Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in een aantal uitspraken,
die betrekking hebben op de ontslagbescherming van werkneemsters tijdens en na de
zwangerschap, aangegeven dat noch de perioden van arbeidsongeschiktheid tijdens de
zwangerschapsperiode en verband houdende met de zwangerschap, noch de periode van
het zwangerschaps- en bevallingsverlof zelf, mogenworden meegeteld bij de vaststelling
van de ontslagtermijnen.
Naar aanleiding van deze uitspraken wordt het BZA aangepast in die zin dat de in het BZA opgenomen ontslagtermijn van twee jaar (artikel 20, tweede lid, onderdeel a) ingeval van ontslag op grond van ziekte en arbeidsongeschiktheid wordt opgeschort
als sprake is van zwangerschaps- of bevallingsverlof of van arbeidsongeschiktheid
tijdens de zwangerschapsperiode verband houdende met de zwangerschap.
Uiteraard betekent dit dat ook als die periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof
samenvalt met een periode van ziekte die niet wordt veroorzaakt door de zwangerschap
of de bevalling, de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof niet mag worden
meegeteld bij de vaststelling van de ontslagtermijn.
Perioden van arbeidsongeschiktheid die wel verband houden met de zwangerschap, maar
die zich na het bevallingsverlof manifesteren, mogen daarentegen wel voor de vaststelling
van deze ontslagtermijnen worden meegerekend.
Ter bepaling van de periode van twee jaar worden perioden van ongeschiktheid samengeteld:
-
a. indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen;
-
b. indien zij worden onderbroken door afwezigheid wegens zwangerschaps- of bevallingsverlof
of wegens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het
begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof,
-
c. indien een onder b bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een
periode van arbeidsgeschiktheid, die in totaal minder dan vier weken bedraagt.