoek heeft ingediend als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet verzoekt de selectiefunctionaris de directeur van de inrichting om advies.

  • 7 De selectiefunctionaris neemt met inachtneming van de aanwijzingen van de gezinsvoogdij-instelling dan wel de voogdij-instelling en op grond van de voordracht dan wel het advies van de directeur en de stukken die bij die overdracht of dat advies zijn gevoegd een beslissing over de overplaatsing.

Paragraaf 6. Opname in een ziekenhuis, dan wel een andere instelling

Artikel 11

  • 1 Indien overbrenging naar een psychiatrisch ziekenhuis, bedoeld in artikel 16, vijfde lid, van de wet, geïndiceerd is, dient de directeur van de inrichting waar de jeugdige verblijft, na overleg met een psychiater, een daartoe strekkend advies in bij de selectiefunctionaris.

  • 2 Het advies van de directeur gaat vergezeld van:

    • a. een schriftelijk advies van het psycho-medisch overleg dan wel een schriftelijk advies van een gedragsdeskundige betreffende de psychiatrische dan wel psychische problematiek van de jeugdige en de wenselijkheid van opname,

    • b. een recent verblijfs- of behandelplan,

    • c. een inschatting van het risico van onttrekking aan het toezicht door de jeugdige bij een eventuele opname,

    • d. een instemming van het openbaar ministerie indien het een voorlopige gehechte jeugdige betreft,

    • e. voor zover mogelijk, een onderbouwd advies van de gezinsvoogdij-instelling dan wel van de voogdij-instelling indien het een jeugdige die met toepassing van artikel 261 onderscheidenlijk artikel 305, derde lid, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek in een inrichting is geplaatst.

  • 3 De selectiefunctionaris beslist op grond van de beschikbare informatie, genoemd in het tweede lid, over de overbrenging naar een psychiatrisch ziekenhuis.

  • 4 De jeugdige blijft gedurende het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis administratief ingeschreven in de inrichting van herkomst.

  • 5 De inrichting waar de jeugdige administratief is ingeschreven, volgt gedurende het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis het behandelingsverloop en treedt als aanspreekpunt op bij bijzonderheden en incidenten.

  • 6 De jeugdige kan in het kader van de behandeling, met instemming van de selectiefunctionaris, een dagbehandeling volgen. De directeur van de inrichting waar de jeugdige administratief is ingeschreven, pleegt hieromtrent overleg met de selectiefunctionaris. Het tweede lid, onder d en e, is van overeenkomstige toepassing. Voorwaarde voor plaatsing is dat voorzien is in de noodzakelijke kosten van bestaan.

Artikel 12

  • 2 Indien de overbrenging een voorlopig gehechte jeugdige betreft, dan wel bij het vonnis een executie-indicator is gegeven, vraagt de directeur toestemming aan het openbaar ministerie. Indien de overbrenging een jeugdige betreft die met toepassing van artikel 261 of artikel 305, derde lid, Boek 1, van het Burgerlijk in een inrichting is geplaatst, overlegt de directeur met de gezinsvoogdij-instelling dan wel de voogdij-instelling.

  • 3 Indien het verblijf in een ziekenhuis dan wel een andere instelling zonder toezicht, gelet op het risico van onttrekking aan het toezicht door de jeugdige, onverantwoord is, treft de directeur maatregelen welke noodzakelijk zijn voor de bewaking van de jeugdige. De directeur maakt hierover in een zo vroeg mogelijk stadium afspraken over met de directie van het ziekenhuis.

  • 4 De inrichting van herkomst volgt gedurende het verblijf in het ziekenhuis dan wel een andere instelling het behandelingsverloop en treedt als aanspreekpunt op bij eventuele bijzonderheden en incidenten.

  • 5 Indien spoedeisende medische zorg geboden is, kan afgeweken worden van de in dit artikel gestelde procedure. De directeur vraagt in dat geval achteraf toestemming aan het openbaar ministerie of overlegt met de gezinsvoogdij-instelling dan wel de voogdij-instelling.

  • 6 De directeur meldt de plaatsing in het ziekenhuis dan wel in een andere instelling en de beëindiging van die plaatsing aan de selectiefunctionaris. De beëindiging van de plaatsing wordt tevens gemeld aan de gezinsvoogdij-instelling dan wel de voogdij-instelling.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Justitie,

A.H. Korthals