Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2012.
Geldend van 11-02-2011 t/m 31-12-2012

Besluit van 10 december 2001, houdende nadere regels met betrekking tot de rechtspositie van de leden van de gerechtsbesturen en de leden van de Raad voor de rechtspraak (Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 19 november 2001, Directie Wetgeving, nr. 5134463/01/6;

Gelet op de artikelen 16, eerste en zesde lid, 25, derde lid, en 86, eerste, zesde, zevende en achtste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, 3 van de Beroepswet en 4 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 28 november 2001, nr. W03.01.0619/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 6 december 2001, nr. 5137764/01/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 2 Het bruto maandsalaris behorende bij de functies van voorzitter van het bestuur van een gerechtshof, voorzitter van het bestuur van de Centrale Raad van Beroep en voorzitter van het bestuur van het College van Beroep voor het bedrijfsleven is gelijk aan dat behorende bij de ambten die in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 3 zijn ingedeeld, vermeerderd met een bedrag van € 181,51.

  • 4 Het bruto maandsalaris behorende bij de functie van voorzitter van het bestuur van de rechtbank Arnhem, Breda, ’s-Hertogenbosch, Haarlem, Utrecht of Zwolle-Lelystad onderscheidenlijk voorzitter van het bestuur van een andere rechtbank is gelijk aan dat behorende bij de ambten die in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 4 onderscheidenlijk 5 zijn ingedeeld, vermeerderd met een bedrag van € 181,51.

  • 5 Het bruto maandsalaris behorende bij de functies van sectorvoorzitter van een gerechtshof, lid van het bestuur, anders dan voorzitter of niet-rechterlijk lid, van de Centrale Raad van Beroep, en lid van het bestuur, anders dan voorzitter of niet-rechterlijk lid, van het College van Beroep voor het bedrijfsleven is gelijk aan het maximum bruto maandsalaris behorende bij het ambt dat in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 6 is ingedeeld.

  • 6 Het bruto maandsalaris behorende bij de functie van sectorvoorzitter van een rechtbank waarbij de door het gerechtsbestuur vastgestelde formatie voor de sector structureel minimaal honderd voltijds medewerkers bedraagt, is gelijk aan het maximum bruto maandsalaris behorende bij de ambten die in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 6 zijn ingedeeld.

  • 8 Voor de directeuren bedrijfsvoering bij de gerechtshoven te Amsterdam en 's-Gravenhage, de directeuren bedrijfsvoering bij de rechtbanken te Amsterdam, Arnhem, Breda, ’s-Gravenhage, Haarlem, ’s-Hertogenbosch, Maastricht, Rotterdam, Utrecht en Zwolle, en de directeur bedrijfsvoering bij de Centrale Raad van Beroep geldt salarisschaal 16 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 10 Voor de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die of het lid met rechtspraak belast dat is aangesteld voor een minder dan volledige arbeidsduur, wordt het salaris behorende bij een in het eerste tot en met zevende lid bedoelde functie vermenigvuldigd met de voor hem als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast of lid met rechtspraak belast geldende arbeidsduurfactor.

Artikel 2

Voor de toepasselijkheid van het bij en krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalde, uitgezonderd de artikelen 7, 13 tot en met 15 en 17, eerste en zesde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en de artikelen 5, 6 en 8e van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, wordt ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die tevens is benoemd als lid van een gerechtsbestuur of van de Raad voor de rechtspraak, onder «salaris» en «bezoldiging» mede verstaan de toelage die wordt genoten in verband met het verrichten van de werkzaamheden als lid van het gerechtsbestuur of van de Raad voor de rechtspraak, met dien verstande dat in artikel 1, tweede lid, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren in plaats van «op grond van artikel 6, 8d of 8e» wordt gelezen: op grond van artikel 8d.

Artikel 3

  • 1 Voor de toepasselijkheid van hoofdstuk 3 en de artikelen 6e, tweede lid, 33c en 33h van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die tevens is benoemd als lid van een gerechtsbestuur onderscheidenlijk lid van de Raad voor de rechtspraak, onder «rechterlijk ambtenaar» verstaan: rechterlijk ambtenaar, tevens lid van een gerechtsbestuur onderscheidenlijk lid van de Raad voor de rechtspraak.

  • 2 Voor de toepasselijkheid van artikel 6 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die tevens is benoemd als lid van een gerechtsbestuur, onder «rechterlijk ambtenaar» tevens verstaan: rechterlijk ambtenaar, tevens lid van een gerechtsbestuur, en wordt onder «salaris» mede verstaan: de toelage die wordt genoten in verband met het verrichten van de werkzaamheden als lid van het gerechtsbestuur.

  • 3 Voor de toepasselijkheid van hoofdstuk 3 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt ten aanzien van de gewezen rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die op de dag voorafgaand aan zijn ontslag als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast tevens als lid van een gerechtsbestuur onderscheidenlijk lid van de Raad voor de rechtspraak was benoemd, onder «gewezen rechterlijk ambtenaar» verstaan: gewezen rechterlijk ambtenaar, tevens lid van een gerechtsbestuur onderscheidenlijk lid van de Raad voor de rechtspraak.

Artikel 4

  • 1 Ten aanzien van de niet-rechterlijke leden van de Raad voor de rechtspraak worden de bevoegdheden in de op de Ambtenarenwet berustende bepalingen, met uitzondering van de aan Ons, Onze Minister-President, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Financiën toegekende bevoegdheden, alsmede met uitzondering van de bevoegdheden tot aanstelling, disciplinaire bestraffing, schorsing en ontslag, uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak uitgezonderd het betrokken niet-rechterlijk lid.

  • 2 Ten aanzien van de directeuren bedrijfsvoering bij de gerechten worden de bevoegdheden in de op de Ambtenarenwet berustende bepalingen, met uitzondering van de aan Ons, Onze Minister-President, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Financiën toegekende bevoegdheden, alsmede met uitzondering van de bevoegdheden tot aanstelling, disciplinaire bestraffing, schorsing en ontslag, uitgeoefend door het bestuur van het gerecht, uitgezonderd de directeur bedrijfsvoering, met dien verstande dat de bevoegdheid in artikel 69, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement wordt uitgeoefend met inachtneming van het derde lid.

  • 3 Het bestuur van een gerecht, uitgezonderd de directeur bedrijfsvoering, stelt de Raad voor de rechtspraak in de gelegenheid om advies uit te brengen inzake een ten aanzien van de directeur bedrijfsvoering voorgenomen besluit tot schadeloosstelling, kostenvergoeding of verlening van een geldelijke tegemoetkoming als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, in het geval de schadeloosstelling, kostenvergoeding of geldelijke tegemoetkoming op jaarbasis meer dan € 5000 bedraagt. Indien de Raad voor de rechtspraak advies heeft uitgebracht, zendt het bestuur van het gerecht, uitgezonderd de directeur bedrijfsvoering, een afschrift van het vervolgens genomen besluit aan de Raad voor de rechtspraak.

  • 4 In afwijking van het tweede lid worden de in de op de Ambtenarenwet berustende bepalingen aan Onze Minister toegekende bevoegdheden tot het stellen van regels, de daarin aan Onze Minister toegekende bevoegdheden tot het verlenen van mandaat van een bevoegdheid tot het stellen van regels met een sterk technisch karakter, de daarin aan Onze Minister toegekende bevoegdheden tot het doen van een voordracht voor een regeling, alsmede de in de artikelen 113 tot en met 117 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement aan Onze Minister toegekende bevoegdheden, ten aanzien van de directeuren bedrijfsvoering uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak.

Artikel 5

Ten aanzien van de rechterlijke leden van de Raad voor de rechtspraak worden de in het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren aan het gerechtsbestuur toegekende bevoegdheden, met uitzondering van die in de artikelen 2i, 3, 3b, 6, 6a, 6b, 6f, 7, 8b, 8d, 8e, 33i, 37b en 38 alsmede hoofdstuk 4A van dat besluit, uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak uitgezonderd het betrokken rechterlijk lid.

Artikel 6

De directeur bedrijfsvoering die of het niet-rechterlijk lid van de Raad voor de rechtspraak dat niet op basis van het Algemeen Rijksambtenarenreglement in vaste dienst is aangesteld en ten gevolge van een ontslag, anders dan op grond van artikel 81, eerste lid, onder l, 94a, eerste lid, of 97, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, onderscheidenlijk ten gevolge van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte werkloos is geworden in de zin van de Werkloosheidswet, wordt aangemerkt als betrokkene in de zin van artikel 1, onderdeel b, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk.

Artikel 7

  • 1 Het bestuur van een gerecht onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak besteedt een keer per jaar aandacht aan het functioneren van het gerechtsbestuur onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak alsmede aan het functioneren van de afzonderlijke leden daarvan.

Artikel 8

  • 1 Aan de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast onderscheidenlijk de gerechtsambtenaar die belast is met de vervanging van de voorzitter van het gerechtsbestuur of een ander rechterlijk lid van het gerechtsbestuur onderscheidenlijk van een directeur bedrijfsvoering, wordt, wanneer de vervanging ten minste dertig dagen heeft geduurd, voor de duur van de vervanging door het bestuur van het betrokken gerecht een toelage toegekend.

  • 2 Voor de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, bedoeld in het eerste lid, is het bedrag van de toelage gelijk aan het verschil tussen het salaris dat hij geniet en het salaris dat hij, met inbegrip van de toelage, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, zou genieten indien hij met ingang van de dag waarop de vervanging is ingegaan tevens als voorzitter of ander rechterlijk lid van het gerechtsbestuur zou zijn benoemd. Voor de gerechtsambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is het bedrag van de toelage gelijk aan het verschil tussen het salaris dat hij geniet en het salaris dat hij zou genieten indien hij met ingang van de dag waarop de vervanging is ingegaan als directeur bedrijfsvoering zou zijn benoemd.

Artikel 9

  • 1 Aan de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die of het lid met rechtspraak belast dat tevens is benoemd als lid van de Raad voor de rechtspraak, voorzitter van het bestuur van een gerecht, sectorvoorzitter bij een gerechtshof, lid van het bestuur, anders dan voorzitter of niet-rechterlijk lid, van de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven, onderscheidenlijk sectorvoorzitter bij een rechtbank wordt, in plaats van de onkostenvergoeding overeenkomstig artikel 7 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, een onkostenvergoeding toegekend van € 4023,79, € 2319,67, € 1545,67, € 1545,67 onderscheidenlijk € 1418,54 per jaar.

  • 3 Toekenning van een onkostenvergoeding of een representatiekostenvergoeding als bedoeld in het eerste of tweede lid geschiedt door het gerechtsbestuur uitgezonderd het betrokken lid onderscheidenlijk, indien het een lid van de Raad voor de rechtspraak betreft, door de Raad voor de rechtspraak uitgezonderd het betrokken lid.

Artikel 9a

De persoon, bedoeld in artikel 9, eerste of tweede lid, heeft, wanneer hij voor meer dan 50% van een volledige arbeidsduur ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, in afwijking van artikel 9, eerste en tweede lid, na ommekomst van het kalenderjaar waarin de ongeschiktheid is aangevangen en het kalenderjaar daaropvolgend, aanspraak op een onkostenvergoeding onderscheidenlijk representatiekostenvergoeding die een met zijn arbeidsduur overeenkomend deel bedraagt van de vergoeding die hij zou hebben ontvangen indien hij in het geheel niet ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte zou zijn.

Artikel 9aa

  • 1 De persoon, bedoeld in artikel 9, eerste of tweede lid, heeft, wanneer aan hem voor de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld buitengewoon verlof, al dan niet met behoud van bezoldiging, is verleend voor de periode van ten minste een maand, in afwijking van artikel 9, eerste en tweede lid, gedurende de periode van het buitengewoon verlof geen aanspraak op een onkostenvergoeding onderscheidenlijk representatiekostenvergoeding.

  • 2 De persoon, bedoeld in artikel 9, eerste of tweede lid, heeft, wanneer aan hem voor 50% of meer van de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld buitengewoon verlof, al dan niet met behoud van bezoldiging, is verleend voor de periode van ten minste een maand, in afwijking van artikel 9, eerste en tweede lid, gedurende de periode van het buitengewoon verlof, aanspraak op de onkostenvergoeding onderscheidenlijk representatiekostenvergoeding naar rato van het aantal uren dat hij geen buitengewoon verlof geniet.

Artikel 9b

Bij regeling van Onze Minister kunnen de in dit besluit genoemde vergoedingen worden aangepast door middel van toepassing van het geldende prijsindexcijfer, waarbij de bedragen worden afgerond naar de eerstvolgende euro.

Artikel 9c

  • 1 Te rekenen vanaf de datum waarop de benoeming van de directeur bedrijfsvoering, die op basis van het Algemeen Rijksambtenarenreglement in vaste dienst is aangesteld, op grond van het verstrijken van de benoemingsduur van zes jaar en het achterwege blijven van een herbenoeming, is geëindigd, worden door het bestuur van het gerecht waarbij hij benoemd was als directeur bedrijfsvoering, gedurende een periode van achttien maanden inspanningen verricht om te komen tot plaatsing van hem in een andere passende functie.

  • 2 De directeur bedrijfsvoering, bedoeld in het eerste lid, blijft gedurende de periode dat hij nog niet is geplaatst in een andere passende functie in het genot van het bij zijn benoeming als directeur bedrijfsvoering behorende salaris.

  • 3 Onverminderd het eerste lid is de directeur bedrijfsvoering, bedoeld in het eerste lid, verplicht al het mogelijke te doen om een passende functie te vinden. Hij is bovendien verplicht een hem aangeboden passende functie te aanvaarden. Indien nog geen passende functie is gevonden, kunnen aan hem door het bestuur van het gerecht, bedoeld in het eerste lid, tijdelijk andere werkzaamheden worden opgedragen. Hij is verplicht deze werkzaamheden te verrichten.

  • 4 Aan de directeur bedrijfsvoering, bedoeld in het eerste lid, kan bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslag worden verleend indien hij heeft geweigerd te voldoen aan een in het derde lid bedoelde verplichting. Ontslag als bedoeld in de eerste volzin wordt verleend met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden. Artikel 16, vijfde lid, tweede volzin, van de Wet op de rechterlijke organisatie is van toepassing.

  • 5 Het bestuur van het gerecht, bedoeld in het eerste lid, kan de directeur bedrijfsvoering, bedoeld in het eerste lid, een vergoeding toekennen ter grootte van maximaal drie maandsalarissen, indien aan hem binnen de in het eerste lid bedoelde periode van achttien maanden op zijn verzoek ontslag wordt verleend.

  • 8 Onder passende functie wordt in dit artikel verstaan: een functie ten aanzien waarvan de directeur bedrijfsvoering beschikt over de voor het naar behoren vervullen hiervan noodzakelijk geachte kennis en kunde dan wel waarvoor hij binnen redelijke termijn om-, her- of bijgeschoold kan worden, en die hem in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten redelijkerwijs kan worden opgedragen.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 10 december 2001

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de twintigste december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals