Inwerkingtreding EG-Verordening rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke- en handelszaken

Geraadpleegd op 11-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-02-2005 en zichtdatum 03-12-2024.
Geldend van 06-02-2002 t/m heden

Inwerkingtreding EG-Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

1. Inleiding

Op 1 maart 2002 treedt de Verordening (EG) Nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PbEG L 12) in werking (hierna: de verordening). Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en geldt rechtstreeks in Nederland ingevolge het Verdrag tot oprichting van de EG. De in de artikelen 38 tot en met 58 van de verordening opgenomen regeling voor het verlof tot tenuitvoerlegging van de door de verordening bestreken executoriale titels behoeft aanvulling in ons nationale recht. Een daartoe strekkend wetsvoorstel is inmiddels aan de Raad van State voor advies voorgelegd (Uitvoeringswet EG-executieverordening). Nu dit wetsvoorstel niet gelijk met de verordening op 1 maart 2002 in werking zal treden, kunnen er vragen rijzen over de betekenis en de gevolgen van de verordening tot het tijdstip van inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Deze circulaire beoogt hieromtrent duidelijkheid te scheppen.

2. Werkingssfeer EG-executieverordening

De verordening is in al haar onderdelen verbindend en rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten van de Europese Unie met uitzondering van Denemarken. Voor Denemarken geldt de verordening niet en blijft het op 27 september 1968 te Brussel tussen de lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap tot stand gekomen Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Trb. 1969, 101), ook wel Verdrag van Brussel of EEX-Verdrag genoemd, van kracht. De verordening treedt derhalve in de betrekkingen tussen lidstaten in de plaats van het EEX-verdrag met uitzondering van de grondgebieden van de lidstaten die onder de territoriale werkingssfeer van dat verdrag vallen en die krachtens artikel 299 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van deze verordening zijn uitgesloten (artikel 68, eerste lid, van de verordening). Voor meer gedetailleerde informatie over de overgangsbepalingen en de verhouding tot andere besluiten zij verwezen naar de hoofdstukken VI en VII van de verordening.

3. Toepassing EG-executieverordening

Algemeen

De verordening is vanaf 1 maart 2002 van kracht. Zolang de Uitvoeringswet EG-executieverordening nog niet in werking is getreden, dient waar nodig en mogelijk aansluiting te worden gezocht bij de Wet van 4 mei 1972 houdende uitvoering van het EEX-verdrag (Stb. 1972, 240; verder: Uitvoeringswet 1972). Aansluiting ligt in de rede omdat de verordening materieel gezien een herziening van het EEX-Verdrag betreft.

Verlof tot tenuitvoerlegging

Een in een lidstaat gegeven beslissing die daar uitvoerbaar is, kan in een andere lidstaat ten uitvoer worden gelegd, nadat zij daar ten verzoeke van iedere belanghebbende partij uitvoerbaar is verklaard (artikel 38, eerste lid, verordening). Een dergelijke uitvoerbaarverklaring, ook wel verlof tot tenuitvoerlegging genoemd, kan worden verkregen door een verzoek om een verlof tot tenuitvoerlegging te richten aan de voorzieningenrechter van de rechtbank (artikel 39, eerste lid, verordening jo bijlage II van de verordening). In bijlage II van de verordening wordt voor Nederland nog verwezen naar de president van de arrondissementsrechtbank. Aan de Europese Commissie is reeds meegedeeld dat dit gewijzigd dient te worden in de voorzieningenrechter van de rechtbank. Relatief bevoegd is het gerecht van de woonplaats van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd dan wel het gerecht van de plaats waar de tenuitvoerlegging moet geschieden (artikel 39, tweede lid, van de verordening).

Het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging dient te voldoen aan de eisen die door het recht van de aangezochte lidstaat zijn vastgesteld (artikel 40, eerste lid, van de verordening). Hierbij kan worden aangesloten bij artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringswet 1972, wat betekent dat de artikelen 985 tot en met 991 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet van toepassing zijn. Voor de in artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringswet 1972 opgenomen verwijzing naar artikel 31 van het verdrag kan worden gelezen 'artikel 38 van de verordening'. Uit artikel 2, tweede lid, Uitvoeringswet 1972 vloeit voort dat het verlof tot tenuitvoerlegging bij verzoekschrift kan worden aangevraagd. Dit brengt mee dat op grond van artikel 261 Rv de regels voor de verzoekschriftprocedure in eerste aanleg van dit wetboek van toepassing zijn, voorzover uit de verordening niet anders voortvloeit. Artikel 278, eerste lid, Rv bevat de eisen waaraan het verzoekschrift in Nederland dient te voldoen. Het verzoekschrift dient voorts te worden ondertekend (artikel 278, tweede lid, Rv) en ter griffie te worden ingediend. Aangezien de voorzieningenrechter over het ingediende verzoekschrift dient te beschikken, kan het ook aan hem ter hand worden gesteld.

Bijstand van een procureur is niet vereist onder de in artikel 93, onder a, Rv bepaalde financiële grens (artikel 2, vierde lid, Uitvoeringswet 1972). Slechts boven deze financiële grens is ondertekening en indiening van het verzoekschrift door een procureur vereist. De Uitvoeringswet EG-executieverordening zal mogelijk maken dat de indiening van het verzoekschrift niet alleen door een procureur maar ook door een deurwaarder kan geschieden. Tot de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal indiening echter alleen nog door een procureur kunnen plaatsvinden.

Het verzoekschrift dient vergezeld te gaan van de juiste documenten. Indien hieraan niet is voldaan, wordt aan de verzoeker de mogelijkheid van aanvulling geboden (artikel 2, derde lid, Uitvoeringswet 1972). Bij het verzoek dienen ingevolge artikel 40, derde lid, van de verordening de in artikel 53 van de verordening genoemde documenten te worden gevoegd. Dit betreft een expeditie van de beslissing die voldoet aan de voorwaarden die nodig zijn voor haar echtheid, alsmede het in artikel 54 van de verordening bedoelde certificaat, inhoudend het modelformulier inzake rechterlijke beslissingen en gerechtelijke schikkingen van bijlage V van de verordening. Indien het om een authentieke akte gaat, wordt een modelformulier zoals opgenomen in bijlage VI bij de verordening bijgevoegd. Indien een dergelijk certificaat niet wordt overgelegd, kan het gerecht voor de overlegging een termijn bepalen of gelijkwaardige documenten aanvaarden, dan wel, indien dat gerecht zich voldoende voorgelicht acht, van de overlegging vrijstelling verlenen (artikel 55, eerste lid, van de verordening). Het gerecht kan ook verlangen dat van de documenten een vertaling wordt overgelegd. Deze vertaling dient te worden gewaarmerkt door degene die daartoe in de desbetreffende lidstaat gemachtigd is (artikel 55, tweede lid, van de verordening). In Nederland kan een vertaling worden gewaarmerkt door een op grond van de Wet beëdigde vertalers (Wet van 6 mei 1878, Stb. 30, laatstelijk gewijzigd bij wet van 3 december 1991, Stb. 607), beëdigde vertaler. Ingevolge artikel 56 van de verordening mag geen enkele legalisatie of soortgelijke formaliteit worden geëist met betrekking tot de in artikel 53 en in artikel 55, tweede lid, van de verordening genoemde documenten of de procesvolmacht.

De verzoeker dient binnen het rechtsgebied van het gerecht dat van het verzoek kennis neemt, woonplaats te kiezen (artikel 40, tweede lid, van de verordening). Net als onder het EEX-verdrag wordt in deze stand van de procedure de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, niet gehoord (artikel 41 verordening). De in titel 3 van boek 1 Rv opgenomen bepalingen die betrekking hebben op het oproepen en horen van belanghebbenden, zijn derhalve niet van toepassing.

Uit artikel 3, eerste lid van de Uitvoeringswet 1972 vloeit voort dat de inwilliging van het verzoek door de voorzieningenrechter geschiedt in de vorm van een eenvoudig verlof dat op de overgelegde expeditie van de ten uitvoer te leggen beslissing wordt gesteld. Daarnaast veroordeelt de voorzieningenrechter de schuldenaar in de kosten welke op de afgifte van het verlof zijn gevallen (artikel 3, tweede lid van de Uitvoeringswet 1972).

Wat betreft de op het verzoek gegeven beslissing om een verklaring van uitvoerbaarheid bepaalt artikel 42, eerste lid, van de verordening dat deze beslissing onmiddellijk ter kennis wordt gebracht van de verzoeker op de wijze als bepaald in het recht van de aangezochte staat. In Nederland kan hieraan worden voldaan bij gewone brief, tenzij de rechter anders bepaalt (artikel 291 jo 271 Rv). De brief zal worden gestuurd naar de plaats waar de verzoeker woonplaats heeft gekozen ingevolge artikel 40, tweede lid, van de verordening. In afwijking van artikel 290, derde lid, Rv vloeit uit artikel 42 van de verordening en artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringswet 1972 voort dat het origineel van de rechterlijke uitspraak waarop het verlof tot tenuitvoerlegging is geplaatst, wordt verstrekt aan de verzoeker en niet het afschrift daarvan. Ingevolge artikel 42, tweede lid, van de verordening dient de verklaring van uitvoerbaarheid bovendien door de rechtszoekende te worden betekend of meegedeeld aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd en dient zij vergezeld te gaan van de beslissing, indien deze nog niet aan haar is betekend of meegedeeld. In Nederland kan hieraan ook worden voldaan bij gewone brief, tenzij de rechter anders bepaalt (artikel 291 jo 271 Rv).

Rechtsmiddelen

Elke partij kan ingevolge artikel 43, eerste lid, van de verordening een rechtsmiddel instellen tegen de beslissing op verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid. Onder 'partij' worden alle in het certificaat daartoe aangemerkte personen verstaan. Alle andere belanghebbenden kunnen een executiegeschil voeren op grond van artikel 438 Rv.

Het in artikel 43 van de verordening bedoelde rechtsmiddel dient in Nederland zowel door de verweerder als door de verzoeker te worden ingediend bij de rechtbank. In bijlage III van de verordening staat nog vermeld dat de verzoeker zijn rechtsmiddel dient in te stellen bij het gerechtshof. Uit een oogpunt van efficiency ligt het echter niet voor de hand om op basis van de vraag welke partij het in artikel 43 van de verordening bedoelde rechtsmiddel instelt, onderscheid te maken in het rechterlijk college waar dit rechtsmiddel aanhangig kan worden gemaakt. De Uitvoeringswet EG-executieverordening gaat daarbij uit van de rechtbank. Aan de Europese Commissie is reeds verzocht bijlage III van de verordening hieraan aan te passen. Aansluiting bij artikel 4 van de Uitvoeringswet 1972 brengt mee dat de voorzieningenrechter van de rechtbank tot wie het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging werd gericht, kennis neemt van het rechtsmiddel, bedoeld in artikel 43 van de verordening.

Een rechtsmiddel tegen de verklaring van uitvoerbaarheid moet binnen één maand na de betekening daarvan worden ingesteld. Deze termijn wordt verlengd tot twee maanden, te rekenen vanaf de dag waarop de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd woonplaats heeft in een andere lidstaat dan die waar de verklaring van uitvoerbaarheid is gegeven. Verlenging van de termijn op grond van de afstand is niet toegestaan ingevolge artikel 43, vijfde lid, van de verordening.

Aansluiting bij artikel 6, eerste lid van de Uitvoeringswet 1972, brengt mee dat de termijn voor de verzoeker voor het instellen van een rechtsmiddel een maand bedraagt, te rekenen vanaf de dag van de beslissing waarbij het verlof is geweigerd. Zulks zal ook in de Uitvoeringswet EG-executieverordening worden bepaald.

De behandeling van het rechtsmiddel geschiedt ingevolge artikel 43, derde lid, van de verordening volgens de regels van de procedure op tegenspraak. Hieruit vloeit voort dat de dagvaardingsprocedure moet worden gevolgd. In de Uitvoeringswet EG-executieverordening zal expliciet worden bepaald dat de procedure in eerste aanleg onderscheidenlijk in cassatie, wordt ingeleid door een dagvaarding.

Tegen de op het rechtsmiddel gegeven beslissing kunnen slechts de in bijlage IV van de verordening genoemde middelen worden aangewend (artikel 44 verordening). Voor Nederland is dit beroep in cassatie bij de Hoge Raad. Wat betreft de termijn waarbinnen dit beroep moet worden ingesteld, kan artikel 5 van de Uitvoeringswet 1972 overeenkomstig worden toegepast. Het beroep in cassatie dient derhalve binnen een maand na de dagtekening van het op het rechtsmiddel gewezen vonnis van de rechtbank worden ingesteld.

Het gerecht dat oordeelt over het rechtsmiddel kan de verklaring van uitvoerbaarheid slechts weigeren of intrekken op grond van een van de in de artikelen 34 en 35 gegeven gronden. In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing (artikel 45, tweede lid, van de verordening).

Griffierechten

Artikel 52 van de verordening bepaalt dat in de aangezochte lidstaat ter zake van de procedure tot verlening van een verklaring van uitvoerbaarheid geen belasting, recht of heffing, evenredig aan het geldelijke belang van de zaak mag worden geheven. In de procedure om een verlof tot tenuitvoerlegging te krijgen, dient eerst een verzoekschrift bij de voorzieningenrechter van de rechtbank te worden ingediend. Ingevolge artikel 14, derde lid, van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz) geldt hiervoor een vast bedrag voor het griffierecht, hetgeen overeenstemt met artikel 52 van de verordening. Voor het rechtsmiddel bij de rechtbank en voor cassatie zou, indien uit de verordening niet anders voortvloeit, ingevolge artikel 2, tweede lid, onder c en d, respectievelijk derde lid, onder c en d, Wtbz echter een griffierecht worden geheven dat afhankelijk is van het geldelijke belang van de zaak. Om strijd met artikel 52 van de verordening te voorkomen zal de Uitvoeringswet EG-executieverordening bepalen dat voor de toepassing van de Wtbz de vordering wordt geacht geen eis tot betaling van een bepaalde geldsom te zijn. Indien het rechtsmiddel bij de rechtbank wordt ingesteld, zal derhalve artikel 2, tweede lid, onder a, b of e, van de Wtbz van toepassing zijn. Indien cassatie wordt ingesteld, zal artikel 2, derde lid, onder a, b of e van de Wtbz van toepassing zijn. Tot de inwerkingtreding van de Uitvoeringswet EG-executieverordening vloeit uit de verhouding tussen de Verordening en de Wtbz hetzelfde voort.

De

Minister

van Justitie,

A.H. Korthals