Wet Raad voor de rechtspraak

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2008 en zichtdatum 01-07-2008.
Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Wet van 6 december 2001 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de instelling van de Raad voor de rechtspraak (Wet Raad voor de rechtspraak)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten te wijzigen in verband met de instelling van de Raad voor de rechtspraak;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel VI

  • 1 Degenen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet zijn aangewezen als kwartiermaker voor de Raad voor de rechtspraak worden van rechtswege benoemd als lid van de Raad voor de rechtspraak. Degene in wiens besluit tot aanwijzing als kwartiermaker is bepaald dat hij beoogd voorzitter van de Raad voor de rechtspraak is, wordt tevens van rechtswege benoemd als voorzitter van de Raad voor de rechtspraak.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ten aanzien van de kwartiermakers die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet een functie vervullen die in artikel 84, uitgezonderd het zevende lid, onderdeel g, van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt aangemerkt als onverenigbaar met het lidmaatschap van de Raad voor de rechtspraak. Het eerste en tweede lid zijn tevens niet van toepassing ten aanzien van de kwartiermakers waarvoor in het besluit tot aanwijzing als kwartiermaker is bepaald dat zij beoogd niet-rechterlijk lid van de Raad voor de rechtspraak zijn en die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, met rechtspraak belast lid van de Centrale Raad van Beroep of met rechtspraak belast lid van het College van Beroep voor het bedrijfsleven zijn.

Artikel VIII

Bij het voor de eerste maal vaststellen van de in artikel 97 van de Wet op de rechterlijke organisatie bedoelde algemene maatregel van bestuur stelt Onze Minister, alvorens een voordracht daarvoor te doen, degenen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet zijn aangewezen als kwartiermaker voor de Raad voor de rechtspraak in de gelegenheid schriftelijk hun zienswijze kenbaar te maken en wordt in de nota van toelichting bij de algemene maatregel van bestuur aangegeven in hoeverre en op welke gronden van deze zienswijze is afgeweken.

Artikel VIIIa

  • 1 De door de gerechten voor de inwerkingtreding van deze wet voor het jaar 2002 opgestelde en door Onze Minister goedgekeurde jaarplannen gelden voor de toepassing van deze wet als jaarplannen als bedoeld in artikel 31.

  • 2 Het door degenen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet als kwartiermaker voor de Raad voor de rechtspraak zijn aangewezen voor het jaar 2002 opgestelde en door Onze Minister goedgekeurde jaarplan geldt voor de toepassing van deze wet als jaarplan als bedoeld in artikel 102.

Artikel VIIIb

Ten aanzien van het begrotingsvoorstel van de Raad, bedoeld in artikel 98, eerste lid, voor het jaar 2003 geldt dat:

  • a. het in artikel 98, tweede lid, bedoelde overleg met de gerechten tevens kan worden gevoerd met degenen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet als kwartiermaker voor de Raad voor de rechtspraak zijn aangewezen;

  • b. dit wordt vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in de aan de Tweede Kamer bij brief van de Minister van Justitie van 18 mei 2001 aangeboden Notitie hoofdlijnen amvb bekostiging (Kamerstukken II 2000/01, 27 182, nr. 41), zonodig in afwijking van de regels bedoeld in artikel 97, eerste lid.

Artikel VIIIc

  • 1 In afwijking van artikel 100 kent Onze Minister voor het jaar 2002 een budget toe aan de Raad dat gelijk is aan het in hoofdstuk VI van de rijksbegroting ten behoeve van de Raad opgenomen bedrag.

  • 2 In afwijking van artikel 98, eerste lid, en artikel 99, eerste tot en met derde lid, kan Onze Minister, op voorstel van de Raad, aan de toekenning van het budget aan de Raad voor het jaar 2002 voorschriften verbinden.

Artikel VIIId

In afwijking van artikel 29 kent de Raad aan de gerechten voor het jaar 2002 een budget toe met inachtneming van het bepaalde in de aan de Tweede Kamer bij brief van de Minister van Justitie van 18 mei 2001 aangeboden Notitie hoofdlijnen amvb bekostiging (Kamerstukken II 2000/01, 27 182, nr. 41).

Artikel VIIIe

  • 1 In afwijking van artikel 35 sluiten de Raad en de gerechten een convenant waarin de verantwoording over het jaar 2001 wordt geregeld.

  • 2 In afwijking van artikel 104 sluiten Onze Minister en de Raad een convenant waarin de verantwoording over het jaar 2001 wordt geregeld.

Artikel IX

Onze Minister van Justitie zendt binnen vijf jaren na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel X

Voor de plaatsing van deze wet in het Staatsblad stelt Onze Minister van Justitie de nummering van de artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken van de Wet op de rechterlijke organisatie opnieuw vast, en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen van de artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken van die wet met de nieuwe nummering in overeenstemming.

Artikel XI

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 6 december 2001

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Staatssecretaris van Justitie,

N. A. Kalsbeek

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Uitgegeven de achttiende december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals