Art. I-P8
-
1. Het salaris van de betrokkene die reeds eerder in een schooljaar gedurende ten minste
60 werkdagen in een onderwijsfunctie werkzaam en bezoldigd is geweest en die wordt
benoemd in hetzij een functie met een lager maximumsalaris hetzij een functie met
een zelfde maximumsalaris met een zelfde of ongunstiger carrièrepatroon dan die behoorde
respectievelijk behoorden bij die vorige onderwijsfunctie, wordt in het carrièrepatroon
van de nieuwe functie vastgesteld op hetzelfde salarisbedrag volgens welk hij in die
vorige functie werd bezoldigd in dat schooljaar.
-
2. Indien de in het eerste lid bedoelde betrokkene in enig aan zijn benoeming voorafgaand
schooljaar reeds tenminste 60 werkdagen in zijn vorige onderwijsfunctie werkzaam en
bezoldigd is geweest, wordt, voor zover de bij die vorige functie behorende salarisschaal
dit mogelijk maakt, het salaris vastgesteld op een salarisbedrag dat één periodieke
verhoging hoger is dan het salaris dat hij in die vorige functie genoot in dat voorafgaande
schooljaar.
-
3. Het salaris van de betrokkene die reeds eerder in schooljaar gedurende ten minste
60 werkdagen in een onderwijsfunctie werkzaam en bezoldigd is geweest en die wordt
benoemd in een functie met een hoger maximumsalaris of een zelfde maximumsalaris maar
met een gunstiger carrièrepatroon wordt in het daarbij behorende carrièrepatroon vastgesteld
op het salarisbedrag dat onmiddellijk gelegen is boven het salarisbedrag volgens welk
hij in die vorige functie werd bezoldigd in dat schooljaar.
-
4. Indien de in het derde lid bedoelde betrokkene in enig aan zijn benoeming voorafgaand
schooljaar reeds tenminste 60 werkdagen in zijn vorige onderwijsfunctie werkzaam en
bezoldigd is geweest, wordt, voor zover het bij die vorige functie behorende carrièrepatroon
dit mogelijk maakt, het salaris vastgesteld op het salarisbedrag dat onmiddellijk
gelegen is boven het salarisbedrag dat volgens het bij die vorige functie behorende
carrièrepatroon één periodieke verhoging hoger is dan het salaris dat hij in die vorige
functie genoot in dat voorafgaande schooljaar.
-
5. ongewijzigd
-
6. Ongewijzigd met dien verstande dat onder b voor: de hoogst mogelijke maximumschaal,
dezelfde maximumschaal en die gelijke maximumschaal, gelezen moet worden: het hoogst
mogelijke maximumsalaris, hetzelfde maximumsalaris en dat gelijke maximumsalaris.
-
7. Ongewijzigd met dien verstande dat onder a voor: dezelfde maximumschaal en maximumschalen
en de hoogste maximumschaal, gelezen moet worden: hetzelfde maximumsalaris en maximumsalarissen
en het hoogste maximumsalaris.
-
8. Vaststelling van het salaris bij een benoeming als bedoeld in het eerste tot en met
het zevende lid mag er niet toe leiden dat het vastgestelde salarisbedrag hoger is
dan het maximumsalaris van de desbetreffende functie noch lager dan het laagste bedrag
van de salarisschaal. Als het salaris dat de betrokkene in zijn vorige functie genoot
hoger is dan het maximumsalaris in de bij zijn functie behorende salarisschaal wordt
zijn salaris vastgesteld op dat maximumsalaris.
Als het salarisbedrag dat de betrokkene in zijn vorige functie genoot niet voorkomt
in de salarisschaal dat behoort bij de functie waarin hij wordt benoemd, wordt het
salaris vastgesteld op het naasthogere salarisbedrag in dat carrièrepatroon.
Toelichting
Algemeen
In het geval een betrokkene voor 1 maart 2001 voor het laatst ten minste 60 dagen
werkzaam is geweest in een leraarsfunctie vindt de inpassing plaats nadat het laatstgenoten
salaris is vastgesteld via de conversietabellen (zie artikel V-P17 van het Rpbo en de daarbij behorende bijlage I-H) eventueel met in achtneming van het zesde lid van dit artikel.
Eerste lid
De inpassing volgens het 1e lid wordt toegepast als een betrokkene in één en hetzelfde
schooljaar voor meer dan 60 werkdagen (zie vijfde lid) werkzaam is geweest in een
functie met een zelfde maximumsalaris met een zelfde of ongunstiger carrièrepatroon
dan wel een functie met een lager maximumsalaris en in dat zelfde schooljaar opnieuw
wordt benoemd in een functie met een zelfde maximumsalaris met een zelfde of ongunstiger
carrièrepatroon dan wel een functie met een lager maximumsalaris. De inpassing vindt
dan plaats op hetzelfde salarisbedrag als dat hij in de voorafgaande functie in dat
zelfde schooljaar reeds aan salaris heeft genoten. Als dat salarisbedrag van de voorafgaande
functie niet terug te vinden is in het carrièrepatroon van de nieuwe functie dan vindt
de inpassing plaats op de naasthogere salarisbedrag van dat carrièrepatroon (zie achtste
lid, laatste zin).
In de situatie dat betrokkene in het betreffende schooljaar nog geen 60 dagen werkzaam
is geweest vindt de inpassing plaats vanuit het schooljaar waarin betrokkene voor
het laatst 60 dagen werkzaam is geweest (zie tweede lid).
Tweede lid
De inpassing volgens het 2e lid wordt toegepast als een betrokkene in het schooljaar
waarin hij wordt benoemd niet dan wel nog geen 60 dagen werkzaam is geweest. Voor
de inpassing wordt dan gekeken naar het schooljaar waarin hij voor het laatst 60 dagen
werkzaam is geweest. Daarnaast wordt vastgesteld welk carrièrepatroon in het betreffende
schooljaar van toepassing was en naar welk salarisnummer het salaris werd vastgesteld
in dat carrièrepatroon. Volgens dat carrièrepatroon krijgt betrokkene een periodieke
verhoging. Als betrokkene wordt benoemd in dezelfde functie met hetzelfde carrièrepatroon
dan is het nieuw vastgestelde salarisnummer de positie waarnaar het salaris wordt
vastgesteld. Is betrokkene werkzaam geweest in een betrekking met een zelfde maximumsalaris
dan wel in een functie met een lager maximumsalaris en na de toepassing van de periodiekverhoging
het dan vastgestelde salarisbedrag niet voorkomt in het carrièrepatroon van de nieuwe
functie dan vindt de inpassing plaats op de naasthogere salarisbedrag van dat carrièrepatroon.
Dit is geregeld in de laatste zin van het 8e lid van dit artikel.
Indien er sprake is van meerdere functies dient rekening gehouden te worden met het
gestelde in het 6e lid van dit artikel.
Derde lid
De inpassing volgens het 3e lid wordt toegepast als een betrokkene in één en hetzelfde
schooljaar tenminste 60 werkdagen werkzaam is geweest in een functie met een lager
maximumsalaris en in datzelfde schooljaar wordt benoemd in een functie met een hoger
of zelfde maximumsalaris maar gunstiger carrièrepatroon. Van een hoger maximumsalaris
is ook sprake als het een functie betreft waarvoor de grotescholenuitloop geldt. De
inpassing in het nieuwe carrièrepatroon vindt plaats op het naasthogere salarisbedrag
dan dat hij in die voorafgaande functie in datzelfde schooljaar aan salaris heeft
genoten. Met de naasthogere inpassing is invulling gegeven aan de zogenaamde bevorderingperiodiek.
Vierde lid
De inpassing volgens het 4e lid wordt toegepast als een betrokkene in het schooljaar
waarin hij wordt benoemd niet dan wel nog geen 60 dagen werkzaam is geweest, maar
in tegenstelling van het 2e lid benoemd wordt in een functie met een hogere maximumsalaris
of met hetzelfde maximumsalaris maar gunstiger carrièrepatroon, met andere woorden:
betrokkene wordt bevorderd. Voor de inpassing wordt dan gekeken naar het schooljaar
waarin hij voor het laatst 60 dagen werkzaam is geweest. Daarnaast wordt vastgesteld
welk carrièrepatroon in het betreffende schooljaar van toepassing was en naar welksalarisnummer
het salaris werd vastgesteld in dat carrièrepatroon. Volgens dat carrièrepatroon krijgt
betrokkene, voor zover dat mogelijk is, een periodieke verhoging. ”Met voor zover
dat mogelijk is”, wordt bedoeld: betrokkene krijgt geen periodiek als hij bezoldigd
wordt volgens maximumsalaris dan wel volgens het salarisnummer dat wordt aangegeven
in artikel I-R103 en niet voldaan heeft aan de promotiecriteria. Vervolgens wordt
betrokkene ingepast op het naasthogere salarisbedrag in het carrièrepatroon dat voor
hem in die nieuwe functie is gaan gelden. Met de naasthogere inpassing is invulling
gegeven aan de zogenaamde bevorderingperiodiek.
Achtste lid
De eerste volzin gecombineerd met de tweede volzin geeft aan dat een betrokkene nooit
hoger kan worden ingeschaald dan volgens het maximumsalaris van de functie waarin
hij wordt benoemd en niet lager dan het laagste bedrag van de salarisschaal.
In de derde volzin wordt aangegeven dat als men een inpassingbedrag heeft vastgesteld
dat niet voorkomt in het nieuwe carrièrepatroon dat voor betrokkene gaat gelden, de
inpassing plaats vindt op het naasthogere salarisbedrag. Deze situaties kunnen zich
voordoen bij de toepassing van het 1e, 2e en 6e lid.